ECLI:NL:GHAMS:2011:BX7873

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.075.365-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering en redelijkheid van werkgever in sociale werkvoorziening

In deze zaak gaat het om de functiewaardering van een chauffeur bij de stichting Pantar Amsterdam, die sinds 1 januari 1996 werkzaam is op basis van de Wet op de sociale werkvoorziening. De appellant, die in loongroep D2 is ingedeeld, heeft bezwaar gemaakt tegen de functiewaardering en vordert dat zijn functie wordt ingedeeld in loongroep E. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, waarop de appellant in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de feiten uit het vonnis van de kantonrechter als uitgangspunt genomen, aangezien deze niet in geschil zijn. De appellant heeft aangevoerd dat de werkgever, Pantar, bij de functiewaardering niet binnen de grenzen van het geldende functiewaarderingssysteem is gebleven en dat de toekenning van punten voor de aspecten 'atmosfeer' en 'persoonlijk risico' niet juist is. Het hof heeft echter geoordeeld dat Pantar in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen en dat de functiewaardering binnen de grenzen van het FC/SW-systeem is gebleven. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de werkgever binnen het functiewaarderingssysteem en de noodzaak voor de rechter om te toetsen of de werkgever in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

20 december 2011
GERECHTSHOF AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. A. Simsek te Zoetermeer,
t e g e n
de stichting STICHTING PANTAR AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J. van Hulst te Amsterdam.
De partijen worden hierna [appellant] en Pantar genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 16 juli 2010 is Pantar in hoger beroep gekomen van het vonnis van 21 april 2010 van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (verder: de kantonrechter), in deze zaak onder zaak/rolnum¬mer 1062530 CV EXPL 09-21702 gewezen tussen [appellant] als eiser en Pantar als gedaagde.
[appellant] heeft bij memorie drie grieven aangevoerd, zijn eis vermeerderd c.q. aangevuld, producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. zal verklaren voor recht dat door Pantar de door [appellant] vervulde functie van chauffeur trekker/oplegger per 1 mei 2007 ingedeeld dient te worden in loongroep E, trede 4 van de CAO WSW, zoals deze destijds gold en thans geldt;
b. Pantar zal veroordelen om jegens [appellant] zorg te dragen voor nabetaling van het bij deze loongroep met inachtneming van de jaarlijkse periodieke tredegroei behorende salaris en de daarop gebaseerde emolumenten (waaronder vakantiegeld, eindejaarsuitkering en overwerkvergoeding) met terugwerkende kracht tot 1 mei 2007;
c. de bedragen onder b te verhogen met wettelijke vertragingsverhoging en wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid;
d. Pantar zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.500,- aan buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van Pantar in de kosten van beide instanties.
Pantar heeft daarop bij memorie de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof, kort gezegd, het bestreden vonnis zal bekrachtigen.
Ten slotte hebben partijen het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1, 1.1 tot en met 1.9 een aantal feiten vermeld. De juistheid van deze feiten is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen.
3. Beoordeling
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1. [appellant] is sinds 1 januari 1996 werkzaam bij Pantar op basis van een indicatie als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de sociale werkvoorziening (verder: WSW). De CAO voor de sociale werkvoorziening (verder: de CAO) is van toepassing op de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Pantar. De functie van [appellant] is chauffeur trekker/oplegger. Deze functie is blijkens een functie-omschrijving van 18 april 1997 ingedeeld in loongroep D2.
3.1.2. Artikel 25 (thans artikel 23) van de CAO bepaalt dat de indeling van functies naar loonschalen plaatsvindt aan de hand van het systeem van functiewaardering als opgenomen in bijlage 2 bij de CAO. In bijlage 2 is het functiewaarderingssysteem, ook wel het FC/SW-systeem genoemd, beschreven. Het betreft een puntensysteem, waarbij onder meer in de categorie arbeidsomstandigheden punten worden toegekend aan de aspecten ‘atmosfeer’ en ‘persoonlijk risico’. Bij een puntentotaal van 245 tot en met 279 volgt indeling in loonschaal D2, boven een totaal van 280 punten volgt indeling in loonschaal E.
