ECLI:NL:GHAMS:2011:BX1040

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.065.288-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en rechtmatig belang bij overlegging van stukken in legionellazaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van [appellante] tegen vonnissen van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellante] aansprakelijk was voor de schade die [geïntimeerde] had geleden door een legionellabesmetting. [appellante] vorderde in het hoger beroep dat [geïntimeerde] bepaalde stukken zou overleggen die relevant waren voor de vaststelling van de schade. Het hof oordeelde dat [appellante] geen rechtmatig belang had bij de overlegging van deze stukken, omdat de aansprakelijkheid nog niet was vastgesteld. Het hof wees de incidentele vordering van [appellante] af en verwees haar in de proceskosten.

In de hoofdzaak concludeerde [geïntimeerde] tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellante] omdat zij niet tijdig een memorie van grieven had ingediend. Het hof stelde vast dat [appellante] op de datum van de aanzegging van [geïntimeerde] een incidentele vordering had ingesteld, waardoor de zaak nog niet voor het dienen van grieven op de rol had gestaan. Het hof gaf [appellante] de gelegenheid om een nieuwe procesadvocaat te stellen en verwees de zaak naar de rol van 11 oktober 2011. Het hof hield verdere beslissingen aan.

De uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van aansprakelijkheid voordat er rechtmatig belang bestaat bij het opvragen van stukken die enkel relevant zijn voor de schadevaststelling. Dit arrest is gewezen door de Eerste Meervoudige Burgerlijke Kamer van het Gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 27 september 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[APPELLANTE],
gevestigd te Heerhugowaard,
APPELLANTE in de hoofdzaak, EISERES in het incident,
advocaat: mr. G.A. de Wit te Alkmaar (onttrokken),
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [M.],
GEÏNTIMEERDE in de hoofdzaak, VERWEERDER in het incident,
advocaat: mr. C.C.J. de Koning te Utrecht.
De partijen zullen hierna [appellante] en [geïntimeerde] worden genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 6 april 2010 is [appellante] in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Alkmaar van 22 april 2009 en 6 januari 2010, onder zaak- en rolnummer 99655/HA ZA 08-22 tussen partijen gewezen.
Bij incidentele memorie van 28 juni 2011 heeft [appellante], onder overlegging van één productie, op de voet van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gevorderd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal bevelen om binnen vijf dagen na betekening van het arrest aan [appellante] te verstrekken, althans in het geding te brengen:
- afschriften van stukken waaruit moge blijken welke claim [geïntimeerde] heeft neergelegd bij de Stichting Tegemoetkoming Legionellaslachtoffers (hierna: de Stichting), met een onderbouwing van die claim en de beoordeling daarvan door de Stichting, alsmede met de berekening aan de hand van het uitkeringspercentage van de schade die uiteindelijk aan [geïntimeerde] ter zake de legionellabesmetting is vergoed,
- een bewijs van betaling c.q. ontvangst van dit bedrag,
- een afschrift van de getekende vaststellingsovereenkomst die in verband met deze uitkering gesloten zal zijn tussen [geïntimeerde] en de Stichting, althans,
- een of enkele door het hof te bepalen bescheiden waaruit moge blijken op welke wijze [geïntimeerde] door de Stichting is tegemoetgekomen in zijn schade ten gevolge van de legionellabesmetting en onder welke voorwaarden die uitkering werd ontvangen, binnen vijf dagen na betekening van het arrest,
onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van de dag dat [geïntimeerde] in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,-, en met verwijzing van [geïntimeerde] in de kosten van het incident.
Op 26 juli 2011 heeft mr. De Wit voornoemd zich aan de zaak onttrokken.
[geïntimeerde] heeft op 9 augustus 2011 bij memorie van antwoord in het incident en onder overlegging van producties geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellante] in haar incidentele vordering, althans tot de afwijzing van die vordering, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het incident. Tevens heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellante] in de hoofdzaak.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] arrest gevraagd zowel in het incident als in de hoofdzaak.
2. Beoordeling in het incident
2.1 Het gaat hier, kort samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende. Bij het bestreden vonnis van 6 januari 2010 heeft de rechtbank onder meer voor recht verklaard dat [appellante] voor de door [geïntimeerde] ten gevolge van de hem overkomen legionellabesmetting geleden en nog te lijden materiële schade en de geleden immateriële schade aansprakelijk is, en gehouden is deze te vergoeden. Voorts is [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, en is de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de materiële schade uit hoofde van verlies van arbeidsvermogen, nader op te maken bij staat, toegewezen.
