GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
NOTARIS- EN GERECHTSDEURWAARDERSKAMER
Beslissing van 18 september 2012 in de zaak van:
[klager],
wonende te[plaats],
APPELLANT,
1.[gerechtsdeurwaarder],
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te[plaats],
2.[gerechtsdeurwaarder],
waarnemend gerechtsdeurwaarder te[plaats],
GEÏNTIMEERDEN,
1.
Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder klager, is bij een op 10 januari 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlage – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 20 december 2011. Bij die beslissing heeft de kamer het verzet tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 2 augustus 2011 gegrond verklaard, waardoor die beschikking is vervallen, en de door klager tegen geïntimeerden (verder: de gerechtsdeurwaarders dan wel ieder afzonderlijk de kandidaat-gerechtsdeurwaarder en de waarnemend gerechtsdeurwaarder) ingediende klacht op twee onderdelen gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en aan de waarnemend gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.
1.2. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarders is op 24 februari 2012 een verweerschrift – met bijlagen – ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 juni 2012.
Klager en de kandidaat-gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.
2.
De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3.
De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4.
Het standpunt van klager
Klager heeft de gerechtsdeurwaarders – naar de kern genomen – het volgende verweten.
1. De gerechtsdeurwaarders hebben ten onrechte onterecht beslag gelegd op roerende zaken die aan klager toebehoren. Zijn echtgenote was de debiteur van de vordering en de gerechtsdeurwaarders hebben er geen rekening mee gehouden dat klager is gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij hebben aanvankelijk ook niet om bewijsstukken gevraagd, zoals zij thans stellen.
2. De gerechtsdeurwaarders hebben diverse brieven van klager betreffende de beslaglegging onbeantwoord gelaten.
3. Daarnaast heeft klager de gerechtsdeurwaarders diverse betalingsvoorstellen gedaan, waarop nooit serieus is gereageerd.
4. Tot slot hebben de gerechtsdeurwaarders nagelaten klager ervan in kennis te stellen dat aangekondigde openbare verkoop op 25 februari 2011 niet doorging, waardoor klager onnodige kosten heeft moeten maken.
5.
Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders
De gerechtsdeurwaarders hebben de stellingen van klager ten aanzien van de klachtonderdelen 4.2 en 4.4 erkend, maar voor het overige betwist en gemotiveerd weersproken. Een en ander zal hierna bij de beoordeling aan de orde komen.
6.
De beoordeling
6.1. Het hof is evenals de kamer van oordeel dat het niet inhoudelijk reageren op brieven onbehoorlijk is, zeker gelet op de zorgvuldigheid die van een gerechtsdeurwaarder verwacht mag worden in het geval op roerende zaken beslag wordt gelegd. Vastgesteld kan worden dat, zoals door de gerechtsdeurwaarders erkend is, in ieder geval de brieven van klager van 10 juni 2010 en 17 januari 2011 niet zijn beantwoord. De klacht ten aanzien van onderdeel 4.2 is gegrond.
6.2. Verder staat tussen partijen niet ter discussie dat de gerechtsdeurwaarders klager ervan niet in kennis hebben gesteld dat de aangekondigde openbare verkoop op
25 februari 2011 geen doorgang zou vinden. Een dergelijk nalaten betaamt een goed gerechtsdeurwaarder niet. Aan het betoog van de gerechtsdeurwaarders dat zij, na ontvangst van de klacht van klager in januari 2011, het een vanzelfsprekend gegeven vonden dat hangende de klachtprocedure er geen openbare verkoop zou plaatsvinden en dat zij er aldus van uitgingen dat klager dezelfde gedachten zou zijn toegedaan, gaat het hof voorbij. Bij de inzet van een ingrijpend middel als openbare verkoop mag in het bijzonder van de daarbij optredende gerechtsdeurwaarder uiterste zorgvuldigheid worden gevergd. Het hof is met de kamer van oordeel dat ook klachtonderdeel 4.4 gegrond is.