3.1.3. De functie van [appellant] is, op zijn verzoek, in mei 2007 opnieuw beschreven en gewaardeerd. Daarbij is aan het aspect ‘atmosfeer’ 15 punten toegekend en aan het aspect ‘persoonlijk risico’ 5 punten. Het puntentotaal kwam daarmee op 270, zodat de indeling van de functie ongewijzigd bleef.
3.1.4. [appellant] heeft tegen dit functiewaarderingsbesluit bezwaar aangetekend bij een interne bezwarencommissie, welk bezwaar op 20 september 2007 ongegrond is verklaard. Daarna heeft [appellant] bezwaar aangetekend bij de door de partijen bij de CAO ingestelde bezwarencommissie. Die commissie heeft op 2 januari 2008 geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren op de aspecten ‘atmosfeer’ en ‘persoonlijk risico’, op die aspecten toe te kennen respectievelijk 25 en 10 punten en de functie daarom te waarderen met 285 punten en in te delen in loonschaal E. Pantar heeft bij brief van 27 maart 2008 aan [appellant] laten weten het advies niet op te volgen en de indeling in loongroep D2 te handhaven.
3.2. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, zakelijk weergegeven, voor recht te verklaren dat zijn functie dient te worden ingedeeld in loongroep E, trede 4, met veroordeling van Pantar tot nabetaling van hetgeen hem daarom (meer) aan salaris en emolumenten toekomt. [appellant] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat aan de functie op de aspecten ‘atmosfeer’ en ‘persoonlijk risico’ meer punten moeten worden toegekend dan Pantar heeft gedaan. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen op de grond dat, kort gezegd, Pantar in redelijkheid tot het bestreden oordeel heeft kunnen komen en de motivering daarvan in redelijkheid de afwijking van het advies van de bezwarencommissie kan dragen. De grieven richten zich tegen de afwijzing van de vordering en de overwegingen die daartoe hebben geleid.
3.3. [appellant] heeft bij grief 2 gesteld dat de kantonrechter heeft verzuimd een uitspraak te doen over de vraag welk functiewaarderingssysteem dient te worden toegepast, en over de vraag of Pantar in zijn geval het FC/SW-systeem willekeurig heeft uitgebreid met eerder gehanteerde systemen, te weten het Profielensysteem 1985 (bedoeld zal zijn het functieboek bij het profielensysteem 1998) en het functieclassificatie sw-boek van 1 april 1993, en met andere praktische vergelijkingen. Pantar heeft aangevoerd dat zij bij de functiewaardering binnen de reikwijdte van het geldende FC/SW-systeem is gebleven.
3.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de functiewaardering diende te geschieden aan de hand van het FC/SW-systeem zoals opgenomen in bijlage 2 van de CAO. Het hof zal naar aanleiding van de tweede grief (ten volle) beoordelen of Pantar binnen de grenzen van dat systeem is gebleven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.5. In bijlage 2 bij de CAO is vermeld dat voor het aspect ‘atmosfeer’ 15 punten kan worden toegekend indien de werkzaamheden worden verricht in een omgeving waarbij gedurende een groot gedeelte van de werktijd enigszins hinder wordt ondervonden van (onder meer) stof, vuil, rook, stank, lawaai of weersomstandigheden. Er kunnen 25 punten worden toegekend indien van dezelfde omstandigheden hinder wordt ondervonden. Pantar heeft in haar brief van 27 maart 2008 geschreven: ‘Weliswaar moet de truck/oplegger chauffeur zijn rijgedrag aanpassen aan de weersomstandigheden, doch hij zit in een comfortabele, aan alle eisen aangepaste cabine. Derhalve is een waardering op 25 punten hier niet aan de orde.’ In haar conclusie van antwoord wijst Pantar er nog op dat door de cabine de geluidshinder aanzienlijk wordt beperkt en de luchtkwaliteit goed is. Zij heeft hiermee kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat bij de functie van chauffeur geen sprake is van hinder maar van enigszins hinder in de zin van de hiervoor aangehaalde tekst van de bijlage. Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat Pantar bij de beoordeling van het aspect ‘atmosfeer’ binnen de grenzen van het FC/SW-systeem is gebleven. Het aanhalen van voorbeelden uit het functieclassificatie sw-boek van 1 april 1993 en het functieboek bij het profielensysteem 1998, zoals Pantar bij haar brief van 27 maart 2008 heeft gedaan, maakt dat niet anders. Zij heeft de functie van [appellant] op het onderhavige aspect immers gewaardeerd aan de hand van het criterium zoals omschreven in bijlage 2 bij de CAO.
