ECLI:NL:GHAMS:2012:3643

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.091.572-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische bijstand werknemer bij afwikkeling van diens arbeidsovereenkomst en honorarium van de rechtsbijstandsverlener

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 december 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de juridische bijstand die Juridisch Support B.V. heeft verleend aan een werknemer, [geïntimeerde], bij de afwikkeling van diens arbeidsovereenkomst met IMC Trading B.V. De werknemer was tot 1 september 2010 in dienst bij IMC en had een non-concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst. Juridisch Support vorderde een honorarium van 15% over de vergoeding die de werknemer ontving na ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar de rechtbank had deze vordering afgewezen. Juridisch Support stelde dat de werknemer hen een vergoeding verschuldigd was voor de verleende diensten, terwijl de werknemer in reconventie stelde dat Juridisch Support tekort was geschoten in haar verplichtingen. Het hof oordeelde dat Juridisch Support geen recht had op het gevorderde honorarium, omdat de afspraken hierover niet duidelijk waren vastgelegd en de werknemer niet redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ook over andere voordelen honorarium verschuldigd was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, dat de vordering van Juridisch Support afwees en de vordering van de werknemer toewijsde. Het hof verwees Juridisch Support in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

zaaknummer 200.091.572/01
11 december 2012
GERECHTSHOF AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JURIDISCH SUPPORT B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
APPELLANTE,
advocaat:
mr. A.W. van der Lindente Tilburg,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat:
mr. A.A. Marcuste Capelle aan den IJssel.
Partijen worden hierna Juridisch Support en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Bij dagvaarding van 6 juli 2011 is Juridisch Support in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, van 22 juni 2011 met zaak-/rolnummer 477941/HA ZA 10-3981 gewezen tussen Juridisch Support als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Juridisch Support heeft bij memorie drie grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank en voorts dat het hof, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Juridisch Support in conventie zal toewijzen en de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en Juridisch Support, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen in de kosten van het van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Ten slotte hebben partijen aan het hof verzocht arrest te wijzen.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.9 een aantal feiten vastgesteld. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

3.Beoordeling

3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [geïntimeerde] is tot 1 september 2010 werkzaam geweest bij IMC Trading B.V. te Amsterdam (hierna: IMC). In de arbeidsovereenkomst tussen IMC en [geïntimeerde] is een non-concurrentiebeding voor de duur van één jaar na afloop van de arbeidsovereenkomst opgenomen.
b. IMC en [geïntimeerde] zijn in 2007 een (nieuwe) bonusregeling overeengekomen. Daarin is onder meer het volgende bepaald:
“(…) De beëindiging van de arbeidsovereenkomst brengt mee dat alle nog niet uitbetaalde delen van de voorwaardelijke toegekende bonus(sen) onmiddellijk komen te vervallen. Ten aanzien van een Good Leaver geldt evenwel dat hij zijn aanspraak op de voorwaardelijke toegekende bonus(sen) behoudt. Ten aanzien van een Good Leaver geldt voorts dat uitbetaling van alle nog niet uitgekeerde bonustoekenningen onmiddellijk wordt opgeschort tot 12 maanden nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, nu IMC na afloop van die periode pas definitief kan vaststellen of de werknemer daadwerkelijk een Good Leaver is.
Een Bad Leaver verliest onmiddellijk en onherroepelijk alle aanspraken op nog niet uitgekeerde (voorwaardelijke) bonustoekenningen.
(…)
Definities
Good Leaver: De werknemer die – al dan niet op eigen initiatief - uit dienst treedt bij IMC
(a) waarmee IMC tijdens en zowel in de periode van 12 maanden na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen geschillen heeft over de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en/of de nakoming van contractuele en wettelijke verplichtingen (in het bijzonder het beginsel van goed werknemerschap) die (mede) zijn bedoeld om te gelden in de periode na afloop van de arbeidsovereenkomst; en
(b) die voorafgaand aan zijn uitdiensttreding schriftelijk aan IMC bevestigt dat hij geheimhoudingsbeding volledig zal respecteren, alsmede het non-concurrentiebeding, en deze bedingen derhalve op geen enkele wijze zal aanvechten of niet-nakomen.
