GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. E.A.M. Brugman te Wijchen,
de vennootschap naar Iers recht
VARDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANTE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens te Spijkenisse.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 10 januari 2011 is appellant in het principaal appel, [appellant], in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 12 oktober 2010, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 1142816 DX EXPL 10-12499 gewezen tussen hem als gedaagde en geïntimeerde in het principaal appel, Varde, als eiseres.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, één productie in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Varde zal afwijzen, met veroordeling van Varde in de kosten van het geding in beide instanties.
Bij memorie heeft Varde de grieven bestreden, incidenteel één grief tegen het bestreden vonnis gericht, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal bekrachtigen met uitzondering van de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten en die alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van (naar het hof verstaat) het hoger beroep.
Bij memorie heeft [appellant] vervolgens de incidentele grief van Varde bestreden en bij akte heeft [appellant], onder overlegging van nog één productie, zijn standpunt nader toegelicht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder “Feiten en omstandigheden” een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Over die feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
3.1 (i) Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V./Legio-Lease. Waar hierna sprake is van Dexia wordt haar rechtsvoorgangster daaronder mede begrepen.
(ii) [appellant] is als lessee twee effectenleaseovereenkomsten aangegaan met Bank Labouchere/Legio-Lease.
(iii) Bij het einde van die twee overeenkomsten was de opbrengst van de onderliggende effecten onvoldoende om de schuld van [appellant] aan Dexia te voldoen. Er resteerde in totaal een schuld van € 27.913,54 van [appellant] aan Dexia, die [appellant] niet heeft betaald.
(iv) Bij beschikking d.d. 25 januari 2007, NJ 2007, 427, LJN AZ7033 heeft het hof de op 8 mei 2006 door Dexia en enige andere belangenorganisaties gesloten overeenkomst (hierna: de WCAM-overeenkomst) algemeen verbindend verklaard. Daarmee gold deze WCAM-overeenkomst als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:907 BW tussen Dexia en de kring der gerechtigden als daarin omschreven. De WCAM-overeenkomst bepaalt op welke manier effectenleaseovereenkomsten tussen Dexia en deze gerechtigden behoren te worden afgewikkeld. Het hof heeft in de hier bedoelde beschikking aangegeven op welke manier Dexia bekendheid moest geven aan de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst, aan de gevolgen daarvan, aan de omstandigheid dat alle gerechtigden daaraan gebonden waren en aan de mogelijkheid om een zogenaamde “opt-outverklaring” in te dienen. Gelet op de datum dat Dexia de bekendmakingen heeft gepubliceerd dienden deze opt-outverklaringen - waardoor een gerechtigde niet langer aan de WCAM-overeenkomst gebonden was - vóór 1 augustus 2007 bij de notaris ingediend te worden.
(v) [appellant] heeft van Dexia een brief ontvangen gedateerd 22 februari 2007 met onder meer de vermelding: “Het totaal door u te betalen bedrag bedraagt: € 0,00”.
(vi) [appellant] heeft niet vóór 1 augustus 2007 een opt-outverklaring ingediend.
(vii) Varde heeft bij brief van 10 januari 2008 aan [appellant] meegedeeld dat Dexia de in deze procedure door Varde ingestelde vordering heeft gecedeerd aan Varde.
3.2 Varde heeft in eerste aanleg gevorderd:
- betaling van een bedrag van € 11.784,51 zijnde een hoofdsom van € 11.793,80 verminderd met een bedrag van € 9,29;
- de rente van 22 februari 2007 tot 12 februari 2010 ad € 1.945,55;
- buitengerechtelijke incassokosten ad € 800,-;
- de wettelijke rente berekend over € 11.793,80 vanaf de dagvaarding.
De kantonrechter heeft € 11.784,51 toegewezen te vermeerderen met de wettelijke rente over € 11.793,80 vanaf 22 februari 2007 tot 10 januari 2008, tevens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.3 Grief 1 in het principaal appel richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de gevorderde hoofdsom toewijsbaar is omdat [appellant] niet (tijdig) een opt-out verklaring heeft ingediend en hij derhalve gebonden is aan de WCAM-overeenkomst houdende de zogenoemde Duisenberg-regeling. [appellant] stelt in de toelichting op deze grief dat hij op 22 februari 2007 van Dexia een brief heeft ontvangen waaruit bleek dat hij geen schuld meer had aan Dexia en dat hij vanaf dat moment in de veronderstelling was dat de zaak was afgedaan, waardoor een opt-out verklaring niet meer noodzakelijk zou zijn.
