GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.086.107
zaaknummer rechtbank: 739801
arrest in kort geding van de tweede kamer van 27 maart 2012
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. M. Cortet,
de stichting
Stichting Mitros,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
hierna: Mitros,
advocaat: mr. B.E.J.M. Tomlow.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 18 maart 2011 dat de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) tussen Mitros als eiseres en [appellant] als gedaagde heeft gewezen. Van dit vonnis is een kopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 15 april 2011,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- een akte houdende overlegging nadere producties van 10 januari 2012 en een antwoordakte.
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overge-legd en heeft het hof arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Deze zaak gaat kort samengevat over het volgende. Vanaf [datum] heeft [appellant] van Mitros de woning gelegen aan de [straatnaam] in de wijk[naam], buurt[naam], in [woonplaats] gehuurd. [appellant] heeft twee zonen, [zoon a] (nu 19 jaar) en [zoon b] (nu 15 jaar). Bij brief van [datum] heeft Mitros [appellant] uitgenodigd voor een gesprek omdat er signalen waren over veel overlast. Op [datum] heeft het gesprek plaatsgevonden in aanwezigheid van de wijkagent, de gebiedsmanager en een medewerker van de reclassering. In een brief van diezelfde datum heeft Mitros het gesprek samengevat en afspraken opgenomen. Die afspraken luidden dat Mitros van [appellant] verwachtte dat er geen strafbare feiten meer gepleegd werden door de kinderen, er geen overlast meer werd veroorzaakt vanuit het huishouden van [appellant], medewerking aan aangeboden hulp werd verleend, vrienden van de zonen uit de woning en omgeving werden geweerd en incidenten en problemen met de zonen door [appellant] gemeld werden bij de wijkagent en/of Mitros. Op [datum] heeft de wijkagent van de wijk [wijknaam] een uitgebreide verklaring opgesteld. Op dat moment verbleven beiden zonen van [appellant] in detentie. Bij beschikking van [datum] is [zoon b] voorlopig onder toezicht gesteld en bij beschikking van [datum] is het verzoek tot voorlopige machtiging tot plaatsing van [zoon b] in gesloten jeugdzorg verleend.
4.2 Mitros heeft bij brief van [datum] [appellant] medegedeeld dat hij zich niet aan de toezichthoudende taak en opdrachten heeft gehouden. Hij is in de gelegenheid gesteld de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen. [appellant] heeft dat niet gedaan zodat Mitros een ontruimingsprocedure in kort geding heeft aangespannen. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot ontruiming binnen een maand na betekening van het vonnis. Kort nadien heeft [appellant] een executiegeschil aanhangig gemaakt. Bij vonnis van [datum] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen. Op [datum] heeft [appellant] de woning verlaten en ontruimd.
4.3 Met zijn eerste grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat een spoedeisend belang aanwezig was. [appellant] betoogt daartoe onder meer dat op het moment van het wijzen van het ontruimingsvonnis beide zonen niet meer in de woning verbleven. [zoon a] woonde al vanaf midden [jaartal] niet meer bij [appellant], maar in [naam]wijk bij schoonfamilie. [zoon b] was vanaf [datum] opgenomen in een instelling voor gesloten jeugdzorg. Ook [appellant] is ervan overtuigd dat [zoon b] langdurig zorg elders nodig heeft om zijn gedragsproblemen kunnen pakken. Verder stelt [appellant] dat er geen reden was om te veronderstellen dat [zoon b] bij een eventuele terugkeer naar de woning in hetzelfde gedrag zou vervallen. Wat de door Mitros gestelde onveilige en angstige gevoelens bij buurtbewoners betreft, stelt [appellant] zich op het standpunt dat de naaste buren van nummer [nummer] al twee dagen na de aanhouding van de zonen waren teruggekeerd in hun woning zodat er geen sprake kan zijn van onveilige gevoelens bij de buren. In de toelichting op deze grief en in grieven 3 tot en met 6 verweert [appellant] zich tegen de gestelde overlast, mede in het licht van de maatregelen die [appellant] daartegen heeft getroffen. Daarover zal het hof zonodig hierna oordelen.
4.4 Het hof oordeelt met de kantonrechter dat voldoende aannemelijk is dat Mitros spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorziening. Zoals hierna uitvoeriger zal worden overwogen, hebben de zonen van [appellant] gedurende lange tijd in de buurt overlast veroorzaakt en misdrijven tegen buurtbewoners gepleegd. Het enkele feit dat beide zonen op [datum] zijn opgepakt en om die reden in de buurt geen overlast meer veroorzaakten, ontneemt het spoedeisend belang niet. Hoewel [zoon a] per [datum] elders in is ingeschreven, erkent ook [appellant] dat [zoon a] regelmatig in de woning aan de [straatnaam] verbleef. Verder heeft Mitros onweersproken gesteld dat [zoon a] begin augustus [jaartal] in de woning aanwezig was na de inbraak bij de buren op nummer [nummer], op [datum] nadat eerder die dag een ruit van dezelfde buren was ingegooid en dat [zoon a] op [datum] in de woning (samen met [zoon b]) is aangehouden. Wanneer [zoon a] uit voorlopige hechtenis komt, is voorts onzeker. Van [zoon b] is eveneens onduidelijk wanneer hij – al dan niet in het kader van verlof – terugkeert. Op geen enkele wijze is op dit moment gewaarborgd dat terugkeer van de zonen niet zal leiden tot het criminele en overlastgevende gedrag dat de buurt vanaf [jaartal] tot [datum] van hen heeft moeten ondergaan.
