parketnummer: 23-005264-10
datum uitspraak: 3 februari 2012
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-650385-10 tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 24 en 25 november 2010 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 13 januari 2012 en 20 januari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 9 maart 2010 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, uit een woning tijdens de voor nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 45 euro en/of een telefoon (zwarte Nokia) en/of 2 horloges (Cartier, Kruitvat wit bandje) en/of een gouden armband en een pakje sigaretten (Camel light blauw) en/of oorbellen, geheel of ten dele toebehorende aan [I] en/of [LV], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [I] en/of [LV] en/of [CV], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [CV] heeft/hebben gericht, terwijl hij zijn vinger aan de trekker had, en/of heeft geroepen dat [CV] zijn hond moest roepen omdat hij de hond anders zou doodschieten en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de nek van [LV] heeft/hebben gehouden en/of die [I] en/of [CV] onder schot heeft/hebben gehouden;
feit 2:
hij op of omstreeks 9 maart 2010 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, voorhanden heeft gehad een vuurwapen, in elk geval een wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie;
feit 3:
hij op of omstreeks 9 maart 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1.060,2 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is op de inleidende dagvaarding onder 3 ten laste gelegd, kort gezegd, dat hij op 9 maart 2010 te Amsterdam, al dan niet met een ander, een hoeveelheid van ongeveer een kilo hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet bekend was met de aanwezigheid van hennep in de woning waar deze door de politie is aangetroffen.
De rechtbank heeft niettemin bewezen geacht dat de verdachte dit feit heeft begaan. Daartoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de betreffende hennep is aangetroffen in de woning [adres 1] te Amsterdam-Zuidoost, in welke woning de verdachte regelmatig verbleef.
Voor het bewijs van dit aanwezig hebben van deze hennep in de woning [adres 1] te Amsterdam, heeft de rechtbank in haar vonnis de inhoud van een proces-verbaal en een kennisgeving van inbeslagneming gebezigd, doorgenummerd pagina 2457 van het dossier.
Dit proces-verbaal, onder nummer 2010039647-115 opgemaakt op 12 maart 2010, maakt melding van een inbeslagneming door verbalisant [DL] van onder meer een hoeveelheid hennep. Als pleegplaats wordt vermeld: [adres 2] te Amsterdam en als pleegdatum tussen 14 februari 2010 te 02.40 uur en 14 februari 2010 te 02.50 uur.
Dit proces-verbaal kan bezwaarlijk dienen als bewijsmiddel ten aanzien van de aanwezigheid van hennep in de woning [adres 1] te Amsterdam-Zuidoost.
In het proces-verbaal van relaas in de onderhavige strafzaak zijn onder de pagina’s Y t/m AA enige bevindingen ten aanzien van de verdachte gerelateerd. Daarin wordt onder meer een aantal voorwerpen opgesomd dat onder de verdachte in beslag is genomen. Het betreft voorwerpen uit diens fouillering, dan wel afkomstig uit zijn auto of uit de woning [adres 1] te Amsterdam-Zuidoost.
Hennep komt in deze opsomming niet voor.
Door de rechter-commissaris is op 9 maart 2010 een doorzoeking ter inbeslagneming gedaan in de woning [adres 1] te Amsterdam-Zuidoost. Een verslag van binnentreden en een door de rechter-commissaris opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking, bevinden zich in het dossier. In genoemd proces-verbaal wordt vermeld dat de rechter-commissaris in beslag heeft genomen hetgeen staat vermeld op een aan het proces-verbaal gehechte lijst. Daarmee wordt klaarblijkelijk gedoeld op een proces-verbaal van doorzoeking van de woning [adres 1] te Amsterdam-Zuidoost op 9 maart 2010, opgemaakt op 10 maart 2010 onder nummer 2010039647-72 door verbalisant [JB] (tevens opgenomen op de doorgenummerde pagina’s 573 e.v.).
In dit proces-verbaal wordt evenwel geen melding gemaakt van inbeslagneming van hennep in de betreffende woning.
Voorts bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van bevindingen, onder nummer 2010039647-78, opgemaakt op 10 maart 2010 door verbalisant [AH] (doorgenummerd pagina 2491). In dit proces-verbaal wordt gerelateerd dat op 9 maart 2010 onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking heeft plaatsgevonden in het pand [adres 3] te Uithoorn. Het proces-verbaal vermeldt dat in deze woning onder meer een grote hoeveelheid marihuana, verpakt in zakken is aangetroffen en in beslag is genomen. Uit het dossier blijkt voorts dat de woning [adres 3] te Uithoorn niet de woon- of verblijfplaats van de verdachte is, maar van een medeverdachte.
