ECLI:NL:GHAMS:2012:4467

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
200.109.382/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling hoofdverblijfplaats van kinderen in het kader van ouderschap en gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van twee kinderen, geboren uit de relatie tussen de man en de vrouw. De man was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zou zijn. De man stelde dat het in het belang van de kinderen was dat hun hoofdverblijfplaats bij hem werd bepaald, omdat hij de verzorgende ouder was geweest tijdens de samenwoning en hij nu in staat was om voor de kinderen te zorgen. De vrouw betwistte dit en voerde aan dat zij de meeste zorgtaken op zich had genomen en dat de kinderen gebaat waren bij continuïteit in hun opvoedingssituatie.

Het hof heeft in zijn beoordeling de belangen van de kinderen vooropgesteld, zoals vereist door artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. Het hof oordeelde dat de kinderen, gezien hun leeftijd en levensfase, behoefte hadden aan stabiliteit en continuïteit in hun opvoeding. De verhuizing van de vrouw naar [a] zonder overleg met de man was niet voldoende om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen. Het hof volgde het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die had geadviseerd de hoofdverblijfplaats bij de vrouw te handhaven, omdat dit in het belang van de kinderen was. De man had onvoldoende argumenten aangedragen die de wijziging van de hoofdverblijfplaats rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bleef. Het hof benadrukte dat het van groot belang was dat de kinderen de band met beide ouders konden onderhouden en dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats hen uit hun vertrouwde omgeving zou halen, wat niet in hun belang was.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Sector familierecht
Uitspraak: 18 december 2012
Zaaknummer: 200.109.382/01
Zaaknummer eerste aanleg: 181005/11-1444
in de zaak in hoger beroep van:
[…],
wonende te […],
appellant,
advocaat: mr. M.A. Kanning te Purmerend,
tegen
[…],
wonende te […],
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.S.P. Gijsberti Hodenpijl te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 5 juli 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 mei 2012 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 181005/11-1444.
1.3.
De vrouw heeft op 21 augustus 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man heeft op 14 september 2012 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 26 september 2012 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
-de man, bijgestaan door zijn advocaat;
-de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
-de heer R. Koops, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2001 tot en met september 2010 een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren […] (hierna: [kind a]) [in] 2006 en […] (hierna: [kind b]) [in] 2010 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
2.2.
Bij beschikking van 23 augustus 2011 heeft de rechtbank Haarlem in de onderhavige zaak de Raad verzocht een onderzoek te verrichten naar de vraag of het in het belang is van de kinderen dat hun hoofdverblijfplaats bij de man wordt bepaald, alsmede of de door de man verzochte omgangsregeling in het belang van de kinderen is dan wel met welke omgangsregeling de kinderen het beste af zijn.
2.3.
Bij de stukken bevindt zich het naar aanleiding daarvan opgemaakte rapport van de Raad van 23 december 2011.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn. Voorts is bij de bestreden beschikking bepaald dat de man en de kinderen gerechtigd zijn als volgt omgang met elkaar te hebben:
  • de ene week van dinsdagmiddag, na afloop van de school van [kind a], tot woensdagmiddag17.00 uur en vrijdagmiddag, na de school van [kind a], tot zaterdagmorgen 10.00 uur;
  • de andere week een lang weekend, van vrijdagmiddag, na afloop van de school van [kind a], tot zondagavond 19.00 uur;
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen partijen te verdelen.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man te bepalen dat:
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man zijn;
  • [kind a] naar school zal gaan in [b], op de [naam school];
  • de kinderen bij de man verblijven gedurende de vier dagen per week die de vrouw werkt;
  • de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend bij de man verblijven;
  • de vakanties in onderling overleg worden verdeeld.
3.2.
De man verzoekt met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3.
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan het hof ligt allereerst voor de vraag bij welke ouder de kinderen hun hoofdverblijfplaats dienen te hebben. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarbij dienen alle betrokken belangen te worden afgewogen, maar vormt het belang van de kinderen een eerste overweging.
4.2.
