GERECHTSHOF AMSTERDAM
ECONOMISCHE RAADKAMER
Rekestnummer: R.1115-10
Parketnummer in eerste aanleg: 13/846005-08
- na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij beschikking van 6 juli 2010 - op het hoger beroep tegen de beschikking van de economische raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2008 op het bezwaarschrift tegen de dagvaarding van:
[naam],
geboren te [plaats] in het jaar 1951,
wonende te [adres en woonplaats].
1. Inhoud van het bezwaarschrift
Het bezwaarschrift richt zich tegen de op 2 mei 2008 aan de verdachte - nu van hem geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is - per post verzonden dagvaarding onder bovenvermeld parketnummer, waarbij de verdachte is gedagvaard tegen de terechtzitting van de meervoudige economische strafkamer van 26 juni 2008 ter zake van de hierna volgende feiten.
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding ten laste gelegd dat:
Trafigura Beheer B.V. in of omstreeks de periode van 5 juli 2006 tot en met
20 augustus 2006 tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (gevaarlijke) afvalstoffen heeft overgebracht terwijl werd gehandeld in strijd met het verbod gesteld bij artikel 18, eerste lid, van de EEG-verordening overbrenging afvalstoffen, immers heeft/hebben Trafigura Beheer B.V. en/of haar mededader(s), (gevaarlijke) afvalstoffen, te weten afvalstoffen afkomstig van brandstofzuivering met behulp van natriumhydroxide (caustic soda) (zijnde een complex mengsel van water met een extreme zuurgraad en een olieachtige vloeistof, beide verontreinigd met zeer specifieke componenten, waaronder fenolen, disulfiden, mercaptanen, en/of zwavelwaterstof) uitgevoerd uit de Europese Gemeenschap naar een ACS-Staat, te weten Nigeria en/of Ivoorkust, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
Trafigura Beheer B.V. in of omstreeks de periode van 5 juli 2006 tot en met
20 augustus 2006 tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35f, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers heeft/hebben Trafigura Beheer B.V. en/of haar mededader(s), (gevaarlijke) afvalstoffen, te weten afvalstoffen afkomstig van brandstofzuivering met behulp van natriumhydroxide (caustic soda) (zijnde een complex mengsel van water met een extreme zuurgraad en een olieachtige vloeistof, beide verontreinigd met zeer specifieke componenten, waaronder fenolen, disulfiden, mercaptanen, en/of zwavelwaterstof) uitgevoerd uit de Gemeenschap; zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven.
Namens de verdachte is op 6 mei 2008 tegen de dagvaarding een bezwaarschrift ex artikel 262, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend. Het bezwaarschrift is derhalve overeenkomstig het bepaalde in artikel 262, eerste lid, Sv binnen acht dagen na de betekening bij de rechtbank ingediend.
De economische raadkamer van de rechtbank Amsterdam heeft in haar beschikking van
20 juni 2008 het bezwaarschrift gegrond verklaard op de grond dat de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk acht dat de zittingsrechter later oordelend het tenlastegelegde bewezen zal achten en de verdachte buiten vervolging gesteld.
Op 2 juli 2008 heeft de officier van justitie tegen deze beslissing tijdig hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie heeft zich in zijn appelmemorie van 6 augustus 2008 op het standpunt gesteld dat gelet op de stukken van het dossier er wel degelijk voldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte, naast anderen, feitelijk leiding heeft gegeven aan de illegale export van afvalstoffen. De officier van justitie verzoekt het hof dan ook de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
Het hof heeft in hoger beroep bij beschikking van 19 december 2008 - met vernietiging van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2008 - het bezwaarschrift wederom gegrond verklaard en de verdachte buiten vervolging gesteld.
Tegen deze beschikking van het hof van 19 december 2008 heeft zowel de verdachte als de advocaat-generaal cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederland heeft bij beschikking van 6 juli 2010 de beschikking van het hof van 19 december 2008 vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht.
Het hof heeft kennisgenomen van de stukken in de onderhavige zaak en heeft op 16 mei 2011 en 16 januari 2012 de advocaten-generaal en de - namens de verdachte uitdrukkelijk gemachtigde - raadslieden in economische raadkamer gehoord.
De raadslieden hebben primair verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en rechtdoende in hoger beroep het bezwaarschrift van de verdachte tegen de dagvaarding gegrond te verklaren en de verdachte ter zake van de gehele dagvaarding buiten vervolging te stellen. Daartoe is door de raadslieden vooreerst betoogd dat voldoende aanwijzingen van schuld ontbreken, nu uit het dossier niet blijkt van feiten en omstandigheden die duiden op enige wetenschap of betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde overtreding van de EEG/EG-verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen. Daarnaast is volgens de raadslieden sprake van strijd met het verbod van dubbele vervolging zoals neergelegd in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), omdat de verdachte ten aanzien van hetzelfde feit op 19 maart 2008 reeds onherroepelijk buiten vervolging is gesteld door de Chambre d'Accusation van het Cour d'Appel d'Abidjan te Ivoorkust. Ten slotte is bepleit dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft ter zake van hetgeen de verdachte is ten laste gelegd.