3.6. De beschrijving van het FC/SW-systeem vermeldt voorts dat 0 punten kunnen worden toegekend aan het aspect ‘persoonlijk risico’ indien er kans is op licht letsel en EHBO-hulp eventueel gewenst is, 5 punten indien er kans is op letsel en verpleegkundige hulp noodzakelijk is en 10 punten indien er kans is op lichamelijk letsel, het raadplegen van een arts noodzakelijk is en arbeidsongeschiktheid van enige duur het gevolg kan zijn. Bij de kop ‘persoonlijk risico’ wordt vermeld dat ervan wordt uitgegaan dat alle mogelijke voorschriften in acht worden genomen en dat de voorschriften strikt worden nageleefd. Pantar heeft in haar brief van 27 maart 2008 erop gewezen dat een score van 10 punten zeer ongebruikelijk is en dat in het functieboek van het profielensysteem op dit punt helemaal geen score meer wordt gegeven omdat de huidige arbo-regels risico op persoonlijk letsel moeten voorkomen. Zij wijst er in haar conclusie van antwoord op dat, vanwege het uitgangspunt dat alle voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen, een oordeel dient te worden gegeven over het persoonlijk risico in de normale uitoefening van de functie, waarbij geen rekening dient te worden gehouden met excessen zoals verkeersongevallen. Pantar heeft, zo valt uit het voorgaande af te leiden, ook bij de beoordeling van het aspect ‘persoonlijk risico’ aansluiting gezocht bij de beschrijving van het FC/SW-systeem. Zij heeft immers verwezen naar de tekst bij de kop ‘persoonlijk risico’ en naar de uitvoeringspraktijk die daarop is gebaseerd. Inzake die uitvoeringspraktijk heeft zij kunnen en mogen verwijzen naar het functieboek van het profielensysteem. Dat functieboek is immers, naar Pantar onbetwist heeft gesteld, een verzameling voorbeelden die is gebaseerd op – wat de onderhavige aspecten betreft - letterlijk dezelfde criteria als vermeld in het thans geldende FC/SW-systeem. Pantar is aldus op dit aspect evenmin buiten de grenzen van het FC/SW-systeem getreden.
3.7. Uit de stellingen van [appellant] is nog af te leiden dat hij bezwaren heeft tegen het door Pantar in haar brief van 27 maart 2008 gebruikte argument dat inschaling van de functie in loongroep E ertoe zou leiden dat de beroepsgoederenchauffeur in de sociale werkvoorziening beter betaald zou worden dan de collega in het reguliere bedrijf, hetgeen ertoe zou leiden dat er geen financiële stimulans meer is om uit sociale werkvoorziening door te stromen naar dat reguliere bedrijf. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat bedoeld argument niet valt te relateren aan criteria genoemd in bijlage 2 bij de CAO. Dat doet echter niet af aan het feit dat, zoals hiervoor overwogen, de puntentelling en daarmee de inschaling zoals door Pantar toegepast, binnen de grenzen van het geldende functiewaarderingssysteem heeft plaatsgevonden. Het argument dat het resultaat daarvan past binnen haar doelstellingen, maakt nog niet dat Pantar buiten de grenzen van het functiewaarderingssysteem is getreden. De conclusie van al het voorgaande is dat grief 2 faalt.