De man stelt dat het in het belang van de kinderen is dat hun hoofdverblijfplaats bij hem wordt bepaald. Ten tijde van de samenwoning met de vrouw in [b] is hij de verzorgende ouder geweest, welke rol hij thans wil en kan vervullen. De vrouw werkt vier dagen in de week en brengt de kinderen naar de naschoolse opvang en een kinderdagverblijf, aldus de man. De man voert aan dat hij voor de kinderen kan zorgen op de momenten dat de vrouw dit zelf niet kan, aangezien hij in 2006 volledig arbeidsongeschikt is geraakt en derhalve niet werkt. Voorts stelt de man dat de vrouw hem voor een voldongen feit heeft gesteld door zonder met hem te overleggen met de kinderen naar [a] te verhuizen en [kind a] in te schrijven op een basisschool in [a].
4.3.
De vrouw betwist de stellingen van de man en voert aan dat partijen [kind a] gezamenlijk hebben opgevoed, waarbij de vrouw het grote deel van de zorgtaken vervulde. Na 1 december 2009 is de vrouw met zwangerschapsverlof gegaan en heeft zij de zorg voor [kind a] gehad. Na haar bevalling van [kind b] tot aan juni 2011 is de vrouw in de ziektewet geweest wegens een stressstoornis ten gevolge van de zeer moeilijke bevalling van [kind b]. In de periode tot 1 december 2009 heeft de man op de dagen dat de vrouw aan het werk was, de zorg voor [kind a] veel uit handen gegeven aan zijn ouders en buren, aldus de vrouw. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij in verband met een reorganisatie is ontslagen en thans een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangt. Laatstelijk werkte zij bij haar ex werkgever drie dagen per week. Bij een mogelijke nieuwe baan wil zij haar werktijden zoveel mogelijk aanpassen aan de schooltijden van de kinderen.
4.4.
De Raad adviseert in zijn rapport de hoofdverblijfplaats van de kinderen te bepalen bij de vrouw. Uit het onderzoek is ten aanzien van de ouderschapsmogelijkheden van beide ouders naar voren gekomen dat zowel de man als de vrouw thans goed in staat zijn de zorg en opvoeding van de kinderen op zich te nemen en dat beiden hun in voldoende mate kunnen bieden wat zij nodig hebben. Uit het rapport blijkt voorts dat de Raad van mening is dat continuïteit en stabiliteit nodig zijn om tegemoet te komen aan de belangen van de kinderen. Het is in het belang van de kinderen om zoveel mogelijk continuïteit te behouden wat betreft woonomgeving, schoolsituatie, sociale omgeving en verzorgende ouder. Ten aanzien van de omgangsregeling is de Raad van mening dat de huidige omgangsregeling voorspelbaarheid en continuïteit biedt voor de kinderen.
De Raad heeft het advies uit het rapport ter zitting in hoger beroep gehandhaafd en heeft geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, vanwege de verstoring van de continuïteit die toewijzing van het verzoek van de man voor de kinderen mee zal brengen.
4.5.
Het hof overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende vast is komen te staan dat beide ouders zeer betrokken zijn bij de kinderen en zich inzetten voor hun welzijn. Uit het onder 2.3 genoemd rapport van de Raad komen geen zorgen over het opvoedershandelen van beide ouders naar voren. Voorts is uit dit rapport naar voren gekomen dat de kinderen aan beide ouders zijn gehecht en met beide ouders een affectieve band hebben. In het licht van het vorengaande is het hof van oordeel dat beide ouders in staat en toegerust zijn om de kinderen te verzorgen en op te voeden.
In het licht van het bovenstaande moet aan de hand van andere omstandigheden worden beoordeeld welke hoofdverblijfplaats van de kinderen het meest in hun belang is. Het hof acht zich daartoe – en ook tot de beoordeling van het verzoek met betrekking tot de omgangsregeling – voldoende voorgelicht en ziet in de omstandigheden van de zaak geen aanleiding de Raad te verzoeken opnieuw onderzoek te doen.
