Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
de manis het volgende gebleken.
de vrouwis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin haar verzoek om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en een uitkering tot levensonderhoud van de man werd afgewezen. De vrouw is op 13 maart 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 december 2011. De man heeft op 13 april 2012 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 18 juni 2012 ter terechtzitting behandeld, waarbij beide partijen bijgestaan werden door hun advocaten.
De partijen, die in 1987 zijn gehuwd en op 19 april 2012 zijn gescheiden, hebben samen twee kinderen. De vrouw verzoekt het hof om de man te verplichten een bijdrage van € 582,50 per kind per maand te betalen en een uitkering van € 3.000,- per maand voor haar levensonderhoud. De man verzoekt de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en stelt dat zijn inkomensverlies niet vrijwillig is geweest, maar het gevolg van de economische crisis en marktontwikkelingen.
Het hof overweegt dat voor de bepaling van de draagkracht van de man niet alleen zijn huidige inkomen, maar ook zijn vermogen van belang is. Het hof concludeert dat de man niet in staat is om zijn oorspronkelijk inkomen te verwerven en dat zijn inkomensvermindering niet voor herstel vatbaar is. De man heeft onvoldoende aangetoond dat hij niet in staat is om een bijdrage voor de kinderen te betalen. Het hof bepaalt dat de man met ingang van 19 april 2012 een bijdrage van € 150,- per kind per maand moet betalen, maar dat hij geen draagkracht heeft voor een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.