Bad Leaver: De werknemer die – al dan niet op eigen initiatief - uit dienst treedt bij IMC en die geen Good Leaver is. Een werknemer is onder meer – maar niet uitsluitend – geen Good Leaver (en derhalve een Bad Leaver in de zin van deze regeling) in de volgende gevallen:
(…)
(f) als de werknemer de toepasselijkheid van het non-concurrentiebeding in rechte aanvecht (bijvoorbeeld een verzoek om schorsing, vernietiging of matiging aanhangig maakt, of om een financiële compensatie verzoekt in verband met de toepasselijkheid van het non-concurrentiebeding);
(…)”
c. Juridisch Support heeft in de persoon van Mr. E.F.J. Goossens (hierna: Goossens) [geïntimeerde] in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] bijgestaan bij de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst tussen hem en IMC.
d. Bij e-mail van 23 mei 2010 heeft Goossens aan [geïntimeerde], voor zover hier van belang, het volgende bericht:
“(…) Voor de goede orde bevestig ik nog even wat we hebben afgesproken over mijn honorering. Ik werk op no cure no pay basis wat betekent dat je me alleen wat schuldig bent als er wat uitkomt. Mijn vergoeding bedraagt 15% over het bruto bedrag dat je ontvangt samenhangende met beëindiging van de arbeidsovereenkomst minus € 100.000,- bruto. Daartoe reken ik de vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst, de vergoeding voor het geval zij je willen houden aan het concurrentiebeding en tenslotte de bonus over 2010. Immers, ook ingeval van een gebroken jaar heb je recht op een bonus, tenzij dat uitdrukkelijk anders is afgesproken.(…)”
e. Bij beschikking van 10 augustus 2010 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 september 2010 en daarbij ten gunste van [geïntimeerde] een vergoeding toegekend van € 160.000,-- bruto. Conform de hiervoor onder 3.1 sub d geciteerde afspraak is door Goossens 15% over de vergoeding minus € 100.000,-- in rekening gebracht bij [geïntimeerde] en door [geïntimeerde] betaald.
f. Goossens heeft IMC namens [geïntimeerde] op 15 oktober 2010 gedagvaard en gevorderd dat IMC zal worden veroordeeld om voor de duur dat zij [geïntimeerde] aan het non-concurrentiebeding wil houden een maandelijkse vergoeding aan hem te betalen. Ter verkrijging van een voorschot op deze vergoeding heeft Goossens eveneens een kort geding procedure aanhangig gemaakt.
g. Op 22 oktober 2010 heeft in de kort geding procedure een mondelinge behandeling plaats gevonden. Tijdens een schorsing van de mondelinge procedure zijn [geïntimeerde] en IMC een schikking overeengekomen. Goossens heeft [geïntimeerde] geadviseerd de schikkingsresultaten te accepteren. [geïntimeerde] en IMC zijn daarbij overeengekomen dat het non-corrurrentiebeding eindigt op 30 november 2010 en dat IMC de tweede tranche van de bonus over 2009 betaalt ten bedrage van € 85.000,00 bruto. Zij hebben elkaar daarbij over en weer finale kwijting verleend.
h. Daarop heeft Goossens [geïntimeerde] verzocht om een aanvullende betaling als vergoeding voor zijn werkzaamheden. [geïntimeerde] heeft betaling geweigerd.
i. Juridisch Support heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd, samengevat, een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] aan Juridisch Support een vergoeding verschuldigd is voor door Goossens verrichte werkzaamheden in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en IMC waartoe mede gerekend dienen te worden de procedures ter verkrijging van een vergoeding voor het vasthouden aan het non-concurrentiebeding en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling (ter zake van vergoeding voor genoemde werkzaamheden) van een bedrag van € 89.700,00. Hieraan legt Juridisch Support ten grondslag dat een redelijke uitleg van de no cure no pay afspraak met zich brengt dat [geïntimeerde] honorarium verschuldigd is over het door hem genoten voordeel bestaande uit de uitkering van de tweede tranche van de bonus over 2009 en de extra verdiencapaciteit van [geïntimeerde] door beperking van de termijn van het non-concurrentie verbod.
