ECLI:NL:GHAMS:2011:BW8921

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.086.951/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning van vaderschap na in-vitrofertilisatie en bedrog omtrent de biologische vader

In deze zaak gaat het om de ontkenning van het vaderschap door de man van de kinderen [kind B] en [kind C], geboren uit een in-vitrofertilisatie behandeling die de moeder heeft ondergaan. De man heeft aangevoerd dat hij niet de biologische vader is van de kinderen, omdat de moeder gebruik heeft gemaakt van een zaaddonor, [X], zonder hem hierover te informeren. De moeder heeft steeds volgehouden dat de zaaddonor anoniem was. Het hof heeft vastgesteld dat de man niet de biologische vader is, en dat de moeder hem heeft bedrogen door deze informatie achter te houden. De moeder had de man moeten informeren over de identiteit van de zaaddonor, wat zij niet heeft gedaan. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de ontkenning van het vaderschap door de man gegrond verklaard. De beslissing is genomen op 1 november 2011, na een behandeling van de zaak op 8 september 2011, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in de communicatie tussen ouders over de afstamming van kinderen, vooral in gevallen van kunstmatige voortplanting.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 1 november 2011 in de zaak met zaaknummer 200.086.951/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. I. Vledder te Purmerend,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.L. Muller te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de moeder genoemd.
1.2. De man is op 9 mei 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 februari 2011 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 172497/FA RK 10-2690.
1.3. Mr. W.I. Feenstra te Haarlem heeft, in haar hoedanigheid van bijzonder curator over de hierna te noemen [kind B] en [kind C], op 27 juni 2011 een schriftelijke reactie ingediend.
1.4. De moeder heeft op 15 juli 2011 een verweerschrift ingediend.
1.5. De moeder heeft op 30 augustus 2011 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaak is op 8 september 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mr. Feenstra voornoemd.
1.8. De advocaat-generaal is, hoewel opgeroepen, niet ter zitting verschenen en heeft evenmin een schriftelijke conclusie ingediend.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1995 gehuwd. Hun huwelijk is op 28 april 2011 ont[kind B]nden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 30 november 2010 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind A] [in] 2005 en […] (hierna: [kind B]) en […] (hierna: [kind C]), beiden [in[ 2010. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over hen.
2.2. Bij beschikking van 7 september 2010 van de rechtbank Haarlem is mr. W.I. Feenstra tot bijzonder curator over [kind B] en [kind C] benoemd.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het inleidend verzoek van de man tot gegrondverklaring van de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap van [kind B] en [kind C], afgewezen.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3. De moeder verzoekt het door de man verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Uit de stukken is gebleken dat de moeder, in afwezigheid maar met medeweten van de man, in [land] een medische behandeling heeft ondergaan in het kader van in-vitrofertilisatie, ten gevolge waarvan een zwangerschap tot stand is gekomen waaruit [kind B] en [kind C] zijn geboren.
Op grond van de stukken is komen vast te staan dat de man niet de biologische vader is van [kind B] en [kind C].
4.2. Ter beoordeling is de vraag of de man zijn vaderschap van [kind B] en [kind C], als bedoeld in art. 1:199, onder a Burgerlijk Wetboek (BW), kan ontkennen. Art. 1:200 BW bepaalt, voor zover thans van belang, dat het in art. 1:199 onder a BW bedoelde vaderschap door de man kan worden ontkend op de grond dat hij niet de biologische vader is, doch dat, indien hij heeft ingestemd met een daad die de verwekking tot gevolg kan hebben gehad, ontkenning door hem niet mogelijk is, tenzij de moeder hem heeft bedrogen omtrent de verwekker.
4.3. In zijn eerste grief stelt de man, kort samengevat, dat hij onlangs heeft vernomen dat de heer […] (hierna: [X]), een vriend van de moeder, als zaaddonor bij bovengenoemde in-vitrofertilisatie is opgetreden en dat de moeder daarvan ten tijde van de medische behandeling in [land] op de hoogte was, maar dat zij hem steeds heeft voorgehouden dat de zwangerschap waaruit [kind B] en [kind C] zijn geboren, door een anonieme zaaddonor tot stand is gekomen. Er is dus sprake van bedrog in de zin van artikel 1:200 lid 4 BW, aldus de man.
De moeder heeft betoogd dat [X] haar weliswaar heeft bijgestaan bij haar behandeling in [land], maar dat zij steeds in de veronderstelling heeft verkeerd dat sprake was van een anonieme zaaddonor.
4.4. Het hof overweegt als volgt. Bij de stukken bevinden zich kopieën van drie in de […] taal opgestelde medische (behandel)overeenkomsten van [naam ziekenhuis] te [land] terzake de in-vitrofertilisatie behandeling van de moeder in [land], alsmede vertalingen daarvan in de Nederlandse taal. De juistheid van de inhoud van die overeenkomsten is niet in geschil. Het hof heeft evenmin reden aan de juistheid van die stukken te twijfelen.
In de aanhef van de overeenkomsten staan de namen van de moeder en [X] vermeld. De overeenkomsten zijn alle [in] 2009 ondertekend.