2.2 Ter onderbouwing van haar incidentele vordering heeft [appellante] - kort samengevat - aangevoerd dat na het bestreden vonnis van 6 januari 2010 een regeling is getroffen tussen de Stichting en slachtoffers van de legionellabesmetting, waaronder [geïntimeerde]. De schadevergoeding die [geïntimeerde] in het kader van deze regeling heeft ontvangen dient volgens [appellante] op de eventueel in de (schadestaat)procedure aan [geïntimeerde] toe te kennen schade in mindering te worden gebracht, waardoor het voor [appellante] van belang is dat [geïntimeerde] de gegevens omtrent die regeling zal verstrekken althans in het geding zal brengen. Bovendien zijn de gevorderde gegevens van belang om te kunnen bepalen of [geïntimeerde] naast de schadevergoeding van de Stichting nog wel enig recht heeft om een aanvullende schadevergoeding van [appellante] te vorderen, en indien dit wel het geval is, of hierop een billijkheidscorrectie dient te worden toegepast, aldus [appellante].
2.3 [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en daarbij – kort gezegd – aangevoerd dat [appellante] op basis van de al door [geïntimeerde] overgelegde stukken had kunnen nagaan welke vergoeding [geïntimeerde] heeft ontvangen, althans, dat [geïntimeerde] niet zijn gehele schade vergoed heeft gekregen. Daarnaast heeft [geïntimeerde] producties betreffende de regeling met de Stichting in het geding gebracht.
2.4 Bij de beoordeling van de onderhavige vordering in het incident neemt het hof als uitgangspunt dat voor toewijzing van een vordering op de voet van artikel 843a lid 1 Rv slechts plaats is indien degene die een dergelijke vordering instelt daarbij een rechtmatig belang heeft, de bescheiden voldoende bepaald zijn en het bescheiden betreft aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser in het incident of zijn rechtsvoorgangers partij is/zijn.
2.5 Hiervan uitgaande oordeelt het hof als volgt. Bij haar incidentele memorie heeft [appellante] geen aansprakelijkheid erkend voor de door [geïntimeerde] ten gevolge van de hem overkomen legionellabesmetting geleden schade. Omdat aldus, vanwege het door [appellante] ingestelde hoger beroep, allereerst moet worden vastgesteld of [appellante] inderdaad aansprakelijk is en of de rechtbank de daartoe strekkende verklaring voor recht terecht heeft afgegeven, heeft [appellante] thans geen rechtmatig belang bij de overlegging van stukken die slechts relevant zijn voor de vaststelling van de omvang van de schade. Bovendien heeft [geïntimeerde] bij zijn memorie van antwoord in incident stukken overgelegd die de door [appellante] gevraagde duidelijkheid te dezen lijken te verschaffen en waarop zij desgewenst in de hoofdzaak nog kan ingaan, zodat [appellante] ook om die reden in dit stadium van het geding geen belang heeft bij haar incidentele vordering. De incidentele vordering van [appellante] zal derhalve worden afgewezen.
2.6 [appellante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van dit incident.
3. Beoordeling in de hoofdzaak
3.1 [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellante] omdat zij niet tijdig is overgegaan tot het nemen van een memorie van grieven.
3.2 Het hof overweegt als volgt. Op 28 juni 2011 heeft [geïntimeerde] [appellante] partij peremptoir en akte niet dienen aangezegd, welke echter door het hof niet is verleend omdat [appellante] op diezelfde datum de onderhavige incidentele vordering heeft ingesteld. De zaak heeft na het instellen van de incidentele vordering nog niet voor het dienen van grieven op de rol gestaan, zodat niet kan worden geoordeeld dat [appellante] niet-ontvankelijk is wegens het niet dienen van grieven. Op 26 juli 2011 heeft de procesadvocaat van [appellante] zich, als gezegd, aan de zaak onttrokken. Bij de daartoe geboden gelegenheid op de rol van 23 augustus 2011 heeft zich niet opnieuw een procesadvocaat aan de zijde van [appellante] gesteld. Om die reden kan de zaak thans niet naar de rol kan worden verwezen voor het dienen van grieven aan de zijde van [appellante]. Het hof zal [appellante] nogmaals de gelegenheid bieden een procesadvocaat te stellen en verwijst de zaak daartoe naar de rol van 11 oktober 2011. Indien [appellante] bij die gelegenheid wederom geen procesadvocaat stelt, kan [geïntimeerde] wederom arrest vragen.
4. Beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [appellante] af;
verwijst [appellante] in de proceskosten, tot op heden begroot aan de zijde van [geïntimeerde] op € 894,- aan salaris advocaat;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 11 oktober 2011 voor het stellen van procesvertegenwoordiging aan de zijde van [appellante];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en C. Uriot en op 27 september 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.