In deze zaak gaat het om de vernietiging van een ondercuratelestelling van appellant [x], die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had op 22 november 2011 besloten om [x] onder curatele te stellen wegens een geestelijke stoornis, met benoeming van [y] tot curator. Appellant betwist de noodzaak van de ondercuratelestelling en stelt dat deze enkel is aangevraagd vanwege zijn huisvestingsproblematiek. Hij heeft in de periode van 1 augustus 1997 tot 24 april 2012 in een begeleid zelfstandig wonen-woning van GGZ inGeest gewoond, maar is sinds 24 april 2012 verhuisd naar een zelfstandige woning. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 mei 2012 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de broer van [x] en vertegenwoordigers van GGZ.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende informatie is om te oordelen over de vraag of de gronden voor ondercuratelestelling, bewind of mentorschap aanwezig zijn. Het hof heeft daarom besloten om het Openbaar Ministerie te verzoeken een onderzoek te laten uitvoeren door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Dit onderzoek moet onder andere vaststellen of [x] in zijn huidige woonsituatie in staat is zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De kosten van dit onderzoek komen ten laste van het Openbaar Ministerie. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot de resultaten van het onderzoek zijn ontvangen.
De beslissing van het hof is genomen op 7 augustus 2012 door de rechters R.G. Kemmers, C.A. Joustra en P.J.W. Sliepenbeek, met mr. J.H.M. Kessels als griffier. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden en procedures rondom ondercuratelestelling, bewind en mentorschap behandelt, met specifieke aandacht voor de geestelijke toestand van de betrokken persoon.