ECLI:NL:GHAMS:2012:4431

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2012
Publicatiedatum
21 oktober 2013
Zaaknummer
200.100.835
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake nalatenschap Lucebert en griffierecht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een kort geding in hoger beroep met betrekking tot een kaderovereenkomst inzake een deel van de nalatenschap van de dichter en schilder Lucebert. De Gemeente Alkmaar, als appellante, wilde een project stopzetten en had in afwachting van een bindend advies geen belang bij een verbod op belemmerende handelingen. De zaak was ingeschreven op de rol van het hof op 24 januari 2012, na een dagvaarding van 10 januari 2012. De rechtbank Alkmaar had eerder op 15 december 2011 een vonnis gewezen in deze kwestie, waarbij de Gemeente als gedaagde was aangemerkt.

Tijdens de procedure bleek dat er geen griffierecht was ontvangen van de Gemeente, wat leidde tot een verwijzing naar de rol van 28 februari 2012. Op die datum werd het griffierecht alsnog bijgeschreven. De Gemeente voerde aan dat de betaling van het griffierecht per abuis naar een verkeerde rekening was gedaan, maar dat dit snel was rechtgezet. Het hof oordeelde dat de omstandigheden duidden op een vergissing die geen nadelen voor de geïntimeerden had opgeleverd. Daarom besloot het hof om artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering buiten toepassing te laten, omdat de toepassing ervan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

In de beslissing van het hof werd artikel 127a lid 2 Rv buiten toepassing gelaten, en werd de zaak verwezen naar de rol van 17 april 2012 voor memorie van grieven. Het hof hield iedere verdere beslissing aan. Dit arrest werd uitgesproken op 20 maart 2012 door de rolraadsheer.

Uitspraak

zaaknummer 200.100.835/01
20 maart 2012
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ELFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ALKMAAR,
zetelend te Alkmaar,
APPELLANTE,
advocaat:
mr. F.P.F. Nabbente Haarlem,
t e g e n
1. de stichting
[APPELLANT SUB 1],
gevestigd te [woonplaats],
2. de stichting
[APPELLANT SUB 2],
gevestigd te [woonplaats],
3. [ APPELLANT SUB 3],
wonende te [woonplaats],
4. [ APPELLANT SUB 4],
wonende te [woonplaats],
5. [ APPELLANT SUB 5],
wonende te [woonplaats],
6. [ APPELLANT SUB 6],
wonende te [woonplaats],
7. [ APPELLANT SUB 7],
wonende te [woonplaats],
8. [ APPELLANT SUB 8],
wonende te [woonplaats],
9. [ APPELLANT SUB 9],
wonende te [woonplaats],
10. de stichting
STICHTING YXIE,
gevestigd te Alkmaar,
GEÏNTIMEERDEN,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 10 januari 2012, hersteld bij herstel-exploot van 12 januari 2012 is appellante in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 15 december 2011, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 133371 / KG ZA 11-414 gewezen tussen appellante als gedaagde en geïntimeerden als eisers. De zaak is ingeschreven op de rol van 24 januari 2012 van dit hof.
Op 21 februari 2012 heeft de roladministratie vastgesteld dat geen griffierecht van appellante was ontvangen. In verband daarmee is de zaak verwezen naar de rol van
28 februari 2012 om appellante in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de toepassing van artikel 127a Rv.
Op 28 februari 2012 is het zijdens appellante betaalde griffierecht bijgeschreven op de rekening van het hof.
Op 28 februari 2012 heeft appellante een akte genomen.
Arrest is bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1
Artikel 3 lid 3 WGBZ bepaalt dat eiser (in hoger beroep: appellant) het griffierecht is verschuldigd vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting en dat eiser zorgt dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient. Artikel 127a lid 2 Rv bepaalt dat, indien eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, de rechter de gedaagde van de instantie ontslaat, met veroordeling van eiser in de kosten. Artikel 127a lid 3 Rv bepaalt dat de rechter artikel 127a lid 2 Rv geheel of ten dele buiten toepassing laat, indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van betrokkene bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.2
De sinds 1 januari 2011 geldende regeling houdt een ingrijpende wijziging in ten opzichte van de vroegere regeling, doordat niet alleen het griffierecht vooraf moet worden voldaan, maar ook op het niet tijdig voldoen de naar verhouding strenge sanctie is gesteld van ontslag van instantie. Die sanctie leidt er immers in verband met de geldende beroepstermijnen in de praktijk toe dat reeds de niet tijdige betaling van het griffierecht praktisch steeds de weg naar de rechter in hoger beroep definitief afsnijdt omdat na een ontslag van instantie het beroep niet opnieuw kan worden ingesteld. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat deze zware sanctie niet, zoals de even zware sanctie op het niet in acht nemen van beroepstermijnen, de rechtszekerheid met betrekking tot de onherroepelijkheid van rechterlijke uitspraken dient, maar is bedoeld als prikkel tot naleving van voorschriften die vooral de strekking hebben het incassorisico van de Staat met betrekking tot het verschuldigde griffierecht te beperken.
2.3
Appellante heeft aangevoerd dat de betaling van het griffierecht op 1 februari 2012 per abuis is gedaan naar een andere bankrekening, namelijk van de rekening van het aan de zijde van appellante betrokken advocatenkantoor naar de rekening van appellante zelf. Zodra dit is ontdekt, is een spoedbetaling gedaan naar de juiste bankrekening.
2.4
De omstandigheden die appellante bij akte heeft aangevoerd, duiden erop dat een vergissing is gemaakt die bij ontdekking meteen is rechtgezet, zonder dat geïntimeerden daardoor nadeel hebben ondervonden. Daarom zou toepassing van artikel 127a lid 2 Rv een onbillijkheid van overwegende aard opleveren. Het hof zal deze bepaling daarom buiten toepassing laten.

3.Beslissing

Het hof:
laat artikel 127a lid 2 Rv buiten toepassing;
verwijst de zaak naar de rol van 17 april 2012 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los,
W.J. Noordhuizen en G.C.C. Lewin en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 20 maart 2012.