Op 27 juli 2011 heeft [X] ten overstaan van […], notaris te [land], voor zover thans van belang het navolgende verklaard (vertaling door P.J. van Bunningen, beëdigd vertaler [taal]):
“Dat ik op basis van de vriendschappelijke betrekking die ik onderhoud met mevrouw [de moeder] (…) op verzoek van haar en van haar echtgenoot, gegeven de onmogelijkheid van een spontane zwangerschap bij dit echtpaar, de opdracht kreeg om in haar naam alle nodige stappen te ondernemen voor een behandeling met in vitro fertilisatie die zij wensten te ondergaan, een behandeling die buiten (…) Nederland plaats moest hebben, omdat mevrouw [de moeder], gegeven haar leeftijd, volgens de Nederlandse wetgeving niet behandeld mocht worden met in vitro fertilisatie. (…)
Dat er van mijn kant op verzoek van het […] ziekenhuis verschillende documenten ondertekend zijn, zoals de welingelichte toestemming voor de behandeling met in vitro fertilisatie, de toestemming voor de cryopreservatie en de opslag van embryo’s alsmede de toestemming van de ontvangster van gedoneerde eicellen, al deze documenten ondertekend [in] 2009.
Dat de implantatie plaats had [in] 2009.”
Ter zitting heeft de moeder desgevraagd te kennen gegeven dat de overige handtekeningen die op de overeenkomsten staan vermeld, weliswaar overeenkomen met haar handtekening, maar dat zij door [X] moeten zijn geplaatst. Anders dan de moeder betoogt, wordt die stelling niet onderbouwd door bovengenoemde verklaring van [X], die immers aangeeft dat hij zelf deze stukken heeft ondertekend, maar niet dat hij tevens een handtekening die voor de handtekening van de moeder door zou moeten gaan onder deze stukken heeft gezet. Nu de moeder voorts niet betwist dat zij [in] 2009 de implantatie heeft ondergaan en dat voordien sprake is geweest van medisch onderzoek van de moeder (hiervan wordt in een van de behandelovereenkomsten melding gemaakt) neemt het hof als vaststaand aan dat de in-vitrofertilisatie in overeenstemming met deze behandelovereenkomst heeft plaatsgevonden en dat de moeder met deze behandeling ook heeft ingestemd.
4.5. In een van de onder 4.4 genoemde behandelovereenkomsten die het opschrift ‘Toestemmingsvereisten patiëntenrecht zijdens ONTVANGER van de donoreicellen” draagt, is onder meer het navolgende vermeld.
“4. De echtgenoot van de ontvanger zal desgevraagd een spermamonster afstaan. Hiermee worden de toegewezen eicellen bevrucht, met behulp van de techniek die het best op de kwaliteit van het voorgelegde monster blijkt afgestemd. Zodra over levensvatbare embryo’s kan worden beschikt wordt de ontvanger door het medisch team in kennis gesteld ter zake het aantal alsmede de kwaliteit, naar aanleiding waarvan nader het aantal te transfereren embryo’s kan worden bepaald alsmede de mogelijkheid tot het invriezen van de niet-getransfereerde embryo’s.”
Nu in de medische behandelovereenkomsten uitsluitend de namen van de moeder en [X] zijn vermeld, en is komen vast te staan dat de overeenkomsten in elk geval door [X] zijn ondertekend en dat de moeder hiervan kennis heeft gedragen, laat bovengenoemd citaat geen andere conclusie toe dan dat met ‘echtgenoot’ en ‘ontvanger’ respectievelijk [X] en de moeder zijn bedoeld. Gelet hierop had het op de weg van moeder gelegen haar betwisting van deze overeenkomsten nader te onderbouwen, in het bijzonder op het punt van de anonieme zaadceldonatie. Nu zij dit heeft nagelaten, dient het hof ervan uit te gaan dat de bij de moeder ingeplante eicellen zijn bevrucht met een spermamonster dat afkomstig is van [X] en dat zij daarvan op de hoogte was.
Onder deze omstandigheden heeft de moeder, door in strijd met de waarheid de man steeds voor te houden dat de zwangerschap door een anonieme zaaddonor tot stand is gekomen (de moeder heeft dit standpunt blijkens het advies van de bijzonder curator mr. Feenstra van [in] 2010 nog in een [in] 2010 gehouden gesprek ingenomen), de man bedrogen omtrent de identiteit van de biologische vader van [kind B] en [kind C]. De eerste grief van de man slaagt derhalve, waaruit volgt dat zijn beroep op het bepaalde in artikel 1:200 lid 1 BW gegrond is. Dit brengt met zich dat de beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd en het inleidend verzoek van de man zal worden toegewezen. De overige grieven van de man behoeven daarmee geen nadere bespreking.
4.6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart de ontkenning door de man van het door huwelijk ontstane vaderschap van [kind B] en [kind C] gegrond;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, A. van Haeringen en W.J. van den Bergh in tegenwoordigheid van mr. B.J. Voerman als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2011.