Het hof overweegt als volgt. In zijn beschikking van 15 mei 2012, welke in kracht van gewijsde is gegaan, heeft het hof overwogen dat de gronden voor uithuisplaatsing ten tijde van het verstrekken van de toen voorliggende machtiging aanwezig waren. De kinderen werden bedreigd in hun ontwikkeling doordat het in de thuissituatie ontbrak aan structuur, regelmaat en rust. Daarnaast stond de moeder niet open voor hulpverlening waardoor er weinig zicht was op de thuissituatie. Voorts blijkt uit voormelde beschikking dat de moeder de problemen die zich bij de kinderen en in de opvoedsituatie voordeden, niet erkende en dat zij geen inzicht had in haar eigen opvoedcapaciteiten.
In hetgeen de moeder heeft aangevoerd, ziet het hof onvoldoende grond voor het oordeel dat deze situatie ten tijde van de bestreden beschikking of thans zou zijn veranderd. Hiertoe overweegt het hof als volgt. Blijkens de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep bestaan er nog steeds zorgen over de kinderen. De gestelde ontwikkelingsdoelen zijn nog niet behaald. De kinderen bevinden zich in een loyaliteitsconflict wat hun gevoelens voor de moeder en voor de pleegouders betreft en vertonen hechtingsproblemen. [kind a] voelt zich niet vrij om haar eigen gevoelens en gedachten te uiten. Voorts raakt zij in verwarring door de diskwalificerende uitlatingen van de moeder over de pleegouders
.[kind a] heeft nog steeds last van stemmingswisselingen en woede-uitbarstingen. Zij heeft weinig vertrouwen in volwassenen en heeft moeite met het feit dat haar toekomst onzeker is. Ook [kind b] kan haar gevoelens niet adequaat uiten en laat zich niet troosten als ze verdrietig of boos is. Zij lijkt te verharden. Zij luistert nog steeds slecht naar volwassenen, zoekt de grenzen op en kan erg brutaal zijn. Voorts zet zij zich regelmatig af tegen de pleegouders en lijkt zij afwijzing op te zoeken.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep acht het hof voorts aannemelijk dat de moeder onvoldoende heeft meegewerkt aan het behalen van de ontwikkelingsdoelen en onvoldoende inzicht toont in haar aandeel in de problematiek van de kinderen. De moeder heeft nog steeds moeite zich aan gemaakte afspraken te houden. Het hof acht het niet in het belang van de kinderen dat de moeder zich, ondanks de schriftelijke aanwijzing van BJZNH, diskwalificerend blijft uitlaten jegens de pleegouders, onder meer via berichtgeving op Facebook, en strijd blijft voeren tegen de plaatsing van de kinderen bij de pleegouders. De door de moeder in dit verband gestelde zorgen met betrekking tot de pleegvader acht het hof onvoldoende onderbouwd.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat sinds mei 2012, nadat de uitbreiding naar een onbegeleide bezoekregeling was teruggedraaid, geen begeleide bezoeken meer tussen de moeder en de kinderen hebben plaatsgevonden. Volgens de gezinsvoogd heeft de moeder te kennen gegeven dat zij wegens drukte niet in staat was om naar de bezoekafspraken te komen, hetgeen door de moeder onvoldoende is betwist. BJZNH heeft de telefonische contactregeling tussen de moeder en de kinderen tot na de zomervakantie opgeschort, omdat de moeder zich jegens de kinderen diskwalificerend bleef uitlaten over de pleegouders, hetgeen veel onrust bij de kinderen teweegbracht. Tussen de moeder en de gezinsvoogd bestaat sindsdien evenmin contact. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat door de moeder uitvoering wordt gegeven aan de bestaande (begeleide) bezoekregeling. De moeder heeft echter onvoldoende initiatief getoond om tot contactherstel met de kinderen en met BJZNH te komen. Dit ligt wel op haar weg, temeer nu is gebleken dat de moeder aan BJZNH heeft gezegd van plan te zijn naar [eiland] te vertrekken en dat BJZNH vanuit de Gemeentelijke Basisadministratie de melding had ontvangen dat de moeder was geëmigreerd. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat zij nog steeds dit voornemen heeft, dat zij haar voormalige woning in [plaatsnaam] inmiddels heeft verlaten en dat zij in afwachting van het hoger beroep in Nederland is gebleven en bij een peettante van één van de kinderen logeert.
Onder deze omstandigheden stelt het hof met BJZNH vast dat er nog steeds geen zicht bestaat op de thuissituatie van de moeder en op haar opvoedingsvaardigheden. De stelling van de moeder dat zij thans geen fulltime dagbesteding meer heeft en voor de opvoeding van de kinderen zorg kan dragen, acht het hof in dit verband onvoldoende. Evenmin is voldaan aan de door BJZNH gestelde voorwaarden voor thuisplaatsing van de kinderen. De Eigen Kracht Conferentie is niet van de grond gekomen. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep in dit verband toegelicht dat dit te maken had met haar zorgen over de pleegvader en dat zij bovendien al over een uitgebreid sociaal netwerk beschikt. Dat de moeder over een uitgebreid sociaal netwerk – met name op [eiland] – beschikt, acht het hof – nog afgezien van het feit dat zij die stelling niet heeft onderbouwd – niet ter zake doend, zolang onvoldoende is gebleken dat haar opvoedingscapaciteiten toereikend zijn. Bovendien is de voorwaarde met betrekking tot de inschrijving van de kinderen op een school in [plaatsnaam] inmiddels achterhaald, nu de moeder daar niet meer woont en voornemens is naar [eiland] te vertrekken. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de derde voorwaarde, inhoudende dat er intensieve gezinsbegeleiding zal worden gestart, ziet op de situatie nadat de kinderen zouden zijn thuisgeplaatst. Ook deze voorwaarde is om dezelfde reden achterhaald.
Gelet op het vorenstaande is het hof, anders dan de moeder, van oordeel dat hulpverlening in een ambulant kader ontoereikend is om een veilige opvoedingssituatie voor de kinderen te kunnen waarborgen en een bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen af te wenden.
Het hof hecht er evenwel aan op te merken dat in het belang van de kinderen zo spoedig mogelijk de onderlinge communicatie tussen de moeder en BJZNH wordt hersteld. Zoals hiervoor overwogen ligt daar echter niet alleen een taak voor BJZNH, maar ook voor de moeder.