In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van twee kinderen, geboren uit de relatie tussen de man en de vrouw. De man was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zou zijn. De man stelde dat het in het belang van de kinderen was dat hun hoofdverblijfplaats bij hem werd bepaald, omdat hij de verzorgende ouder was geweest tijdens de samenwoning en hij nu in staat was om voor de kinderen te zorgen. De vrouw betwistte dit en voerde aan dat zij de meeste zorgtaken op zich had genomen en dat de kinderen gebaat waren bij continuïteit in hun opvoedingssituatie.
Het hof heeft in zijn beoordeling de belangen van de kinderen vooropgesteld, zoals vereist door artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. Het hof oordeelde dat de kinderen, gezien hun leeftijd en levensfase, behoefte hadden aan stabiliteit en continuïteit in hun opvoeding. De verhuizing van de vrouw naar [a] zonder overleg met de man was niet voldoende om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen. Het hof volgde het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, die had geadviseerd de hoofdverblijfplaats bij de vrouw te handhaven, omdat dit in het belang van de kinderen was. De man had onvoldoende argumenten aangedragen die de wijziging van de hoofdverblijfplaats rechtvaardigden.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bleef. Het hof benadrukte dat het van groot belang was dat de kinderen de band met beide ouders konden onderhouden en dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats hen uit hun vertrouwde omgeving zou halen, wat niet in hun belang was.