Subsidiair hebben de raadslieden verzocht de beschikking van de rechtbank te bevestigen, dan wel na vernietiging en rechtdoende in hoger beroep het bezwaarschrift van de verdachte tegen de dagvaarding gegrond te verklaren op grond en met motivering door het hof passend en geboden gevonden en de verdachte ter zake van de gehele tenlastelegging buiten vervolging te stellen.
4. Standpunt advocaten-generaal
De advocaten-generaal menen daarentegen dat geen sprake is van het ontbreken van rechtsmacht en dat evenmin sprake is van strijd met het ne bis in idem-beginsel en de beginselen van een behoorlijke procesorde. Bovendien is - onder verwijzing naar de stukken van het dossier en de aanvullende stukken die ter behandeling in raadkamer van 16 januari 2012 door de advocaten-generaal zijn overgelegd - betwist dat er onvoldoende aanwijzingen van schuld bestaan, zodat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend, na een onderzoek ter terechtzitting, tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten zal komen.
5. Beoordeling van het bezwaarschrift
5.1 Aanwijzingen van schuld
Het hof stelt voorop dat in de onderhavige bezwaarschriftprocedure, die naar zijn aard een summier karakter heeft, van onvoldoende aanwijzingen van schuld in de zin van het hier van overeenkomstige toepassing zijnde artikel 250, vierde lid, Sv slechts sprake is in het geval hoogst onwaarschijnlijk is dat een strafrechter, later oordelend, door de voor hem geleverde bewijsvoering het ten laste gelegde feit geheel of gedeeltelijk bewezen zal achten (Hoge Raad 2 september 1951, NJ 1952, 58).
De verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij (samen met een ander of anderen) feitelijke leiding heeft gegeven aan de door Trafigura Beheer B.V. gepleegde in de tenlastelegging genoemde verboden gedragingen.
Gelet op de stukken van het dossier, de aanvullende stukken - voor zover die aan het hof ter behandeling in raadkamer van 16 januari 2012 zijn overgelegd -, het verhandelde in raadkamer en het veroordelende arrest van dit hof van 23 december 2011 inzake Trafigura Beheer B.V., acht het hof het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, bewezen acht dat de verdachte, hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden, maatregelen ter voorkoming van de door Trafigura Beheer B.V. gepleegde verboden gedragingen achterwege heeft gelaten en bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen en/of daartoe opdracht heeft gegeven. Naar het oordeel van het hof is in zoverre dan ook geen sprake van onvoldoende aanwijzingen van schuld die nopen tot buitenvervolgingstelling van de verdachte.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is naar voren gekomen dat de verdachte bij beslissing van de Chambre d'Accusation van het Cour d'Appel d'Abidjan te Ivoorkust van 19 maart 2008 buiten vervolging is gesteld. Daarnaast is op 13 februari 2007 tussen Ivoorkust en Trafigura Beheer B.V. een schikking getroffen.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de inhoud van voormelde beslissing van de Chambre d'Accusation en de schikking tussen Ivoorkust en Trafigura Beheer B.V. niet zonder meer dat deze zien op dezelfde feiten als de feiten die in de onderhavige zaak aan de verdachte zijn ten laste gelegd. Nu evenmin evident is dat de beslissing van de Chambre d'Accusation dient te worden aangemerkt als een in kracht van gewijsde gegane beslissing in de zin van artikel 68, tweede lid, Sr en/of dat de schikking van Ivoorkust met Trafigura Beheer B.V. een beslissing betreft van een bevoegde buitenlandse autoriteit, waarmee de vervolging onherroepelijk is afgedaan in de zin van artikel 68, derde lid, Sr, acht het hof het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de zittingsrechter, later oordelend, zal aannemen dat het openbaar ministerie tot vervolging bevoegd is.
Ingevolge artikel 51, tweede lid, Sr kan, indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, tegen degene die tot dat feit opdracht heeft gegeven of daaraan feitelijke leiding heeft gegeven een strafvervolging worden ingesteld. Voor wat betreft de pleegplaats en -datum volgt de feitelijke leidinggever de plaats en het tijdstip van het door de rechtspersoon gepleegde gronddelict (Hoge Raad 21 oktober 1975, NJ 1976, 119).
Bij arrest van dit hof van 23 december 2011 (LJN: BU9237) is Trafigura Beheer B.V. veroordeeld ter zake van de uitvoer van verontreinigde afvalstoffen naar een zogenaamde ACS-Staat (mede) vanuit Nederland gepleegd. Nu aan de verdachte het feitelijke leidinggeven en/of opdracht geven aan deze door de rechtspersoon gepleegde strafbare gedraging is ten laste gelegd, acht het hof met inachtneming van het voormelde arrest van dit hof inzake Trafigura Beheer B.V. het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, Nederlandse rechtsmacht aanwezig zal achten, zodat zij van de strafbare feiten kennis mag nemen.
Nu het hof ook overigens geen gronden ziet het bezwaarschrift tegen de dagvaarding te honoreren, zal het hof het bezwaarschrift ongegrond verklaren.
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer van de vierde meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.C.P. Haentjens,
mr. M. Jurgens en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. S.E.C. Debets, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2012.