3.4 Het hof volgt [appellant] hierin niet. Varde heeft gemotiveerd betwist dat de brief van Dexia van 22 februari 2007 bestemd was als een bevestiging van het teniet zijn gegaan van de vordering op [appellant]. De vermelding in die brief “Het totaal door u te betalen bedrag bedraagt: € 0,00” was het gevolg van een tijdelijke computerstoring bij Dexia. Het hof is van oordeel dat [appellant] niet zonder meer had mogen aannemen dat zijn schuld ad € 27.913,54 ineens was kwijtgescholden. [appellant] had rekening moeten houden met de mogelijkheid dat de betrokken zin berustte op een vergissing, allereerst gezien de omvang van zijn schuld die een plotselinge gehele kwijtschelding onwaarschijnlijk maakte, en daarnaast omdat de brief voor de berekening verwijst naar de achterzijde, waarop staat vermeld dat hem een vergoeding toekomt van € 15.796,56 die in mindering strekt op “Het openstaande bedrag van de eindafrekening(en) van de overeenkomst(en) in het kader hierboven Bij € 0,00”. Daar [appellant] niet heeft betwist dat hij uit hoofde van de twee in het kader genoemde leaseovereenkomsten nog een openstaande schuld had en dat hij dat wist, had hij moeten beseffen dat het in de berekening opgenomen openstaande bedrag van “€ 0,00” op een vergissing berustte. Daaruit volgt dat in de door [appellant] gestelde aanname van algehele kwijtschelding van zijn schuld geen geldige reden kan zijn gelegen om zich, zoals hij stelt, niet aan de gebondenheid aan de WCAM-overeenkomst te onttrekken.
3.5 Daar komt bij dat [appellant] in de toelichting op deze grief ook niet heeft gesteld dat hij niet aan de WCAM-overeenkomst wenst te zijn gebonden. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij daar juist wél aan is gebonden, zij het dat volgens hem die regeling voor hem, vanwege de brief van 22 februari 2007, een algehele kwijtschelding inhield. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] zulks niet uit die brief heeft mogen afleiden. Deze grief faalt derhalve.
3.6 Grief 2 in het principaal appel behelst de klacht dat de kantonrechter ten onrechte geoordeeld heeft dat het beroep van [appellant] op dwaling, bedrog en/of misleiding geen bespreking meer behoeft.
3.7 Bij de beoordeling van deze grief dient tot uitgangspunt, zoals uit het voorgaande volgt, dat [appellant] gebonden is aan de WCAM-overeenkomst. De WCAM-overeenkomst houdt onder meer in dat de afnemers (waaronder dus ook [appellant]) aan Dexia kwijting verlenen ter zake van ”alle vorderingen die voortvloeien uit of verband houden met de geldigheid, het aangaan en de uitvoering van effectenleaseovereenkomsten en de wijze waarop voor dergelijke overeenkomsten reclame is gemaakt of anderszins het aangaan daarvan is bevorderd, ongeacht de aard en grondslag van dergelijke vorderingen” kort gezegd, de afnemers hebben afstand gedaan van alle vorderingen ter zake van al hun (eventuele) rechten en bevoegdheden tegen Dexia . Hieruit volgt dat [appellant] – omdat hij gebonden is aan de WCAM-overeenkomst - zijn met deze grief opgeworpen beroep op dwaling, bedrog en/of misleiding in rechte niet meer geldend kan maken, waardoor deze grief [appellant] niet kan baten.
3.8 De grieven 3 en 4 in het principaal appel zijn gericht tegen respectievelijk de toegewezen rente en de toegewezen proceskosten. Deze grieven bouwen voort op de grieven 1 en 2 en de aanname dat [appellant] niets meer aan Varde is verschuldigd. Nu, zoals uit het voorgaande volgt, het hof deze aanname niet volgt, kunnen ook deze grieven [appellant] niet baten.
3.9 Grief I in het incidenteel appel richt zich tegen de afwijzing door de kantonrechter van de door Varde gevorderde buitengerechtelijke kosten. Het hof is van oordeel dat deze door Varde gevorderde kosten niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen bij gebreke van een toereikende grondslag. Het gaat daarbij immers – blijkens de door Varde overgelegde producties - slechts om een aantal standaard-brieven en een vier – naar uit de notities valt af te leiden -korte telefoongesprekken. Deze zijn onvoldoende om een afzonderlijke vergoeding te rechtvaardigen.
3.10 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat geen van de grieven succes heeft. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. In het principaal appel moet [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij de kosten dragen en in het incidenteel appel moet Varde als de in het ongelijk gestelde partij de kosten dragen.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst [appellant] in de kosten van het principaal appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Varde gevallen, op € 649,- aan verschotten en € 894,- voor salaris advocaat;
verwijst Varde in de kosten van het het incidenteel appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [appellant] gevallen, op € 447,- voor salaris advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, M.P. van Achterberg en D.J. Oranje en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 10 januari 2012.