j. In het geding in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] in reconventie gevorderd, samengevat, een verklaring voor recht dat Juridisch Support toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens hem en dat Juridisch Support aansprakelijk is voor de schade die hij als gevolg daarvan heeft geleden. [geïntimeerde] legt daaraan ten grondslag dat – gelet op het bepaalde in de bonusregeling - Juridisch Support heeft nagelaten [geïntimeerde] te informeren over de mogelijke consequenties van een procedure tegen IMC voor [geïntimeerde]’s aanspraak op een bonus over 2010. Juridisch Support zou [geïntimeerde] evenmin hebben voorgelicht over het verlies op deze aanspraak bij aanvaarding van het schikkingsvoorstel van 22 oktober 2010 waarbij partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend.
k. In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering in conventie afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen.
3.2.
Met grief I klaagt Juridisch Support over het oordeel van de rechtbank dat Juridisch Support geen aanspraak kan maken op betaling van 15% over de tweede tranche van de bonus over 2009 waarvan betaling door IMC in het kader van de schikking aan [geïntimeerde] is toegezegd.
3.2.1.
Het hof stelt voorop dat voor de aanspraken op honorering van Juridisch Support de honorariumafspraken zoals vastgelegd in de e-mail van 23 mei 2010 van Juridisch Support aan [geïntimeerde] als uitgangspunt gelden.
3.2.2.
Juridisch Support erkent in de toelichting op grief 1 dat bij deze afspraken de aanspraak van [geïntimeerde] op de tweede tranche van de bonus over 2009 buiten beschouwing is gebleven. De aanspraak van Juridisch Support valt derhalve niet zonder meer valt af te leiden uit deze afspraken. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] evenmin redelijkerwijs diende te begrijpen dat hij een percentage als honorarium aan Juridisch Support verschuldigd was over het bedrag van de tweede tranche van de bonus over 2009 ten tijde van het aangaan van de schikking met IMC op 22 oktober 2010. Uit de toelichting van Juridisch Support op grief 1 volgt dat bij de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek het recht van [geïntimeerde] op uitbetaling door IMC van de tweede tranche over de bonus van 2009 aan de orde is gekomen. Dit betekent dat zij in ieder geval vanaf dat moment daarvan op de hoogte is geweest. Desondanks heeft Juridisch Support er klaarblijkelijk niet voor gekozen met [geïntimeerde] (alsnog) af te spreken dat hij tevens een percentage over deze bonus als honorarium verschuldigd zou zijn. Dat zij dat niet heeft gedaan moet, mede gegeven de professionele achtergrond van Juridisch Support, voor haar rekening blijven. Grief 1 slaagt derhalve niet.
3.3.
In grief II komt Juridisch Support op tegen het oordeel van de rechtbank, zo vat het hof samen, dat Juridisch Support geen aanspraak heeft op het overeengekomen honorariumpercentage over door [geïntimeerde] als uitkomst van de verschillende procedures genoten voordelen anders dan in de vorm van door IMC aan [geïntimeerde] uitgekeerde vergoedingen. Hierbij doelt Juridisch Support op de beperking van de duur van het non-concurrentie beding zoals door IMC en [geïntimeerde] overeengekomen en zij noemt daarbij ook de (reeds bij grief I besproken) toezegging door IMC dat aan [geïntimeerde] de tweede tranche van zijn bonus over 2009 zou worden betaald. Ook deze grief slaagt niet.
3.3.1.
