ECLI:NL:GHAMS:2012:748

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2012
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
200.073.057-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een verstekvonnis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om de verjaring van de bevoegdheid van Pegroam B.V. om een verstekvonnis ten uitvoer te leggen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. [A], had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het hof had eerder op 29 maart 2011 een tussenarrest gewezen en verwees naar dat arrest voor het verloop van het geding tot die datum. Pegroam had getuigen doen horen, waaronder mr. [A] en [appellant], maar het hof oordeelde dat het bewijs van ontvangst van een belangrijke brief van mr. [B] aan mr. [A] niet was geleverd. De getuigenverklaringen gaven geen steun aan de stelling dat de brief was ontvangen, en mr. [A] had zelfs verklaard de brief niet te hebben ontvangen.

Het hof concludeerde dat, omdat de ontvangst van de brief niet kon worden vastgesteld, de verjaring van de bevoegdheid van Pegroam om het verstekvonnis ten uitvoer te leggen niet was gestuit. Dit leidde tot de conclusie dat de bevoegdheid op 28 mei 2007 was verjaard. De grief van de appellant werd gegrond verklaard, en het hof oordeelde dat het bestreden vonnis niet in stand kon blijven. De door de appellant gevraagde verklaring voor recht werd toegewezen, evenals de vordering tot staking van de executie van het verstekvonnis.

Het hof wees ook op de kostenveroordeling, waarbij Pegroam als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd verwezen in de kosten van het geding in beide instanties. Het arrest werd uitgesproken op 10 april 2012, en de veroordelingen werden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

zaaknummer 200.073.057/01
10 april 2012 (bij vervroeging)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] , [land] ,
APPELLANT,
advocaat:
mr. [A]te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PEGROAM B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. R.E. Jonente Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Pegroam genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft op 29 maart 2011 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot die datum verwijst het hof naar dat arrest (verder: het tussenarrest).
Pegroam heeft als getuigen doen horen mr. [A] , [appellant] en mr. [B] . Van de desbetreffende (twee) terecht-zittingen is telkens proces-verbaal opgemaakt. [appellant] heeft vervolgens afgezien van contra-enquête.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenarrest heeft het hof Pegroam in het kader van de behandeling van grief 4 opgedragen om, desgewenst door het horen van getuigen, te bewijzen dat de ten processe be-doelde brief van mr. [B] aan mr. [A] van 11 september 2003 is ontvangen.
2.2.
Het hof acht Pegroam in deze bewijslevering niet geslaagd. Niet alleen heeft geen der getuigen (met zoveel woorden) verklaard dat mr. [A] de bewuste brief heeft ontvangen (mr. [A] heeft als getuige juist verklaard de brief níet te hebben ontvangen), de getuigen hebben evenmin iets verklaard waaruit de ontvangst van de brief door mr. [A] valt af te leiden.
2.3.
Reeds omdat er niet van kan worden uitgegaan dat de brief van mr. [B] van 11 september 2003 door mr. [A] is ontvangen, is de verjaring van de bevoegdheid van Pegroam het verstekvonnis ten uitvoer te leggen niet gestuit en is genoemde bevoegdheid (op 28 mei 2007) verjaard. Grief 4 is dus gegrond.
2.4.
Pegroam heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, indien juist, nopen tot het oordeel dat [appellant] zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid te dezen niet op verjaring kan beroepen.
2.5.
Op grond van het slagen van grief 4 kan het bestreden vonnis niet in stand blijven. De door [appellant] gevraagde verklaring voor recht zal worden toegewezen in voege als in het dictum te melden, evenals de vordering tot staking van de executie van het verstekvonnis. Ter voorkoming van verdere problemen tussen partijen wordt overwogen dat het eventueel aanwenden door Pegroam van een rechtsmiddel tegen dit arrest niet als een maatregel ter executie van het verstekvonnis kan worden beschouwd en dus buiten het uit te spreken bevel valt. Tot het opleggen van een dwangsom ziet het hof geen aanlei-ding. De vordering tot vergoeding van de kosten die [appellant] heeft gemaakt “ten gevolge van de onrechtmatige tenuitvoerlegging” door Pegroam van het verstekvonnis zal worden afgewezen, omdat [appellant] deze na de betwisting ervan door Pegroam op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd, toegelicht en onderbouwd.
2.6.
Pegroam zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2010 (zaak- en rolnummer 428700/HA ZA 09-1661), waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat het recht van tenuitvoerlegging van het ten processe bedoelde verstekvonnis van 17 juni 1982 is verjaard;
veroordeelt Pegroam de tenuitvoerlegging van laatstgenoemd vonnis te staken;
verwijst Pegroam in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van [appellant] begroot voor wat betreft de eerste aanleg op € 347,98 wegens verschotten en € 1.130,= wegens salaris van de advocaat, voor wat betreft het hoger beroep tot op heden op € 401,93 wegens verschotten en € 2.682,= wegens salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, R.J.M. Smit en
J.W. Rutgers, en is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2012 door de rolraadsheer.