Het proces-verbaal bevat voorts als bijlage een lijst van door het bedrijf Seon afgevoerde goederen. Deze lijst vermeldt het adres [adres 1] Amsterdam. De op de lijst vermelde voorwerpen betreffen voorwerpen die voor het kweken van hennep geschikt kunnen zijn, maar evenwel geen hennep als zodanig. Voorts bevatten de pagina’s (doorgenummerd) 2495 t/m 2508 foto’s van voorwerpen en goederen, waaronder ook afbeeldingen van materiaal dat mogelijk kan worden beschouwd als hennep. Op deze foto’s staat handgeschreven: ‘IBN [adres 1] 9-3-2010’.
Deze aanduiding is evenwel op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat in de woning [adres 1] te Amsterdam inderdaad hennep in beslag is genomen.
Bij de bewijsbeslissing heeft de rechtbank voorts betrokken het rapport van drs. R. Jellema d.d. 22 maart 2010 (doorgenummerd pagina 2460) waarin wordt beschreven dat het onderzochte materiaal hennep is. In dit rapport wordt aangegeven dat het is opgemaakt inzake X-Pol nr. 2010039647 tegen de verdachte NN. Dit proces-verbaalnummer wordt, naar het hof heeft vastgesteld, in zaken tegen meer verdachten in het onderhavige dossier gebruikt en heeft in zoverre geen onderscheidend vermogen.
Het voorgaande brengt het hof tot de slotsom dat zelfs niet is vast te stellen of, daargelaten de vraag naar de locatie, in de strafzaak tegen de verdachte hennep in beslag is genomen. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met anderen hennep aanwezig heeft gehad, dient de verdachte van dit onderdeel van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bespreking van een bewijsverweer
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de aan hem verweten diefstal met geweld in een woning. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het kan zijn dat achteraf is komen vast te staan dat onder een aantal van de medeverdachten voorwerpen zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen, waarvan is komen vast te staan dat deze bij gelegenheid van de overval uit de woning zijn ontvreemd. Er is echter ten aanzien van de verdachte geen bewijs voorhanden voor het ten laste gelegde oogmerk van toe-eigening daarvan. Het is de verdachte immers van meet af aan te doen geweest om het stelen van hennepplanten in die woning. Met dát plan is de verdachte met zijn medeverdachten naar de woning gegaan, in de veronderstelling verkerend dat in die woning aanwezige hennepplanten door hen konden worden gestolen.
Van een ander plan of oogmerk, gericht op het wegnemen van ook andere voorwerpen dan die planten is voor zover het de verdachte betreft, in het geheel niet gebleken. Aangenomen moet worden dat één of meer medeverdachten ter plaatse in die woning ervoor hebben gekozen om de in de tenlastelegging opgesomde voorwerpen weg te nemen, maar het is de verdachte daar nooit om te doen geweest. Van bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en die medeverdachten in het bestek van het wegnemen van die voorwerpen is niet gebleken, aldus –zakelijk weergegeven- de raadsman.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplegen van een strafbaar feit niet is vereist dat elke als medepleger aan te merken deelnemer alle bestanddelen van de delictsomschrijving vervult.
Voorts stelt het hof vast dat de delictsomschrijving van het misdrijf diefstal als verwoord in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, waar artikel 312 van dat wetboek een gekwalificeerde variant daarvan betreft, als bestanddeel het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bevat. De bewoordingen van deze bepaling dwingen ingeval de diefstal door twee of meer verenigde personen wordt gepleegd -nu het oogmerk alleen betrekking heeft op de wederrechtelijke toe-eigening- niet tot het oordeel dat voor een bewezenverklaring is vereist dat dit oogmerk zich heeft uitgestrekt tot ieder weggenomen voorwerp afzonderlijk.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het voorgenomen misdrijf van de verdachte en de zijnen heeft bestaan in diefstal (met bedreiging met geweld) in een woning. Overeenkomstig dat gemeenschappelijk voorgenomen plan zijn de verdachten in onderlinge samenwerking achtereenvolgens naar die woning toegegaan, is een aantal van hen –onder wie de verdachte- daarin binnengedrongen, en is door hen gezocht naar de voorgenomen voorwerpen van die diefstal (hennepplanten), zijn de bewoners in dat bestek bedreigd met geweld. Vervolgens hebben zij die woning verlaten, hebben de daders zich in groepjes opgedeeld en hebben zij in verschillende auto’s het hazenpad gekozen. Vast is komen te staan dat door één of meer van hen voorwerpen zijn gestolen als opgesomd in de tenlastelegging.
