ECLI:NL:GHAMS:2011:BX2403

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.090.76/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen griffierecht en niet-ontvankelijkheid van verzet in civiele procedure

In deze zaak hebben verzoekers, X en mr. H. van Schuppen, bezwaar gemaakt tegen het in rekening brengen van het volledige griffierecht door de griffier van het Gerechtshof Amsterdam. Verzoekers stelden dat zij op 26 januari 2010 een verzoekschrift hadden ingediend, vergezeld van een afschrift van de aanvraag voor een toevoeging. Deze toevoeging werd op 12 maart 2010 afgegeven en op 19 maart 2010 naar het hof gestuurd. Ondanks herhaalde toezendingen van de toevoeging, ontving het hof op 29 april 2011 een nota voor aanvullend griffierecht, wat verzoekers als onterecht beschouwden. Ze voerden aan dat het hof hen voorafgaand aan het versturen van de aanvullende nota had moeten benaderen, vooral omdat hun zaak verband hield met een schuldsaneringprocedure. Verzoekers beroepen zich op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en een uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2011, waarin werd bevestigd dat het verhoogde griffierecht een belemmering vormt voor de toegang tot de rechter.

Het hof heeft de vraag onderzocht of verzoekers ontvankelijk zijn in hun verzet. Volgens artikel 25, eerste lid, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) kunnen betrokkenen binnen een maand na de mededeling van de griffier in verzet komen. Het hof concludeert dat het verzet te laat is ingediend, aangezien het verzoekschrift op 14 juli 2011 werd ontvangen, terwijl de mededeling van de griffier dateert van 29 april 2011. Dit leidt tot niet-ontvankelijkheid van het verzet. Bovendien heeft de griffier op 9 mei 2011 al een beslissing genomen over de toepassing van artikel 18a WTBZ, waardoor ook hier het verzet niet ontvankelijk is.

De beslissing van het hof is dat verzoekers niet-ontvankelijk worden verklaard in hun verzet, wat op 6 september 2011 openbaar is uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ELFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
op het verzet op grond van art. 25 van de inmiddels vervallen Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz) van:
1. X, en
2. mr. H. van Schuppen, kantoorhoudende te Amsterdam,
verzoekers.
1. De procedure
Bij op 14 juli 2011 door de griffie ontvangen verzoekschrift zijn verzoekers in verzet gekomen tegen de hierna te noemen beslissing van de griffier van dit hof van 29 april 2011.
2. Bestreden beslissing
Bij beslissing van 29 april 2011 heeft de griffier van dit hof in de zaak met zaaknummer 200.055.102/01 een bedrag van € 234,75 bijgeheven, omdat de definitieve toevoeging niet tijdig is overgelegd.
3. Verzoek
Verzoekers maken bezwaar tegen het in rekening brengen van het volledige griffierecht.
Verzoekers stellen dat zij op 26 januari 2010 een verzoekschrift hebben ingediend en dat zij daarbij een afschrift van de aanvraag van de toevoeging hebben overgelegd. De toevoeging is afgegeven op 12 maart 2010 en zij hebben deze op 19 maart 2010 per brief aan het hof gezonden, aldus verzoekers. Kennelijk is, volgens verzoekers, de toevoeging bij het hof in het ongerede geraakt, aangezien de bestreden nota van 29 april 2011 werd ontvangen, alsmede aanmaningen, ondanks dat de toevoeging wederom werd opgestuurd. Nu niet is vast te stellen dat de toevoeging niet bij het hof is kwijtgeraakt en het hof pas na lange tijd een nota aanvullend griffierecht heeft verzonden, verzoeken verzoekers de nota te vernietigen.
Voorts zijn verzoekers van mening dat het op de weg van het hof had gelegen verzoekers vóór het sturen van een aanvullende nota te benaderen, nu hun zaak verband hield met een schuldsaneringprocedure. Hierbij doen verzoekers ook een beroep op artikel 6 EVRM en de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2011, waarin is bevestigd, dat het verhoogde griffierecht een wezenlijke belemmering vormt voor de toegang tot de rechter.
Mocht het feit dat het griffierecht nog niet is betaald aan behandeling van het verzetschrift in de weg staan, dan vernemen verzoekers dit graag, zodat zij na betaling opnieuw een verzetschrift in kunnen dienen.
4. Beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 56a lid 3 van de WGBZ zijn in zaken die bij verzoekschrift worden ingeleid de in de wet opgenomen artikelen alleen van toepassing indien het verzoekschrift wordt ingediend op of na het tijdstip van inwerkingtreding van die artikelen (1 november 2010). Het hof beoordeelt derhalve onderhavige zaak aan de hand van de Wtbz.
4.2. In de eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord of verzoekers in hun verzet kunnen worden ontvangen.
4.3. Artikel 25, eerste lid, van de WTBZ bepaalt dat gedurende een maand na de mededeling van de uit het voorschot verrekende rechten en verschotten, en bij rechtstreekse betaling daarvan, binnen een maand na die betaling, hij van wie de rechten en verschotten zijn geheven alsmede, in het eerste geval de voorschotgever, in het tweede geval hij die rechten en verschotten betaalde, bij het gerecht ter griffie waarvan voorschot werd gestort of werd betaald, rechtdoende in burgerlijke zaken, tegen de beslissing van de griffier, bij verzoekschrift, in verzet kunnen komen. Voorts is in artikel 25, eerste lid, van de WTBZ bepaald dat tegen de beslissing van de griffier omtrent de toepassing van artikel 18a de betrokkene en de voorschotgever, onderscheidenlijk degene die het vast recht betaalde, op overeenkomstige wijze gedurende een maand na de mededeling daarvan in verzet komen.
4.4. Verzoekers hebben, als hiervoor onder 1 weergegeven, een verzetschrift ingediend op 14 juli 2011. De in artikel 25 WTBZ, eerste lid, eerste volzin bedoelde mededeling van de griffier, namelijk de nota aan verzoeker sub 2 is gedateerd op 29 april 2011. De conclusie luidt derhalve dat het verzet te laat, immers niet binnen een maand na de nota, is ingesteld. Dit leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkheid.
4.5. Daarnaast heeft de griffier van het hof op 9 mei 2011 een beslissing gegeven omtrent de door verzoekers gevraagde toepassing van artikel 18a WTBZ in hun brief van 4 mei 2011. Nu het verzetschrift eerst op 14 juli 2011 is ingediend, leidt ook als er een beroep wordt gedaan op de tweede volzin van artikel 25, eerste lid, WTBZ dit tot niet-ontvankelijkheid van het beroep.
4.6. Het vorengaande leidt er toe dat verzoekers in hun verzet niet kunnen worden ontvangen.
5. Beslissing
Het hof verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzet.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J.J. Los, W.J. van den Bergh en G.C.C. Lewin en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 september 2011.