In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van ABN AMRO BANK N.V. om een integriteitsverklaring af te geven aan een voormalige directeur, die inmiddels in dienst was bij Fortis Bank (Nederland) N.V. Het hof oordeelde dat de weigering onrechtmatig was, omdat niet was aangetoond dat de ex-directeur niet integer was. De zaak betreft een geschil over de vraag of de geweigerde integriteitsverklaring terecht was, gezien de Integriteitscode van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB).
De procedure begon met een tussenarrest op 7 oktober 2008, waarin ABN AMRO werd toegelaten om bewijs te leveren van haar stellingen over de integriteit van de voormalige directeur. Na het horen van getuigen en het indienen van aanvullende stukken door beide partijen, concludeerde het hof dat de nieuwe gronden die ABN AMRO aanvoerde voor de weigering van de verklaring, te laat waren ingediend. Het hof stelde vast dat de feiten die ABN AMRO nu aanvoerde, al eerder bekend waren en dat de nieuwe argumenten niet konden worden meegenomen in de beoordeling.
Het hof heeft ABN AMRO in de gelegenheid gesteld om op 24 april 2012 een akte in te dienen om haar stellingen nader toe te lichten. De beslissing over de verdere procedure werd aangehouden, waarbij het hof benadrukte dat de integriteit van de voormalige directeur niet voldoende was aangetoond om de weigering van de integriteitsverklaring te rechtvaardigen. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.