6.3. Ten aanzien van klachtonderdeel 4.1. dat ziet op het ten onrechte leggen van beslag, overweegt het hof het volgende. Uitgangspunt is dat indien een gerechtsdeurwaarder beslag legt op zaken waarvan een derde eigendom pretendeert, het aan die derde is om door middel van bewijsstukken aan te tonen dat die zaken hem of haar in eigendom toebehoren. Een enkele mededeling is in dit verband niet voldoende.
6.4. De gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd klager herhaaldelijk te hebben verzocht met bewijsstukken aan te tonen dat hij onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd, zoals klager aan de gerechtsdeurwaarders had meegedeeld. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder zou hierover, bij gelegenheid van de eerste beslagpoging in juni 2009, nog met klager in persoon hebben gesproken. Hoewel klager betwist dat hem ooit verzocht is bewijsstukken over te leggen en hij bovendien stelt nooit met (een van de) de gerechtsdeurwaarders in persoon te hebben gesproken, blijkt uit de door de gerechtsdeurwaarders in hoger beroep als productie 1 overgelegde brief van klager, gedateerd 28 juni 2009, het tegendeel. In deze brief schrijft klager aan de gerechtsdeurwaarders onder meer
“Zoals wij u reeds mondeling bij ons aan de deur hebben gemeld heeft mijn vrouw geen inkomsten maar is het bedrijf met een aanzienlijke restschuld beëindigd.”
Nu aantoonbaar onjuist is dat klager geen contact heeft gehad met (een van) de gerechtdeurwaarders, acht het hof het, mede gelet op de verklaring die de kandidaat-gerechtsdeurwaarder hierover ter zitting in hoger beroep heeft gegeven, voldoende aannemelijk dat de gerechtsdeurwaarders klager hebben gevraagd om bewijsstukken over te leggen. De klacht is op dit onderdeel ongegrond.
6.5. Tot slot is het hof van oordeel dat het niet inhoudelijk reageren op de betalingsvoorstellen van klager in deze geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen oplevert. Allereerst is het wettelijk uitgangspunt dat een schuldenaar alleen met toestemming van de schuldeiser bevoegd is om het verschuldigde in termijnen te voldoen. Dat houdt in dat een schuldeiser een aangeboden betalingsregeling mag weigeren. Het hof neemt in dit geval in aanmerking dat, zoals uit de stukken is gebleken, klager (dan wel zijn echtgenote) een eerdere betalingsafspraak met de schuldeiser niet is nagekomen. Verder noopten ook de door klager gedane betalingsvoorstellen niet tot min of meer uitgebreide inhoudelijke reactie. In zijn brief van 28 februari 2011 heeft klager een betalingsvoorstel gedaan, maar tot slot geschreven:
“Mocht ik wederom niets van u vernemen vervalt mijn aanbod a.s. maandag 28 februari 2011.”
Het voorstel was dus al vervallen op het moment dat het de gerechtsdeurwaarders bereikte. Het daarop volgende voorstel van 10 maart 2011 ging uit van betaling van een zodanig laag bedrag, dat de gerechtsdeurwaarders ermee konden volstaan te kennen te geven dat aanspraak werd gemaakt op volledige betaling van de vordering, zoals zij hebben gedaan. Nu het, gelet op het voorgaande, de gerechtsdeurwaarders vrij stond de betalingsvoorstellen van klager ter zijde te leggen, moet ook dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.
6.6. Met de kamer acht het hof voor de gegrond verklaarde klachtonderdelen de maatregel van berisping een passende sanctie. Deze sanctie is door de kamer terecht uitsluitend opgelegd aan de waarnemend gerechtsdeurwaarder, vanwege diens verantwoordelijkheid voor de kantoororganisatie.
6.7. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.8. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7.
De beslissing
bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 september 2012 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 20 december 2011 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 9 augustus 2011 met zaaknummer 353.2011 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 573.2011 ingediend door:
[klager],
wonende te[plaats],
klager,
1. [gerechtsdeurwaarder],
2. [gerechtsdeurwaarder],
respectievelijk toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder en waarnemend gerechtsdeurwaarder te[plaats],
beklaagden.