TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V. (voorheen Dexia Bank Nederland N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. J.M.K.P. Cornegoor te Amsterdam,
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 1 december 2008 is Dexia in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 3 september 2008, in deze zaak onder rolnummer 907235 DX EXPL 07-1517 gewezen tussen Dexia als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiser in conventie en verweerder in reconventie.
Bij memorie van grieven heeft Dexia een grief voorgesteld en geconcludeerd dat het hof het tussen partijen gewezen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
Bij memorie heeft [geïntimeerde] geantwoord, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat – met vernietiging van het bestreden vonnis in zoverre - Dexia wordt veroordeeld tot betaling van € 5.556,79, te vermeerderen met rente en kosten, met veroordeling van Dexia in de kosten van beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.7 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3.1 Bij beschikking van 25 januari 2007 (NJ 2007, 427) heeft het hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard die strekt tot (gedeeltelijke) vergoeding van schade zoals onder andere in dit geding aan de orde. [geïntimeerde] heeft door een schriftelijke mede¬deling zoals bedoeld in artikel 7:908, tweede lid, BW (tijdig) laten weten dat hij niet aan de verbindend verklaarde overeen¬komst - de zogeheten “Duisenberg”-regeling – gebonden wil zijn. Uitgangspunt voor de beoordeling van het hoger beroep is daarom dat de verbindendverklaring van de overeenkomst ten aanzien van [geïntimeerde] geen gevolg heeft, zodat die overeenkomst hem niet bindt.
3.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en voor zover in hoger beroep van belang, staat tussen partijen het volgende vast.
3.2.1 [geïntimeerde] heeft in de jaren 1996 tot en met 2002 met een rechtsvoorgangster van Dexia vijfentwintig effectenleaseovereenkomsten (hierna: de leaseovereenkomsten) gesloten.
3.2.2 Gedurende de jaren 1996 tot en met 2002 bedroeg het gemiddeld netto (gezins)inkomen van [geïntimeerde] per maand ca. € 1.700,- tot € 1.900,-.
3.2.3 De leaseovereenkomsten zijn inmiddels (althans grotendeels) geëindigd.
3.3 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd, kort samengevat en voor zover in beroep nog van belang, een verklaring voor recht dat Dexia haar precontractuele zorgplicht jegens hem heeft geschonden alsmede vergoeding van de dientengevolge door hem geleden schade, bestaande uit hetgeen [geïntimeerde] uit hoofde van de lease-overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4 De kantonrechter heeft in conventie de vorderingen van [geïntimeerde] deels toegewezen en Dexia in de kosten veroordeeld. In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van Dexia afgewezen, met veroordeling van Dexia in de kosten.
3.5 Met haar grief richt Dexia zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat Dexia jegens [geïntimeerde] aansprakelijk is voor een deel van de door hem betaalde rente en aflossing. Het bestreden vonnis is gebaseerd op het zogenaamde categoriemodel dat met de arresten van de Hoge Raad van 5 juni 2009 als achterhaald heeft te gelden. Dexia is slechts aansprakelijk voor een gedeelte van de rente en aflossing indien de afnemer in redelijkheid de rente en aflossing niet kon opbrengen, althans indien de overeenkomst voorzienbaar zou resulteren in een onaanvaardbaar zware last. Het een noch het ander is het geval, aldus Dexia.
3.6 Centraal in dit geding staat de vraag wat de omvang is van de zorgplicht van Dexia en wat de gevolgen zijn bij schending van die zorgplicht. Na het bestreden vonnis van 3 september 2008 heeft de Hoge Raad op 5 juni 2009 een drietal arresten gewezen (Dexia/[D.T.], LJN BH2815, Levob/[B.], LJN BH2811 en [G.]/Aegon, LJN BH2822). Hierin heeft de Hoge Raad overwogen dat de op de aanbieder van een effectenlease-overeenkomst rustende bijzondere zorgplicht (onder meer) meebrengt dat deze inlichtingen inwint over de inkomens- en vermogenspositie van de potentiële particuliere afnemer. Indien de aanbieder bij nakoming van die onderzoeksplicht zou zijn gebleken dat de afnemer - gelet op diens inkomens- en vermogenspositie – rede¬lijkerwijs niet in staat zou zijn (geweest) aan de betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te (blijven) voldoen en de overeenkomst derhalve een onaanvaardbaar zware financiële last op de afnemer zou leggen – en de aanbieder de afnemer dan ook had moeten adviseren de overeenkomst niet aan te gaan - zal in beginsel (een deel van) de door de afnemer betaalde rente en aflossing voor vergoeding door de aanbieder in aanmerking komen.
3.7 Vervolgens heeft dit hof op 1 december 2009 vier zogenoemde richtinggevende arresten gewezen (Dexia/V.d.H.],LJN BK4978; Dexia/[B.], LJN BK4981; Dexia/[M.], LJN BK4982; Dexia/[W.], LJN BK4983), waarin het hof (onder meer) nadere invulling heeft gegeven aan het begrip onaanvaardbaar zware financiële last. Tegen het arrest van het hof heeft [V.d.H.] respec¬tievelijk [B.] beroep in cassatie ingesteld. Dexia heeft in beide zaken voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep inge¬steld. De Hoge Raad heeft in beide zaken op 29 april 2011 arrest gewezen ([V.d.H.]/Dexia, LJN BP4012 en [B.]/Dexia, LJN BP4003) en de principale cassatieberoepen ver¬worpen.
3.8 In het onderhavige beroep heeft Dexia haar memorie van grieven op 1 september 2009 ingediend, na daartoe door [geïntimeerde] peremptoir te zijn gesteld. Dexia is derhalve - anders dan [geïntimeerde] die zijn memorie van antwoord op 25 oktober 2011 heeft genomen en waarin hij met inachtneming van (in de woorden van [geïntimeerde]) ‘de Hofformule’ de door Dexia te vergoeden schade heeft berekend - niet in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de mogelijke betekenis van de arresten van 1 december 2009 voor haar standpunt. Het hof stelt Dexia daartoe alsnog in de gelegenheid, waarbij Dexia zich bij akte dient uit te laten over de door [geïntimeerde] opgestelde berekeningen. [geïntimeerde] kan hierop vervolgens bij akte reageren.
3.9 Het hof merkt op dat [geïntimeerde] in de memorie van antwoord twee leaseovereenkomsten vermeldt met een gelijkluidend contractnummer terwijl de overige gegevens verschillen:
- op pagina 6, laatste alinea staat vermeld “Winstverdriedubbelaar 294821747 16 november 2000”
- op pagina 7, tweede alinea staat vermeld “Winstverdriedubbelaar 294821747 17 november 2000”.
In het overzicht op de pagina’s 2 en 3 van het bestreden vonnis is uitsluitend “Winstverdriedubbelaar 294821747 16 november 2000” terug te vinden, vermeld als nr. 6.
Partijen, in het bijzonder [geïntimeerde], wordt verzocht hierover duidelijkheid te verschaffen.
3.10 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 28 februari 2012 voor het nemen van een akte aan de zijde van Dexia tot het hiervoor in r.o. 3.8 en 3.9 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, E.M. Polak en E.J.H. Schrage en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2012 door de rolraadsheer.