ECLI:NL:GHAMS:2011:BX5605

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000335-11
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Heemstede

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag. De feiten dateren van 24 september 2010, toen de verdachte in Heemstede het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Het slachtoffer bevond zich met vrienden in de Havenstraat, waar een confrontatie met de verdachte plaatsvond. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen geslagen en een stekende beweging gemaakt, wat resulteerde in een steekwond in de buikstreek. De verdachte ontkent echter dat hij met een voorwerp heeft gestoken, maar het hof acht de verklaringen van het slachtoffer en getuigen geloofwaardig. Het hof oordeelt dat de verdachte geen blijk heeft gegeven van inzicht in het leed dat hij het slachtoffer heeft toegebracht en dat hij geen hulp heeft geboden na de verwonding. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, maar het hof verhoogt de straf naar drie jaar en zes maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade, zowel immaterieel als materieel. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en doet opnieuw recht, waarbij het bewezen verklaarde wordt bevestigd en de verdachte wordt veroordeeld tot een zwaardere straf.

Uitspraak

parketnummer: 23-000335-11
datum uitspraak: 3 mei 2011
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 20 januari 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-700657-10 tegen
[Verdachte ],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],
thans gedetineerd in PI.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 6 januari 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 24 september 2010 te Heemstede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een of meerma(a)l(en) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de lever, althans in de buik(streek) en/of de zijkant van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 24 september 2010 te Heemstede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meerma(a)l(en) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de lever, althans in de buik(streek) en/of de zijkant van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op 24 september 2010 te Heemstede, opzettelijk gewelddadig [slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen en/of geduwd, waardoor deze [slachtoffer] pijn en/of letsel heeft ondervonden en/of ten val is gekomen en ook daardoor pijn en/of letsel heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging
Uit de stukken in het dossier blijkt het volgende.
Op vrijdag 24 september 2010 bevond het slachtoffer, [slachtoffer], zich met een groep vrienden in de Havenstraat te Heemstede. Vanwege de regen zaten zij op een trap onder een afdak. Twee jongens uit de groep zijn na enige tijd weggelopen en zijn, naar later bleek, in de (onafgesloten) auto van verdachte gaan zitten. Dit is door de vriendin van verdachte vanuit haar woning gezien. Nadat zij uit het raam schreeuwde naar de jongens is verdachte naar buiten gerend om hen uit de auto te sturen.
De twee jongens waren intussen teruggerend naar de groep, roepend dat ze snel weg moesten gaan, hetgeen gebeurde. Alleen [slachtoffer] en diens vriend [vriend ] bleven achter. Zij wilden er ook vandoor gaan op de brommer van [slachtoffer], maar waren minder snel dan de andere jongens.
Op dat moment kwam verdachte op het latere slachtoffer af die hierdoor geen kant op kon. [slachtoffer] heeft meermalen naar verdachte geroepen “ik heb het niet gedaan”, maar dit had geen effect. Het slachtoffer heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte op hem af kwam en een stekende beweging maakte in de richting van zijn buik. Het slachtoffer heeft niet gezien of verdachte iets in zijn hand had. Hij voelde vervolgens iets in zijn buikstreek, maar realiseerde zich nog niet wat er gebeurd was.
Vervolgens gaf verdachte hem een aantal vuistslagen tegen het hoofd. Door het handelen van verdachte verloor [slachtoffer] zijn evenwicht en viel over een hek waar hij bij stond, naar beneden. Hierbij kwam hij terecht op een ongeveer twee meter lager gelegen stenen vloer. Terwijl het slachtoffer daar op de stenen lag voelde hij iets over zijn lijf stromen. Hij tilde zijn kleding op om naar zijn buik te kijken en zag dat hij bloedde uit zijn rechterzij. Hij zat onder het bloed en het bleef bloeden. Het slachtoffer hoorde verdachte tegen zijn vriend [vriend ] (het hof begrijpt: [getuige 1]) zeggen dat hij, [getuige 1], met hem, [slachtoffer], naar het ziekenhuis moest gaan. Ook heeft verdachte tegen het slachtoffer gezegd dat hij zijn hand goed op de wond moest drukken.
Getuige [getuige 1] verklaart dat de verdachte nadat de andere twee jongens in de auto hadden gezeten op hen was afgekomen en meermalen op de helm van [slachtoffer] heeft geslagen, waardoor deze over het hek is gevallen. [Getuige 1] bevestigt dat [slachtoffer] meermalen heeft geroepen dat hij niets gedaan heeft. [Getuige 1] heeft geen stekende beweging van verdachte gezien. Wel zag hij direct na het vallen van het slachtoffer dat deze gewond was en trok hieruit de conclusie dat hij gestoken moest zijn. [Getuige1] verklaart dat [slachtoffer] naar verdachte geroepen zou hebben dat hij hem naar het ziekenhuis moest brengen. Verdachte zou geantwoord hebben dat zij zelf maar naar het ziekenhuis moesten gaan, met de fiets, brommer of desnoods lopend. Hierop heeft [getuige 1] 112 gebeld en om een ambulance gevraagd.
Door de behandelend arts wordt een steekwond geconstateerd waarbij de lever geraakt is.
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] op zijn helm heeft geslagen. Hij ontkent echter dat hij hem met enig voorwerp heeft gestoken.