Op grond van die inhoud van de bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat de verdachte als medepleger heeft te gelden van de door één of meer van zijn mededaders weggenomen voorwerpen en dat -in het verband van dat medeplegen- ook zijn oogmerk is gericht geweest op de wederrechtelijke toe-eigening van die voorwerpen. Aan dat oordeel doet niet af dat de verdachte volgens zijn verklaring steeds van plan is geweest om hennepplanten en niet ook andere voorwerpen te stelen. Het hof heeft bij dit oordeel betrokken de aard van het door de verdachte voorgenomen misdrijf en het misdrijf dat zich heeft gerealiseerd –telkens diefstal in vereniging met bedreiging met geweld-, bezien in het licht van de gezamenlijkheid van het handelen van de verdachte en zijn mededaders voorafgaand, tijdens en na het misdrijf, waarbij de verdachte en zijn mededaders tezamen en in vereniging met geweld hebben gedreigd met het gezamenlijk doel en opzet om die bedreiging instrumenteel te doen zijn ter ondersteuning van een door hen in gezamenlijkheid voorgenomen diefstal. Dat de verdachte als eerste de woning zou hebben verlaten, terwijl zijn mededaders de uitvoering van het misdrijf voortzetten, maakt dit in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het karakter van de deelnemingsfiguur van het medeplegen en de feitelijke gang van zaken zoals deze uit de bewijsmiddelen blijkt, niet anders. Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op 9 maart 2010 te Roosendaal, uit een woning tijdens de voor nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 45 euro en een telefoon (zwarte Nokia) en 2 horloges, (Cartier, Kruidvat wit bandje) en een gouden armband en een pakje sigaretten (Camel) en oorbellen, toebehorende aan [I] en/of [LV], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [I] en [LV] en [CV], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte en zijn mededaders een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [CV] hebben gericht en hebben geroepen dat [CV] zijn hond moest roepen omdat zij de hond anders zou doodschieten en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de nek van [LV] hebben gehouden en die [I] en [CV] onder schot hebben gehouden.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregelen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek, de verbeurdverklaring van enkele voorwerpen uitgesproken en voorts onder toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen aan hem driemaal de schadevergoedingsmaatregel opgelegd telkens ten bedrage van 1750 euro, subsidiair 35 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen en maatregelen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal in een woning onder bedreiging van geweld. Gebleken is dat de verdachte en zijn mededaders meenden dat in de woning een hennepkwekerij aanwezig was. Zij hebben het plan opgevat deze hennep, die naar zij veronderstelden, daar te zullen aantreffen, te roven. Voorzien van vuurwapens en/of daarop gelijkende voorwerpen zijn zij in de nachtelijke uren de woning van de aangevers binnengedrongen. De nachtrust van de bewoners van de woning werd op deze manier wreed verstoord. De aangevers werden geconfronteerd met een groep mannen met vuurwapens, van wie er enkele gemaskerd waren, die op zoek bleken te zijn naar hennep. Toen de aangevers aanduidden dat er in de woning geen hennep aanwezig was, werden zij onder bedreiging van vuurwapens of daarop gelijkende voorwerpen gedwongen om te laten zien dat die er inderdaad niet was. Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat ook hijzelf in de woning een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gehanteerd en dat hij de aangevers hiermee heeft bedreigd. Uiteindelijk hebben de daders enkele andere voorwerpen gestolen en zijn zij weggegaan.
Bij de strafoplegging betrekt het hof dat de overvallers niet alleen de destijds 42-jarige hoofdbewoonster, maar ook haar destijds 16-jarige zoon en 14-jarige dochter met vuurwapens of daarop gelijkende voorwerpen hebben bedreigd. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke ervaring zeker voor jeugdige personen een traumatiserende ervaring kan zijn, waarvan zij nog jarenlang last kunnen hebben.
