ECLI:NL:GHAMS:2011:BX2403
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tegen griffierecht en niet-ontvankelijkheid van verzet in civiele procedure
In deze zaak hebben verzoekers, X en mr. H. van Schuppen, bezwaar gemaakt tegen het in rekening brengen van het volledige griffierecht door de griffier van het Gerechtshof Amsterdam. Verzoekers stelden dat zij op 26 januari 2010 een verzoekschrift hadden ingediend, vergezeld van een afschrift van de aanvraag voor een toevoeging. Deze toevoeging werd op 12 maart 2010 afgegeven en op 19 maart 2010 naar het hof gestuurd. Ondanks herhaalde toezendingen van de toevoeging, ontving het hof op 29 april 2011 een nota voor aanvullend griffierecht, wat verzoekers als onterecht beschouwden. Ze voerden aan dat het hof hen voorafgaand aan het versturen van de aanvullende nota had moeten benaderen, vooral omdat hun zaak verband hield met een schuldsaneringprocedure. Verzoekers beroepen zich op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en een uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2011, waarin werd bevestigd dat het verhoogde griffierecht een belemmering vormt voor de toegang tot de rechter.
Het hof heeft de vraag onderzocht of verzoekers ontvankelijk zijn in hun verzet. Volgens artikel 25, eerste lid, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) kunnen betrokkenen binnen een maand na de mededeling van de griffier in verzet komen. Het hof concludeert dat het verzet te laat is ingediend, aangezien het verzoekschrift op 14 juli 2011 werd ontvangen, terwijl de mededeling van de griffier dateert van 29 april 2011. Dit leidt tot niet-ontvankelijkheid van het verzet. Bovendien heeft de griffier op 9 mei 2011 al een beslissing genomen over de toepassing van artikel 18a WTBZ, waardoor ook hier het verzet niet ontvankelijk is.
De beslissing van het hof is dat verzoekers niet-ontvankelijk worden verklaard in hun verzet, wat op 6 september 2011 openbaar is uitgesproken.