In haar toelichting op de grief merkt Juridisch Support op dat bij de eerste gesprekken tussen Goossens en [geïntimeerde] de mogelijkheid is besproken om in een procedure verkorting van de duur van het concurrentiebeding te vragen. Klaarblijkelijk heeft Juridisch Support er desondanks niet voor gekozen om met [geïntimeerde] af te spreken dat hij tevens voor dat geval een honorarium verschuldigd zou zijn, bijvoorbeeld te berekenen over het voordeel dat [geïntimeerde] zou genieten anders dan in de vorm van een vergoeding wanneer hij door IMC zou worden gehouden aan het betreffende beding. Hieraan doet niet af dat [geïntimeerde], zoals gesteld door Juridisch Support, te kennen zou hebben gegeven niet voor de optie van een beperking van de duur van het non-concurrentiebeding te kiezen. Gelet op haar professionele achtergrond diende Juridisch Support er rekening mee te houden dat [geïntimeerde] uiteindelijk toch voor een andere optie zou kiezen. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat als het de bedoeling van Juridisch Support zou zijn geweest dat de no cure no pay afspraak zou inhouden dat [geïntimeerde] niet alleen 15% verschuldigd zou zijn over door IMC aan hem uit te keren bedragen maar ook over te begroten voordelen, het op de weg van Juridisch Support had gelegen die afspraak duidelijk te formuleren en vast te leggen. [geïntimeerde] behoefde de gemaakte honorariumafspraken in elk geval niet zo te begrijpen.
3.4.
In grief III komt Juridisch Support op tegen het oordeel van de rechtbank dat Juridisch Support jegens [geïntimeerde] is tekortgeschoten doordat zij heeft verzuimd [geïntimeerde] op de hoogte te stellen van de risico’s van voortzetting van de procedures voor de aanspraak op een bonus over 2010 en dat zij [geïntimeerde] ondeugdelijk heeft geadviseerd met betrekking tot de acceptatie van de schikking tegen finale kwijting over en weer, waardoor een eventuele aanspraak op een pro rata bonus over 2010 in gevaar zou komen. Het hof overweegt het volgende.
3.4.1.
Juridisch Support erkent in ieder geval op 15 juli 2010 op de hoogte te zijn geweest van de tussen IMC en [geïntimeerde] overeengekomen regeling met betrekking tot bonussen. Gegeven deze kennis en gelet op hetgeen in de betreffende regeling is bepaald met betrekking tot ‘bad leavers’ had Juridisch Support als juridisch adviseur [geïntimeerde] moeten informeren en adviseren omtrent de consequenties van het voeren van een procedure over het non-concurrentiebeding. Uit hetgeen Juridisch Support hieromtrent aanvoert in de toelichting op grief III valt niet op te maken dat zij [geïntimeerde] op deze consequenties heeft gewezen.
3.4.2
Juridisch Support heeft niet gesteld dat zij [geïntimeerde] heeft ontraden om de schikking met finale kwijting aan te gaan met het oog op het mogelijk in gevaar komen van een eventuele aanspraak van [geïntimeerde] op een pro rata bonus over 2010. Dat had, gelet op de belangen van [geïntimeerde], wel op haar weg gelegen, zelfs indien partijen voorafgaand aan het instellen van de vordering strekkende tot verkorting van de duur van het concurrentiebeding zouden hebben afgesproken om de mogelijke aanspraak van [geïntimeerde] op de bonus over 2010 te laten varen. Het hof constateert overigens dat Juridisch Support niet opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] en bij gebreke van een daarop toegespitst bewijsaanbod van haar kant er niet van kan worden uitgegaan dat tussen partijen is afgesproken om de mogelijke aanspraak van [geïntimeerde] op de bonus over 2010 te laten varen. Ook in hoger beroep heeft zij niet te bewijzen aangeboden dat zo’n afspraak is gemaakt.
3.4.3.
Op dit alles stuit de grief af.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst Juridisch Support in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde] gevallen, op € 649,-- voor verschotten en € 1.631,-- voor salaris advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Uriot, J.E. Molenaar en A.M. Hol en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 december 2012.