Dat de slachtoffers de overval als traumatisch hebben ervaren blijkt ook uit de onderbouwing van de ingediende vorderingen benadeelde partij en de verklaringen van de aangevers afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris. Na de bewuste nacht van 9 maart 2010 voelen zij zich niet meer veilig in hun eigen huis. De psychische gevolgen voor de aangevers zijn groot. Bovendien veroorzaken dit soort misdrijven gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Een dergelijk feit rechtvaardigt zonder meer de oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf, óók nu de verdachte voor het aanwezig hebben van hennep wordt vrijgesproken.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 januari 2012 is de verdachte eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is blijkens de verklaring van de medeverdachte [H] van 24 maart 2010 begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven kogelwerend vest. Het behoort de verdachte toe. Het voorwerp zal daarom worden verbeurd verklaard.
Tevens is het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde blijkens de verklaring van de medeverdachte [R] van 10 maart 2010 begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven randapparatuur en antennes (in zijn totaliteit zogenoemde ‘jammers’ vormend), welke in de woning van de verdachte zijn aangetroffen. De kennisgeving van inbeslagneming (dossierpagina 2461 e.v.) vermeldt dat deze voorwerpen in de woning aan de [adres 4] te Amsterdam in beslag zijn genomen, doch op dossierpagina 2503 e.v. staat bij de foto’s, die van de betreffende voorwerpen zijn genomen, aangegeven dat zij op het adres [adres 1] zijn aangetroffen. Dit betreft het adres waar de verdachte regelmatig verbleef en waarnaar hij na de overval is teruggekeerd, op grond waarvan gesteld kan worden dat deze goederen de verdachte toebehoren. Deze voorwerpen zullen derhalve worden verbeurd verklaard.
Voorts is komen vast te staan dat het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde met behulp van de in beslag genomen en niet teruggegeven personenauto is begaan Deze behoort de verdachte toe. Zij zal daarom eveneens worden verbeurd verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering van de benadeelde partij [I]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen met uitzondering van de gevorderde wettelijke rente. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd onder mededeling dat deze voeging de initiële vordering in volle omvang (het hof begrijpt: met inbegrip van de gevorderde wettelijke rente) betreft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof zal daarbij de hoofdelijkheidsclausule toepassen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [CV]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen met uitzondering van de gevorderde wettelijke rente. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd onder mededeling dat deze voeging de initiële vordering in volle omvang (het hof begrijpt: met inbegrip van de gevorderde wettelijke rente) betreft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof zal daarbij de hoofdelijkheidsclausule toepassen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [LV]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 1.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ontstaan van de schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen met uitzondering van de gevorderde wettelijke rente. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd onder mededeling dat deze voeging de initiële vordering in volle omvang (het hof begrijpt: met inbegrip van de gevorderde wettelijke rente) betreft.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof zal daarbij de hoofdelijkheidsclausule toepassen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2010039647 3 1.00 STK Personenauto [kenteken] [merk] Kl:groen 856413;
2010039647 9 1.00 STK Niet te definiëren goederen 3799817; randapparatuur met 4 antennes + adapter 2010039647 10 1.00 STK Niet te definiëren goederen 3799820; randapparatuur met 3 antennes 2010039647 11 1.00 STK Niet te definiëren goederen 3799826; 3x losse antennes 2x zelfde maat 1x ander;
2010039647 12 1.00 STK Afstandsbediening REMOTE CONTROL 3799836;
20300241064 16 1.00 STK Kleding Kl:zwart 3798591; kogel/steekwerend vest zwart.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
2010039647 2 Geld Euro 3798531; 1x20 2x10 4.40 muntgeld
2010039647 13 1.00 STK Niet te definiëren goederen Kl:zwart WAECO PERFECTPW PP300 3799838; 20300241064 1 2.00 STK Schoenen Kl:donkerblw NIKE 3798600; wit nike teken en witte veters 20300241064 4 1.00 STK Sleutelbos 3797525; 1x sleutelbos met 9 sleutels
20300241064 5 2.00 STK Sleutel 3801450; sleutels aan groen koordje
20300241064 6 2.00 STK Sleutel 3801451; 2 sleutels
20300241064 7 1.00 STK Sleutelbos 3801453; sleutelbos met 8 sleutels
20300241064 8 1.00 STK Sleutelbos 3801454; sleutelbos met 4 sleutels.
Vordering van de benadeelde partij [I]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [I], terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [I], een bedrag te betalen van EUR 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [CV]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [CV], terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [CV], een bedrag te betalen van EUR 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [LV]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [LV], terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [LV], een bedrag te betalen van EUR 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.M. Steinhaus en mr. P.A.M. Hoek, in tegenwoordigheid van mr. E. Wiersma en A. Thijssen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 februari 2012.