GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats], gemeente [gemeente],
APPELLANT,
advocaat: mr. L. Scholten te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PHILIPS CONSUMER LIFESTYLE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E.J. Henrichs te Amsterdam.
De partijen worden hierna [appellant] en Philips genoemd.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 5 juli 2011 verwijst het hof naar dat arrest.
Ingevolge voornoemd tussenarrest hebben Philips en, daarna, [appellant] ieder een akte genomen.
Vervolgens is wederom arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. De verdere beoordeling
2.1 Het hof heeft in zijn genoemde tussenarrest Philips in de gelegenheid gesteld zich bij akte nader uit te laten omtrent – kort gezegd - de wijze waarop zij zich jegens [appellant] wil kwijten van haar verplichting de bij brief van 8 december 1995 gedane aanvullende pensioentoezegging gestand te doen, waarna [appellant] daarop bij akte heeft mogen reageren.
2.2 Philips heeft gesteld de aanvullende pensioentoezegging – die door het hof is berekend op een bedrag van € 5.468,23 bruto per jaar – voor de toekomst, dat wil zeggen bij voorkeur vanaf 1 januari 2012, bij een verzekeringsmaatschappij onder te willen brengen en de vanaf 1 juni 2008 tot en met 31 december 2011 verschuldigde (aanvullende) pensioenuitkering - onder inhouding van loonheffing e.d. - rechtstreeks aan [appellant] te willen betalen, waarbij Philips erkent dat zij over deze termijnen wettelijke rente is verschuldigd en zich kan vinden in de wijze waarop [appellant] die wettelijke rente berekent. Daarbij tekent Philips aan dat de aldus verschuldigde (aanvullende) pensioenuitkering niet als in geld vastgesteld loon in de zin van artikel 7:625 BW moet worden aangemerkt. Philips stelt ten slotte dat zij zich erin kan vinden dat het petitum van [appellant] zo wordt gelezen dat [appellant] ook een veroordeling tot betaling van reeds verstreken termijnen na 1 juni 2011 heeft gevorderd en het hof dienovereenkomstig een veroordeling tot betaling uitspreekt van wat Philips tot en met 31 december 2011 op grond van de aanvullende pensioentoezegging aan [appellant] verschuldigd is.
2.3 [appellant] heeft er terecht op gewezen dat wat Philips over de periode 1 juni 2008 tot en met 31 december 2011 aan [appellant] verschuldigd is niet, zoals Philips (kennelijk abusievelijk) heeft gesteld, een periode van 31 maanden maar een periode van 43 maanden betreft, zodat het te dezer zake niet – zoals Philips heeft gesteld - om een bedrag van € 14.126,26 bruto maar – zoals [appellant] heeft gesteld - om een bedrag van € 19.594,49 bruto gaat. Voor het overige heeft [appellant] te kennen gegeven zich te kunnen vinden in wat Philips heeft gesteld dan wel zich te refereren aan het oordeel van het hof.
2.4 Een en ander leidt ertoe dat het hof ter zake van de wijze waarop Philips zich jegens [appellant] dient te kwijten van haar verplichting de bij brief van 8 december 1995 gedane aanvullende pensioentoezegging gestand te doen, zal beslissen overeenkomstig wat Philips daaromtrent bij akte heeft gesteld, met dien verstande dat het door Philips over de periode 1 juni 2008 tot en met 31 december 2011 aan [X] verschuldigde zal worden vastgesteld op een bedrag van € 19.594,49 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als (bij memorie van grieven onder 4) gevorderd – waarmee Philips bij haar akte (onder 3) heeft ingestemd - tot aan de dag van voldoening.
2.5 Het hof ziet geen aanleiding enigerlei dwangsom (zoals gevorderd was bij akte wijziging van eis) aan de veroordeling, voor zover betrekking hebbend op de vordering onder (c), te verbinden. Tegen de in de vordering onder (d), (e) en (f) begrepen toepassing van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW heeft Philips terecht bezwaar gemaakt.
4. Slotsom en kosten
Het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De vorderingen van [appellant] zullen alsnog worden toegewezen als hierna in het dictum bepaald. Philips zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 12 april 2010 (gewezen onder zaaknummer/rolnummer CV 09-3304) waarvan beroep, en, opnieuw recht doende:
verklaart voor recht
a. dat de door Philips bij brief van 8 december 1995 aan [appellant] gedane aanvullende pensioentoezegging niet is vervallen doordat zijn dienstverband met Philips reeds vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd was beëindigd, en
b. dat Philips jegens [appellant] gehouden is de bij brief van 8 december 1995 gedane aanvullende pensioentoezegging onverkort en onvoorwaardelijk gestand te doen;
veroordeelt Philips – voor zover het de periode 1 juni 2008 tot en met 31 december 2011 betreft - tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 19.594,49 (zegge: negentienduizendvijfhonderdvierennegentig Euro en negenenveertig Eurocent) bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente
• over een bedrag van € 5.468,23 vanaf 1 juni 2009,
• over een bedrag van € 5.468,23 vanaf 1 juni 2010,
• over een bedrag van € 5.468,23 vanaf 1 juni 2011, en
• over een bedrag van € 3.189,80 vanaf 1 januari 2012,
tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt Philips – voor zover het de periode vanaf 1 januari 2012 betreft – de aanvullende pensioentoezegging onder te brengen bij een verzekeringsmaatschappij met dien verstande dat de desbetreffende lijfrente van € 5.468,23 bruto per jaar ten behoeve van [appellant] per die datum ingaat;
verwijst Philips in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [appellant] gevallen, op € 293,98 aan verschotten en € 500,- aan salaris gemachtigde;
verwijst Philips in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [appellant] gevallen, op € 350,93 aan verschotten en € 2.682,- aan salaris advocaat;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, R.J.M. Smit en W.J. van den Bergh en op 6 december 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.