4.5 Gelet op de aard en het aantal incidenten dat is voorgevallen nadat met [appellant] op [datum] duidelijke afspraken waren gemaakt, oordeelt het hof met de kantonrechter dat sprake is geweest van ernstige overlast waarvoor [appellant] verantwoordelijk wordt gehouden (artikel 7:219 en 213 BW). Het hof heeft hier het oog op de toevlucht van vier verdachten van een snelkraak - vrienden van [zoon a] - in de schuur van de woning op [datum], de poging woninginbraak ‘om de hoek’ van [zoon b] met een vriendje op [datum] en de ongeloofwaardige ontkenning daarvan van [appellant] jegens de wijkagent, de escalerende problemen met de buren van nummer [nummer] vanaf [datum] en de autokraak in [wijk] op [datum] waarbij voor de vlucht gebruik werd gemaakt van een op naam van [appellant] gestelde auto die in gebruik was bij [zoon a].
4.6 Anders dan [appellant] aanvoert, is hiertegenover van onvoldoende belang dat hij [zoon b] heeft aangemeld bij het Centrum voor transculturele geestelijke gezondheidszorg (NOAGG) en daarna heeft afgewacht totdat [zoon b] in september en november [jaartal] werd onderzocht. Dat deze interventie het gedrag van [zoon b] heeft doen wijzigen en de overlast heeft verminderd, heeft [appellant] immers niet gesteld en is ook niet gebleken. De gestelde medewerking van [appellant] aan hulpverlening voor [zoon b] vlak voor en nadat [zoon b] op [datum] was aangehouden, was, ook gelet op de in september van het jaar daarvoor gemaakte afspraken, te laat. De inschrijving van [zoon a] op een ander woonadres heeft evenmin belet dat [zoon a] in de (omgeving van) de [straatnaam] bleef komen en overlast bleef veroorzaken. Tot slot heeft [appellant] niet weersproken dat hij overdag vrijwel steeds afwezig is zodat hij geen toezicht kan houden op wat in en rond de woning gebeurt. [appellant] heeft dus nagelaten de redelijkerwijs van hem te verlangen maatregelen te treffen in verband met de hem bekende misdragingen van zijn zonen.
4.7 Tot slot gaat het hof aan het betoog van [appellant] voorbij dat niet alleen zijn zonen, maar ook anderen overlast hebben veroorzaakt. [appellant] erkent dat zijn zonen overlast hebben gepleegd. Indien die overlast met anderen is gepleegd, maakt dat de door [zoon b] en [zoon a] gepleegde overlast niet anders, hoogstens ernstiger. Verder acht het hof het niet relevant in dit kader dat derden, die geen banden zouden onderhouden met [zoon a] en [zoon b], in de wijk overlast veroorzaken.
4.8 [appellant] verwijt Mitros tot slot dat zij onvoldoende heeft gedaan om de overlast te bestrijden. Het hof acht het primair de verantwoordelijkheid van de huurder (en vader) overlast van inwonende of bij hem verblijvende kinderen te voorkomen. Verder ziet [appellant] over het hoofd dat Mitros als sociale verhuurder weliswaar medeverantwoordelijk is voor de leefomgeving van haar huurders, maar anderzijds slechts kan handelen op basis van meldingen. Dat en wanneer concrete meldingen aan Mitros zijn gedaan waarop zij niet of onvoldoende heeft gerespondeerd, heeft [appellant] onvoldoende toegelicht. Daarnaast mag Mitros zich bij haar handhavende taak laten bijstaan door maatschappelijke organisaties en de politie. Niet weersproken is dat de wijkagent bij de beteugeling van de overlast in [wijknaam] actief is geweest en in elk geval vanaf [datum] [appellant] heeft aangesproken op de door de zonen gepleegde overlast.
4.9 De grieven 1 en 3 tot en met 6 falen dus. Aan de bespreking van grief 2 – wat daar verder ook van zij – alsmede de niet (nader) toegelichte grieven 7 en 8 komt het hof bij deze stand van zaken niet toe. Het door [appellant] gedane bewijsaanbod passeert het hof, omdat de te bewijzen aangeboden feiten en omstandigheden, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kunnen leiden.
4.10 Het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Mitros worden begroot op € 649 voor griffierecht en op € 1.341 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (1,5 punten x tarief II).
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 18 maart 2011;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Mitros vastgesteld op € 1.341 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 649 voor griffierecht;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, Th.C.M. Willemse en D. Stoutjesdijk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2012.