Uitspraak
mr. O.F. Blomte Nieuwegein,
mr. B. van Tilburgte Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
naar PME
voor 1 februari 2006een definitief besluit neemt met betrekking tot de waardeoverdracht en de inkoop SUM/SUMO-rechten.”
(1)verzoek vrijwillige aansluiting
vóór 31 december 2005ons alsnog een formeel verzoek te doen toekomen (…).
nietverschuldigd. (…)
eenmalige administratiekostenvoor de berekening en verwerking van de collectieve waardeoverdracht in rekening worden gebracht. Deze kosten bedragen € 169,- per deelnemer, dus totaal € 1.352,-. Daarnaast zal een interestvergoeding verschuldigd zijn van 3,25%, te berekenen over de periode van 1-12-2005 tot de datum van ontvangst van de overdrachtswaarde.
tot uiterlijk 31 januari 2006.
- primairPME te veroordelen tot nakoming van de overeenkomst tussen PME en [geïntimeerde] inhoudende dat de dekkingsgraad-opslag niet is verschuldigd en dat de volledige overdrachtswaarde zal worden aangewend voor de inkoop bij PME, zowel ten aanzien van de waardeoverdrachten vanuit de polissen van Centraal Beheer als de waardeoverdrachten vanuit de polissen van Reaal Verzekeringen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- subsidiairPME te veroordelen om aan [geïntimeerde] een schadevergoeding te betalen van € 522.454,46, te vermeerderen met wettelijke rente;
- meer subsidiairPME te veroordelen om aan [geïntimeerde] een (vervangende) schadevergoeding te betalen van € 522.454,46, te vermeerderen met wettelijke rente;
- (nog) meer subsidiairPME te veroordelen om aan [geïntimeerde] een schadevergoeding te betalen ter grootte vaneen in goede justitie te bepalen bedrag, indien vereist op te maken bij staat;
- PME te veroordelen tot betaling van de kosten van de procedure en de buitengerechtelijke kosten en advieskosten van € 41.944,14 in verband met het vaststellen van het schadebedrag;
- voor recht te verklaren dat PME aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst tot collectieve waardeoverdracht en dat PME de schade dient te vergoeden;
- voor recht te verklaren dat het korten van de overdrachtswaarde met de dekkingsgraad-opslag in strijd is met de Pensioenwet, dan wel de Pensioen- en spaarfondsenwet.
vertelde dat een overstap naar PME mogelijk was maar dat er rekening moest worden gehouden dat er voor de inkoop van de SUM/SUMO rechten en voor de Dekkingsgraad kosten in rekening zouden worden gebracht. Deze zouden voor rekening van de Werkgever komen.”Uit deze verklaring blijkt derhalve dat [L] ervan uitging dat [geïntimeerde] uit eigen middelen een betaling aan PME voor de dekkingsgraad diende te verrichten. Dat hij daarvan uitging volgt tevens uit de hierboven onder 3.1.6 geciteerde e-mail van 24 november 2005 aan [M ] waarin [L] spreekt over een “totale inkoopsom” van € 450.690,- inclusief SUM/SUMO bedragen. Genoemd bedrag was door PVF Achmea in haar onder 3.1.5 weergegeven notitie vermeld als bijdrage in de dekkingsgraad.
afzienvan een vergoeding van de dekkingsgraadopslag. Het tegendeel is het geval. PME heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij de dekkingsgraadopslag zou aftrekken van de overdrachtswaarde die zij zou ontvangen. Ook na 2 december 2005 heeft PME geen mededelingen gedaan waaruit [geïntimeerde] gerechtvaardigd zou mogen afleiden dat PME wél zou afzien van de dekkingsgraadopslag. Het hof wijst erop dat PME op het punt van de door [geïntimeerde] te betalen inkoopsom voor de SUM/SUMO rechten wél een koerswijziging heeft ingezet. Op het punt van die rechten heeft PME [geïntimeerde] namelijk, naar moet worden aangenomen in reactie op de e-mail van [L] van 5 december 2005 (hierboven onder 3.1.8 geciteerd) waarin [L] zich erover beklaagt dat naast het voor de dekkingsgraad verschuldigde bedrag van € 450.690,- ook nog betaald zou moeten worden voor de SUM/SUMO rechten, hoewel [M ] anders had meegedeeld, in de offerte van PME aan [geïntimeerde] van 23 december 2005 geschreven dat de koopsom die voor die rechten was genoemd (€ 205.688,-) “niet verschuldigd” was. Een dergelijke mededeling heeft PME ten aanzien van de dekkingsgraadopslag echter nimmer gedaan.
betalingvoor de dekkingsopslag niet nodig was (omdat de dekkingsgraadopslag zou worden verrekend met de overdrachtswaarde). Dit verweer van PME wordt ondersteund door de e-mail van 3 januari 2006 van [T], waarop [geïntimeerde] zich overigens ook beroept. In die e-mail spreekt [T] uitdrukkelijk slechts over “geen aanvullende betaling”, hetgeen niet anders kan worden opgevat dan als een bevestiging van de mededelingen in het gesprek van 2 december 2005, dat de opslag niet door [geïntimeerde] zou behoeven te worden betaald. Deze e-mail kan niet worden opgevat als een van het op 2 december 2005 besprokene afwijkende toezegging dat PME niet langer zou vasthouden aan betaling van de opslag door een verrekening met de overdrachtswaarde. [geïntimeerde] heeft niet gesteld en overigens ook niet te bewijzen aangeboden dat [T] aan [L] andere mededelingen heeft gedaan dan [T] in de e-mail van 3 januari 2006 heeft verwoord.
worden aangewend voor inkoop van een ouderdomspensioen ingaand op 62 jaar en een overbruggingspensioen voor de periode van 62 tot 65 jaar”. Ook faalt daarom het beroep van [geïntimeerde] op een dienovereenkomstige mededeling in de brief van 10 november 2006 waarin PME de ontvangst bevestigt van de overdrachtswaarde van Centraal Beheer (zie hierboven onder 3.1.13), in welke brief PME voorts meedeelt dat het bedrag van de overdrachtswaarde “is aangewend voor de inkoop van pensioenaanspraken”. Daarmee heeft PME immers geen uitspraak gedaan over de vraag hoe die inkoop vervolgens heeft plaatsgevonden.