3.8. Grief 1 luidt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat Pantar in redelijkheid tot het afwijkende besluit heeft kunnen komen en dat de motivering aan de daaraan te stellen eisen voldoet. [appellant] betoogt bij grief 3 dat de kantonrechter niet aangeeft waarom Pantar het advies van twee gespecialiseerde commissies terzijde kan schuiven.
3.9. Bij de beoordeling van deze grieven staat voorop dat de werkgever, als degene die de functie-indeling verricht, binnen de grenzen van het toepasselijke functiewaarderingssysteem een zekere beoordelingsvrijheid heeft. De rechter heeft derhalve slechts te beoordelen of de werkgever binnen deze grenzen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Het geschil is in dit verband beperkt tot het aantal toe te kennen punten op de aspecten ‘atmosfeer’ en ‘persoonlijk risico’.
3.10. [appellant] heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de laatste jaren regelmatig sprake is van slechtere weersomstandigheden en van verkeersdrukte en dat het beroep van chauffeur daarom zwaarder is geworden. Hij bepleit op deze gronden toekenning van 35 punten aan het aspect ‘atmosfeer’. Die 35 punten kunnen worden toegekend, aldus de tekst van bijlage 2 bij de CAO, indien de werkzaamheden worden verricht onder omstandigheden (hof: waarbij hinder wordt ondervonden door factoren als eerder aangehaald) waarbij enkele factoren tegelijkertijd en gedurende een groot gedeelte van de werktijd van invloed zijn. [appellant] heeft voorts gewezen op langdurige hinder van motorgeluid tijdens het rijden en op slechte weersomstandigheden tijdens het rijden en tijdens het (buiten) laden en lossen. Het gaat thans om de vraag of Pantar in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de werkzaamheden worden verricht in een omgeving waarbij gedurende een groot gedeelte van de tijd sprake is van enigszins hinder (en dus niet van hinder). In dat verband is van belang dat [appellant] niet heeft weersproken dat hij zijn werk gedurende het grootste deel van de tijd verricht in een aangepaste cabine die hem beschermt tegen weersomstandigheden, geluidshinder en stankoverlast van druk verkeer en dat het laden en lossen vooral plaatsvindt in magazijnen waarbij weinig hinder wordt ondervonden van slechte weersomstandigheden. Pantar heeft, gelet op die onbetwiste omstandigheden, in redelijkheid kunnen oordelen dat gedurende het grootste gedeelte van de werktijd slechts sprake is van enigszins hinder en op die grond 15 punten kunnen toekennen aan het aspect ‘atmosfeer’.
3.11. [appellant] heeft ten aanzien van het ‘persoonlijk risico’ erop gewezen dat aan verkeersdeelname een meer dan gebruikelijk risico op ongevallen met lichamelijk letsel is verbonden waarbij niet kan worden volstaan met verpleegkundige hulp. Hij verwijst daarbij naar een ongeval in 2006 waarbij twee collega’s buiten hun schuld zijn aangereden en lichamelijk letsel, een whiplash en langdurige rugklachten, hebben opgelopen. Hij wijst bovendien erop dat hij in 2006, het hof begrijpt tijdens het laden of lossen, van een laadklep is gevallen, daardoor een gebroken sleutelbeen en gekneusde ribben heeft opgelopen en een maand niet heeft kunnen werken. [appellant] heeft daarnaast erop gewezen dat hij in 2009 in een file achterop een personenauto is gereden waarbij hijzelf ongedeerd is gebleven maar de bestuurder van de auto gewond is geraakt, waardoor bij hem sprake zou zijn van psychische belasting. Pantar heeft niet bestreden dat verkeersdeelname een zeker risico inhoudt dat letsel ontstaat waarbij verpleegkundige hulp niet volstaat. Zij heeft evenmin bestreden dat de ongevallen zich hebben voorgedaan zoals door [appellant] zijn beschreven; Pantar wijst er in dat verband wel op dat [appellant] van de laadklep zou zijn gevallen doordat hij stond te bellen en dientengevolge onoplettend was.
