Uitspraak
mr. [A]te Amsterdam,
mr. R.E. Jonente Amsterdam.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om de verjaring van de bevoegdheid van Pegroam B.V. om een verstekvonnis ten uitvoer te leggen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. [A], had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het hof had eerder op 29 maart 2011 een tussenarrest gewezen en verwees naar dat arrest voor het verloop van het geding tot die datum. Pegroam had getuigen doen horen, waaronder mr. [A] en [appellant], maar het hof oordeelde dat het bewijs van ontvangst van een belangrijke brief van mr. [B] aan mr. [A] niet was geleverd. De getuigenverklaringen gaven geen steun aan de stelling dat de brief was ontvangen, en mr. [A] had zelfs verklaard de brief niet te hebben ontvangen.
Het hof concludeerde dat, omdat de ontvangst van de brief niet kon worden vastgesteld, de verjaring van de bevoegdheid van Pegroam om het verstekvonnis ten uitvoer te leggen niet was gestuit. Dit leidde tot de conclusie dat de bevoegdheid op 28 mei 2007 was verjaard. De grief van de appellant werd gegrond verklaard, en het hof oordeelde dat het bestreden vonnis niet in stand kon blijven. De door de appellant gevraagde verklaring voor recht werd toegewezen, evenals de vordering tot staking van de executie van het verstekvonnis.
Het hof wees ook op de kostenveroordeling, waarbij Pegroam als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd verwezen in de kosten van het geding in beide instanties. Het arrest werd uitgesproken op 10 april 2012, en de veroordelingen werden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof wees het meer of anders gevorderde af.