Op de vraag waar de jongens zich bevonden toen verdachte bij hen aankwam, heeft verdachte verschillende, tegenstrijdige, verklaringen afgelegd. Zo heeft hij tegenover de politie verklaard dat de jongens reeds wegreden en hij de jongen die achterop de brommer zat nog net een klap op diens helm kon geven. Daarentegen heeft verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg in eerste instantie verklaard dat beide jongens nog op de trap van het gebouw stonden en daarna, geconfronteerd met zijn zojuist weergegeven politieverklaring, dat één jongen reeds op de brommer zat en één jongen nog op de trap stond en dat deze laatste jongen, nadat verdachte hem geslagen had, mogelijk achterop de brommer is gesprongen waarna de jongens wegreden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat het slachtoffer zijn brommer niet aan de praat kreeg en hij hem toen “een draai om de oren” heeft gegeven. De jongens zijn op de brommer weggereden en niet meer teruggekeerd. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij het slachtoffer niet heeft zien vallen en dat hij niet weet of en zo ja, hoe het slachtoffer over het hekwerk is gevallen.
De lezing van verdachte dat [slachtoffer] zich verwond moet hebben aan de glasscherven die op het lager gelegen deel lagen, acht het hof niet aannemelijk. Blijkens het aanvullend proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] van 15 april 2011 lag er op enige afstand van de plek waar [slachtoffer] gevallen is een kapotte bierfles, maar de fles en de bijbehorende scherven waren niet bebloed en vormen qua vorm en afmeting geen verklaring voor het ontstane letsel. Er zijn door de verbalisant geen sporen aangetroffen welke duiden op een val in glas.
Het hof acht, mede gelet op de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1], de verklaringen van verdachte met betrekking tot de daadwerkelijke confrontatie tussen hem en [slachtoffer] ongeloofwaardig en onwaarachtig. Het hof ziet geen enkel aanknopingspunt om de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] als ongeloofwaardig terzijde te schuiven en gaat dan ook uit van de juistheid van deze verklaringen.
Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaring van [slachtoffer] dat het ontstane letsel is veroorzaakt door een handeling van verdachte, bestaande uit een stekende beweging met een onbekend gebleven (scherp en/of puntig) voorwerp. Het feit dat er bij verdachte geen mes of bloedsporen op zijn kleding zijn aangetroffen doet hier niet aan af.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 24 september 2010 te Heemstede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de lever van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een zeventienjarige jongen met een voorwerp in de buikstreek gestoken, waarbij de lever is geraakt. De lever is een vitaal orgaan en het toegebrachte letsel had een fatale afloop kunnen hebben. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en het is evident dat een dergelijk feit een grote impact heeft op het slachtoffer. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat hij door hetgeen is gebeurd zowel fysiek als mentaal veel leed heeft ondervonden. Feiten als het onderhavige rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur.
Ten nadele van de verdachte laat het hof meewegen dat verdachte geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in het leed dat hij het slachtoffer heeft toegebracht. Hij lijkt enkel gericht te zijn op hetgeen het feit voor hem tot gevolg heeft.
Het feit dat het slachtoffer meermalen naar hem riep dat hij niets gedaan had, heeft hem niet weerhouden van zijn daden. Tevens blijkt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat het verdachte niet uitmaakt of het slachtoffer nou wel of niet in zijn auto heeft gezeten. Het feit dat hij bij de groep hoorde was voor hem voldoende.
Ten slotte rekent het hof de verdachte aan dat hij geen hulp heeft geboden nadat het slachtoffer gewond was geraakt. Hij heeft enkel gezegd dat hij de wond goed moest dichtdrukken en moest zorgen dat hij naar het ziekenhuis ging. Vervolgens heeft hij de jongens achter gelaten om met de hond te gaan wandelen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 april 2011 is de verdachte eerder veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a (oud) van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b (oud) van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte ten laste gelegde.
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 3553,52 zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat deze vordering wordt gematigd in verband met een korting van nieuw voor oud op de kledingschade tot een bedrag van EUR 3445,52.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem ten laste gelegde.
Het hof is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(1) zwarte trui van het merk G-star
(2) blauwe spijkerbroek van het merk Pepe Jeans
(3) paar zwarte schoenen van het merk Botticelli
(4) beige jas van het merk Brunotti.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(5) blauwe trui van het merk G-Star
(6) meerkleurige jas met capuchon
(7) zwart/witte boxer van het merk Bjorn Borg
(8) blauwe spijkerbroek van het merk Jack & Jones
(9) paar grijze schoenen van het merk Nike Air Max
(10) roze t-shirt van het merk G-Star.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het primair bewezen verklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te Heemstede, een bedrag van EUR 3.445,52 (drieduizend vierhonderdvijfenveertig euro en tweeënvijftig cent), bestaande uit EUR 2.750 immateriële schade en EUR 695,52 materiële schade, te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte terzake van het primair bewezen verklaarde voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.445,52 (drieduizend vierhonderdvijfenveertig euro en tweeënvijftig cent), zulks ten behoeve van [slachtoffer].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 44 (vierenveertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan één van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel, mr. N.A. Schimmel en mr. M.E.A. Wildenburg, in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. van Rede, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2011.
Mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.