ECLI:NL:GHAMS:2012:BV8208

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.130-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot gefinancierde rechtshulp en bewijsopdracht bij dwaling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep dat volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Tang, had een vordering ingediend tegen de geïntimeerde, die werd bijgestaan door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. De kern van het geschil betrof de vraag of de geïntimeerde in september 2009 recht had op gefinancierde rechtshulp, gezien haar inkomen in dat jaar. Het hof had eerder op 8 november 2011 een tussenarrest gewezen en verwees naar dat arrest voor het eerdere verloop van het geding.

Het hof oordeelde dat de geïntimeerde, op basis van haar fiscaal inkomen in 2007, in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp. De appellant had betwist dat de geïntimeerde recht had op deze hulp, maar het hof concludeerde dat de geïntimeerde in september 2009 aanspraak kon maken op gefinancierde rechtshulp, ongeacht de latere aanslag inkomstenbelasting die pas na die datum was opgelegd. Het hof stelde vast dat de geïntimeerde in 2007 een fiscaal inkomen had dat onder de grens voor alleenstaanden lag, wat haar recht op een toevoeging bevestigde.

Daarnaast werd de appellant opgedragen bewijs te leveren dat hij de geïntimeerde had meegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp. Het hof benoemde mr. R.J.M. Smit als raadsheer-commissaris om getuigen te horen over deze kwestie. De beslissing over verdere stappen in de procedure werd aangehouden, en partijen werden verzocht om eventuele verhinderingen tijdig te melden. Het arrest werd openbaar uitgesproken op 17 januari 2012.

Uitspraak

zaaknummer 200.081.130/01
17 januari 2012 (bij vervroeging)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
woonplaats kiezend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. S. Tang te Almere,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Het hof heeft in deze zaak op 8 november 2011 een tussenarrest gewezen (verder ook: het tussenarrest). Voor het eerdere verloop van het geding in hoger beroep wordt naar dat arrest verwezen.
Vervolgens heeft [appellant] een akte genomen.
Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het kader van de vraag of [geïntimeerde] (in september 2009) vanwege de hoogte van haar inkomen aanspraak kon maken op gefinancierde rechtshulp is [appellant] bij het tussenarrest in de gelegenheid gesteld te reageren op wat [geïntimeerde] daarover bij memorie van antwoord (sub 17 tot en met 22) met een beroep op bij die gelegenheid overgelegde producties heeft aangevoerd. [appellant] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Het hof beantwoordt de desbetreffende vraag als volgt.
2.2. Terecht staat niet ter discussie i) dat in september 2009, behoudens een peiljaarverlegging naar 2009 op verzoek van [geïntimeerde], 2007 het peiljaar was ten aanzien van de vraag of [geïntimeerde] voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam en ii) dat te dezen het fiscaal jaarinkomen van [geïntimeerde] in 2007 maatge-vend was. Kennelijk gaan beide partijen er van uit dat [geïntimeerde] in september 2009 alleenstaand was. Uit de haar over 2007 opgelegde en door [appellant] niet weersproken aanslag inkomstenbelasting van 16 oktober 2009 (onderdeel van productie 1 bij memorie van antwoord) blijkt dat [geïntimeerde], zoals zij heeft gesteld, in 2007 een fiscaal inkomen had van € 22.649,=. Dit bedrag ligt onder de in 2009 voor het verlenen van een toevoeging geldende grens voor alleenstaanden van € 23.800,=. Het moge zo zijn dat de desbetreffende aanslag pas na september 2009 is opgelegd, zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom een eventuele toevoegingaanvraag in september 2009 (op basis van het peiljaar 2007) vrijwel zeker tot een afwijzing daarvan door de Raad voor Rechtsbijstand zou hebben geleid, zoals [appellant] bij zijn akte na tussenarrest, sub 5 in verband met sub 3, heeft gesteld. Het hof gaat er daarom van uit dat [geïntimeerde] in september 2009 voor een toevoeging in aanmerking zou zijn gekomen, indien toen van het peiljaar 2007 was uitgegaan.
2.3. Bovendien heeft [appellant] in zijn akte na tussenarrest weliswaar betwist dat het fiscale jaarinkomen van [geïntimeerde] in 2009 € 15.932,= bedroeg, hij heeft (onvoldoende gemotiveerd) bestreden de stellingen van [geïntimeerde] (memorie van antwoord, sub 21) dat haar toenmalige werkgever in 2009 consequent in gebreke was gebleven haar het haar toekomende loon te betalen, dat zij (dus) al maanden geen loon had ontvangen toen zij zich (in september 2009) tot [appellant] wendde en dat (daardoor) haar inkomen over 2009 aanmerkelijk lager zou zijn dan in het peiljaar. Het hof gaat er daarom van uit dat [geïntimeerde] in september 2009 (ook) voor een toevoeging in aanmerking zou zijn gekomen, indien zij toen om een peiljaarverlegging naar 2009 zou hebben verzocht.
2.4. De conclusie is derhalve dat [geïntimeerde] in september 2009 vanwege de hoogte van haar inkomen aanspraak kon maken op gefinancierde rechtshulp. Het door [appellant] in zijn akte na tussenarrest, sub 3, gedane bewijsaanbod, dat betrekking heeft op een aan [geïntimeerde] in 2010 verleende toevoeging, wordt als niet ter zake dienend van de hand gewezen.
2.5. Gelet op overweging 3.5.8 van het tussenarrest zal het hof [geïntimeerde] thans toelaten tot het bewijs van haar stelling dat [appellant] haar (bij het intakegesprek in september 2009) heeft meegedeeld dat zij niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam. De betwisting door [appellant] in zijn akte na tussenarrest dat de door [geïntimeerde] als mogelijke getuige genoemde [K.A.], haar ex-echt-genoot, bij het intakegesprek aanwezig is geweest noopt niet tot een ander oordeel. Vanzelfsprekend zal dit thema echter aan de orde komen, indien [A.] daadwerkelijk als getuige wordt gehoord.
2.6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
Het hof:
draagt [geïntimeerde] op, desgewenst door het doen horen van getuigen te bewijzen dat [appellant] haar (in september 2009) heeft meegedeeld dat zij vanwege de hoogte van haar inkomen niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] zulks wenst, getuigen zullen worden gehoord en wel door mr. R.J.M. Smit, bij dezen tot raadsheercommissaris benoemd, die daartoe op donderdag 15 maart 2012 te 9.00 uur zitting zal houden in een der lokalen van het Paleis van Justitie, Prinsengracht 436 te Amsterdam;
bepaalt dat (de advocaten van) partijen, indien zij op voormeld tijdstip verhinderd zijn, daarvan binnen twee weken na heden bericht geven aan de griffie, zulks onder mededeling van de eigen verhinderdata en die van de wederpartij over de maanden maart, april en mei 2012;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en C. Uriot, en is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2012 door de rolraadsheer.