Vast staat dat de vrouw met de kinderen de voormalig echtelijke woning in september 2010 heeft verlaten, waarna zij met de kinderen een huurwoning in [a] heeft betrokken. Ter onderbouwing van zijn verzoek de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, stelt de man dat de vrouw zonder toestemming of overleg heeft besloten te verhuizen en daarmee wijziging te brengen in de leefomgeving van de kinderen. Het hof is van oordeel dat de man, tegenover de betwisting door de vrouw, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw eigenmachtig heeft gehandeld en daarbij de toenmalige belangen van de kinderen onvoldoende voor ogen heeft gehad. De man was en is net als de vrouw een primaire hechtingsfiguur voor de kinderen. Door de verhuizing is het contact tussen de man en de kinderen verminderd. Het enkele feit dat de vrouw zonder toestemming van de man met de kinderen naar [a] is verhuisd, is echter thans niet meer voldoende om wijziging te brengen in hun hoofdverblijfplaats. Evenmin doet thans nog ter zake wie ten tijde van de samenwoning van partijen, thans meer dan twee jaar geleden, feitelijk de grootste bijdrage aan de verzorging en opvoeding van de kinderen leverde. Beoordeeld moet immers worden wat in de huidige situatie het meest in het belang van de kinderen is.
Het hof is met de Raad van oordeel dat de kinderen, gelet op hun leeftijd en levensfase, gebaat zijn bij stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie en schoolgang. Een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen zal ertoe leiden dat zij van school en kinderdagverblijf zullen moeten veranderen en hun sociale omgeving moeten verlaten, hetgeen het hof in dit stadium van hun ontwikkeling niet in hun belang acht. De man heeft in dit verband nog aangevoerd dat de vrouw thans misbruik van het tijdsverloop sinds de verhuizing maakt. Vanuit het perspectief van de man bezien is die opvatting begrijpelijk, maar voor de beantwoording van de vraag welke hoofdverblijfplaats de kinderen thans dienen te hebben vormt hun huidige belang eerste overweging.
Het hof volgt de man evenmin in zijn stelling dat onderhavige zaak vergelijkbaar is met de zaak die leidde tot de beschikking van dit hof van 16 februari 2010 (LJN BW4772). In die zaak was sprake van een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van het kind, waarbij het de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verbleef. De woonplaatsen van partijen lagen geografisch ver van elkaar verwijderd, waardoor een keuze moest gemaakt bij wie van beide ouders het kind zijn hoofdverblijfplaats zou hebben, omdat het kind aangemeld moest worden bij een basisschool. In de onderhavige zaak hebben de kinderen echter sinds het uiteengaan van partijen feitelijk steeds hun hoofdverblijfplaats bij de moeder gehad, terwijl [kind a] thans reeds geruime tijd een basisschool in [a] bezoekt.
4.6.
Het hof acht het voor de ontwikkeling van de kinderen van groot belang dat zij, gelet op hun jonge leeftijd, de band met beide ouders kunnen onderhouden en ontwikkelen. Ten aanzien van het verzoek van de man te bepalen dat de kinderen vier dagen per week bij hem verblijven, zodat zij niet naar de buitenschoolse opvang en het kinderdagverblijf moeten, oordeelt het hof dat dit ertoe zou leiden dat [kind a] van school zal moeten veranderen en zij haar vertrouwde omgeving moet verlaten, danwel dat zij wekelijks gedurende een lange periode uit haar sociale omgeving wordt gehaald, die niet los kan worden gezien van de basisschool die zij bezoekt. Dit acht het hof niet in haar belang. Deze overwegingen gelden op zichzelf nog niet, althans niet in dezelfde mate voor [kind b], maar het hof acht het evenmin in het belang van de kinderen om hen uit elkaar te halen. Bovendien heeft de vrouw gesteld dat het verblijf van de kinderen op het kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang goed voor hun ontwikkeling is, hetgeen door de man op zichzelf niet is betwist en wordt ondersteund door de stukken, waaruit blijkt dat de kinderen het daar goed doen.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.G. Kleene-Eijk, mr. A.V.T. de Bie en mr. M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2012 door de oudste raadsheer.