ECLI:NL:GHAMS:2011:BX7730

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.091.860-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van een echtscheiding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een hoger beroep, gaat het om de schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Haarlem. De partijen, een man en een vrouw, waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden en hun huwelijk is ontbonden op 27 juni 2007. De vrouw had in een eerdere procedure een verklaring voor recht gevorderd dat de man zich had verbonden vervangende huisvesting voor haar te kopen. De rechtbank had de man veroordeeld tot nakoming van deze overeenkomst, met een dwangsom van € 5.000,- per dag bij niet-nakoming. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze vonnissen en heeft een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 juli 2011, omdat hij stelt niet in staat te zijn aan de veroordeling te voldoen. Het hof overweegt dat de schorsing van de tenuitvoerlegging beperkt moet blijven tot gevallen waarin de tenuitvoerlegging neerkomt op misbruik van de executiebevoegdheid. Het hof concludeert dat de rechtbank een juridische misslag heeft begaan door de man te veroordelen tot nakoming van een vage overeenkomst, en schorst daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis voor de duur van het hoger beroep. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de hoofdzaak is beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT in de hoofdzaak,
EISER in het incident,
advocaat: mr. M.C. Kelderman te Haarlem,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE in de hoofdzaak,
VERWEERSTER in het incident,
Advocaat: mr. G.W.L.M. Dammers-Wubbe te Haarlem.
Appellant in de hoofdzaak, eiser in het incident, wordt hierna de man genoemd en geïntimeerde in de hoofdzaak, verweerster in het incident, wordt hierna de vrouw genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 28 juli 2011 is de man in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Haarlem van 16 december 2009 en 13 juli 2011, in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer: 121664/HA ZA 06-217 gewezen tussen de man als eiser in conventie/verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie. De man heeft drie grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd als opgenomen in de genoemde dagvaarding.
Tevens heeft de man, onder overlegging van producties, bij aanvullende memorie een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 juli 2011 ingesteld.
De vrouw heeft geantwoord in het incident, een productie in het geding gebracht en geconcludeerd – naar het hof begrijpt - dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
2. Beoordeling
2.1 Het gaat in deze zaak, voor zover in het onderhavige incident van belang, om het volgende.
Partijen zijn op 12 maart 1973 onder huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is op 27 juni 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 december 2006 in de registers van de burgerlijke stand. Het onderhavig geding heeft betrekking op de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding.
Bij het bestreden vonnis van 13 juli 2011 heeft de rechtbank in reconventie onder meer de door de vrouw gevorderde verklaring voor recht gegeven dat tussen partijen een overeenkomst bestaat op grond waarvan de man zich verbonden heeft vervangende huisvesting voor de vrouw in de regio [plaatsnaam] te kopen en de veroordeling van de man uitgesproken tot nakoming van deze overeenkomst binnen drie maanden na betekening van het vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van de dag dat de man daaraan niet voldoet, tot een maximum van € 50.000,-. De rechtbank heeft hiertoe in het bestreden tussenvonnis van 16 december 2009 (r.o. 4.21) overwogen dat op grond van de in de beschikkingen van 26 juli 2006 en 24 april 2007 van de rechtbank weergegeven gang van zaken moet worden aangenomen dat sprake is van een overeenkomst met de hierboven vermelde inhoud.
2.2 De man stelt ter onderbouwing van zijn onderhavige incidentele vordering dat hij niet in staat is op een termijn van drie maanden te voldoen aan de in het vonnis van 13 juli 2011 vermelde veroordeling. Niet alleen beschikt de man naar zijn zeggen over onvoldoende financiële middelen, ook is het onmogelijk aan het vonnis te voldoen zonder nadere criteria. Zo bevat het vonnis geen enkel aanknopingspunt met betrekking tot de te besteden koopsom voor de aan te schaffen vervangende huisvesting of de plaats waar de woning zou moeten worden gekocht (er wordt slechts vermeld dat het in de regio Haarlem moet zijn). Nog afgezien van het feit dat hij betwist dat er sprake is van een overeenkomst blijkt uit het vonnis niet onder welke voorwaarden hij daaraan heeft voldaan. Niet duidelijk is of de man kan volstaan met het aanbieden van een appartement of dat de vrouw een aangeboden woning mag weigeren, aldus nog steeds de man. Voorts heeft de vrouw volgens hem geen onmiddellijk belang bij de tenuitvoerlegging daar zij al vanaf 1 september 2006 vervangende huisvesting heeft en ten aanzien van haar huidige woning een huurcontract voor onbepaalde tijd heeft.
2.3 De vrouw betwist dat hetgeen in het vonnis ter zake van de onderhavige overeenkomst is weergegeven onbepaalbaar zou zijn. Voorts voert zij aan dat de man al geruime tijd bekend is met de inhoud van de overeenkomst in kwestie. Zij verwijst daarvoor naar de inhoud van de beschikking van de rechtbank van 26 juli 2006. De vrouw stelt in dat verband dat zij zich destijds al uitgebreid heeft georiënteerd en dat de man er toen toe over is gegaan notarieel en fiscaal advies in te winnen. Verder heeft de vrouw betwist dat aan de zijde van de man sprake is van de gestelde (financiële) noodtoestand.
2.4 Het hof overweegt als volgt.
Bij beoordeling van de incidentele vordering neemt het hof als uitgangspunt dat schorsing van de tenuitvoerlegging van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis beperkt moet blijven tot de gevallen waarin die tenuitvoerlegging neerkomt op misbruik van de executiebevoegdheid, hierin gelegen dat de executant, mede gelet op de – voor hem kenbare – belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruik van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis bij degene ten laste van wie ten uitvoer wordt gelegd klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
2.5 Het hof is van oordeel dat in de stellingen van de man aangaande de overeenkomst in kwestie ligt besloten dat hij zich enerzijds beroept op een juridische en/of feitelijke misslag en anderzijds op een financiële noodtoestand aan zijn zijde.
2.6 Niet gesteld of gebleken is dat partijen op enig moment de inhoud van de op de man rustende verplichting om vervangende huisvesting voor de vrouw te kopen hebben vastgesteld. Met de man is het hof van oordeel dat (aldus) onduidelijk is wat zijn verplichtingen uit de overeenkomst precies inhouden. Het hof acht het een juridische misslag dat de rechtbank de man tot de nakoming van een dergelijk vage overeenkomst heeft veroordeeld en daaraan bovendien een dwangsom heeft verbonden. Om die reden zal het hof de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis van 13 juli 2011 in zoverre dan ook voor de duur van het hoger beroep schorsen.
2.7 Dit brengt mee dat hetgeen de man stelt met betrekking tot een financiële noodtoestand verder geen behandeling behoeft.
2.8 De beslissing omtrent de proceskosten in dit incident wordt aangehouden totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist.
3. Beslissing
Het hof:
in het incident:
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 juli 2011 voor de duur van het geding in hoger beroep voor wat betreft de dicta onder 3.6 en 3.7;
houdt de beslissing ten aanzien van de kosten aan totdat in de hoofdzaak eindarrest zal worden gewezen;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 6 december 2011 voor de memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D. Kingma en C. Uriot op 8 november 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.