3.12. Pantar heeft aangaande de beoordeling van het persoonlijk risico erop gewezen dat elke werknemer ernstig gewond kan raken in de uitoefening van zijn werkzaamheden maar dat niet elke mogelijkheid tot incidenten met verstrekkende gevolgen dient te worden meegewogen als inherent aan een functie. Het hof overweegt als volgt. De in het FC/SW gebruikte woorden ‘kans op’ kunnen worden uitgelegd in die zin dat ieder risico dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie loopt op lichamelijk letsel waarbij het raadplegen van een arts noodzakelijk is, moet leiden tot het toekennen van 10 punten. Een dergelijke uitleg zou ertoe leiden dat geen sprake meer is van een voldoende onderscheidend criterium en ligt dus, zo is het hof van oordeel, niet voor de hand. Het gaat in dezen dan ook om een weging van de kans op lichamelijk letsel waarbij het raadplegen van een arts noodzakelijk is. Het oordeel van Pantar dat bij de functie van chauffeur in de normale uitoefening daarvan niet een zodanig risico bestaat dat daarvoor 10 punten aan het aspect ‘persoonlijk risico’ moeten worden toegekend, is het resultaat van die weging door Pantar. [appellant] heeft onvoldoende gesteld om te concluderen dat die weging buiten de grenzen van het redelijke valt. De enkele verwijzing naar beroepsmatige verkeersdeelname is daarvoor onvoldoende. Verkeersdeelname – al dan niet beroepsmatig - is immers een gebruikelijke activiteit, ondanks de daaraan inherente risico’s.
3.13. [appellant] heeft nog erop gewezen dat twee commissies anders hebben geadviseerd dan Pantar heeft geoordeeld. Dat de bezwarencommissie, ingesteld door de CAO-partijen, heeft geadviseerd tot een andere puntentoekenning dan door Pantar is gehanteerd, maakt echter nog niet dat Pantar niet in redelijkheid tot haar oordeel heeft kunnen komen. Uit de stukken blijkt voorts dat Pantar heeft gemotiveerd waarom zij van dat advies is afgeweken. De bezwarencommissie heeft Pantar bij brief van 9 april 2008 nogmaals laten weten dat zij meent dat het besluit niet op goede gronden is genomen. Wat er verder zij van de betekenis van die brief, hiervoor is reeds overwogen dat Pantar niet buiten de grenzen van het functiewaarderingssysteem is getreden en in redelijkheid tot haar oordeel heeft kunnen komen. De inhoud van genoemde brief maakt dat niet anders. De brief van 30 september 2008 van het Technisch Overleg Sociale Werkvoorziening (TOSW), een interpretatiecommissie van de CAO-partijen, noopt evenmin tot een ander oordeel. Daarin wordt immers slechts meegedeeld, voor zover van belang, dat het TOSW van oordeel is dat uit de CAO-tekst blijkt dat alleen het FC/SW-systeem moet worden toegepast bij de functiewaardering. De conclusie is dat ook de grieven 1 en 3 falen.
3.14. Partijen hebben geen concrete feiten te bewijzen aangeboden die tot andere oordelen zouden kunnen leiden dan hiervoor weergegeven.
3.15. De slotsom is dat alle grieven falen. Er is geen grond voor toewijzing van de vorderingen van [appellant]. Het bestreden vonnis zal dan ook worden bekrachtigd. Het hof ziet aanleiding de kosten van het hoger beroep te compenseren op de wijze als hierna in het dictum bepaald.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, D.J. van der Kwaak en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011.