ECLI:NL:GHAMS:2011:BW7816

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.079.558-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot het leveren van tegenbewijs in civiele aansprakelijkheidszaak na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder arrest van de Hoge Raad van 22 september 2009, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een civiele aansprakelijkheidskwestie waarbij de appellant, [appellant], schadevergoeding eist van de naamloze vennootschap Unigarant N.V. en een andere geïntimeerde, [geïntimeerde sub 2], naar aanleiding van een ongeval dat plaatsvond op 29 september 2002. De Hoge Raad had eerder het arrest van het gerechtshof te Arnhem vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

Tijdens de procedure na verwijzing heeft de appellant bewijs aangeboden en zijn eis verminderd. Hij heeft verzocht om Unigarant c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van 50% van de schade die hij heeft geleden als gevolg van het ongeval. De totale schade is door partijen vastgesteld op € 800.000,-, waarvan Unigarant reeds 50% heeft betaald. De appellant heeft betwist dat hij te hard heeft gereden en heeft aangeboden getuigen te horen om zijn stelling te onderbouwen.

Het hof heeft geoordeeld dat de appellant moet worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling dat hij ten tijde van het ongeval te hard heeft gereden. De getuigen zullen worden gehoord door mr. D.J. van der Kwaak, die is benoemd tot raadsheer-commissaris. De zitting voor het getuigenverhoor is gepland op 16 december 2011. Het hof heeft verder besloten om iedere verdere beslissing aan te houden totdat het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
1. de naamloze vennootschap UNIGARANT N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. J. Bouter te Amsterdam.
De partijen zullen hierna afzonderlijk [appellant], Unigarant en [geïntimeerde sub 2]] worden genoemd, terwijl geïntimeerden gezamenlijk als Unigarant c.s. zullen worden aangeduid.
1. Het geding in de vorige instanties
Voor het eerdere verloop van deze procedure tussen [appellant] en Unigarant c.s. wordt verwezen naar de inhoud van het arrest (onder 1 en 2) van de Hoge Raad der Nederlanden van 22 december 2009 (verder: het arrest van de Hoge Raad), gewezen op het door [appellant] tegen het arrest van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 18 december 2007 (verder: het arrest van het gerechtshof te Arnhem) ingestelde beroep in cassatie.
Bij zijn arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing naar dit hof verwezen.
2. Het geding na verwijzing
Mr. R.G.S. Pennino, de behandelend advocaat van [appellant], heeft met instemming van de wederpartij de zaak langs informele weg, te weten bij brief van 21 december 2010 (waarbij een kopie van het arrest van de Hoge Raad werd overgelegd), aangebracht bij dit hof.
Vervolgens heeft [appellant] bij memorie na verwijzing bewijs aangeboden, zijn eis verminderd en geconcludeerd – naar het hof begrijpt - dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 juli 2006, gewezen onder zaaknummer/rolnummer 111011/HA ZA 05-892 tussen [appellant] als eiser en Unigarant c.s. als gedaagden, zal vernietigen en, opnieuw recht doende, Unigarant c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van (de nog resterende) 50% van de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [appellant] als gevolg van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde sub 2]] bij het ongeval dat [appellant] op 29 september 2002 is overkomen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 september 2002, althans vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg, voorts Unigarant c.s. hoofdelijk zal veroordelen om al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis – dat uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard – aan Unigarant c.s. heeft voldaan, aan [appellant] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door [appellant] tot aan de dag van algehele terugbetaling, en, ten slotte, Unigarant c.s. zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord na verwijzing hebben Unigarant c.s. geconcludeerd tot persistit.
Ter zitting van het hof van 15 september 2011 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door zijn behandelend advocaat (te Maastricht) voornoemd, en Unigarant c.s. door mr. J.F. Koorevaar, advocaat te Amsterdam; beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding ge¬bracht.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
3. De vaststaande feiten
Het hof verwijst naar rechtsoverweging 3.1 van het arrest van de Hoge Raad voor de vaststaande feiten, waarvan ook het hof zal uitgaan.
4. De beoordeling van het geschil na verwijzing
4.1 Bij gelegenheid van de pleidooien voor dit hof hebben partijen desgevraagd medegedeeld dat zij in onderling overleg de totale schade van [appellant] als gevolg van het hem op 29 september 2002 overkomen ongeval hebben bepaald op een bedrag van € 800.000,-, waarvan Unigarant inmiddels 50% (dus € 400.000,-) aan [appellant] heeft betaald.
4.2 Het gerechtshof te Arnhem heeft bij zijn arrest (in rechtsoverwegingen 6 en 7), evenals de rechtbank Zwolle-Lelystad bij het vonnis waarvan beroep (in rov. 4.7 en 4.8) had gedaan, de conclusies van de partij-deskundige Bosscha omtrent de snelheid waarmee [appellant] moet hebben gereden (55 à 60 km/uur) tot de zijne gemaakt. [appellant] heeft bestreden dat hij te hard (meer dan 30 km/uur) heeft gereden en met de snelheid heeft gereden die uit het rapport Bosscha naar voren komt (55 à 60 km/uur) en heeft deze stelling te bewijzen aangeboden door middel van getuigen. Waar op Unigarant c.s. de bewijslast rust met betrekking tot hun stelling dat [appellant] te hard heeft gereden, betreft het bewijsaanbod van [appellant] een aanbod tot het leveren van tegenbewijs. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof te Arnhem vernietigd omdat het hof [appellant] niet heeft toegelaten tot het leveren van tegenbewijs op dit punt en heeft de overige cassatiemiddelen afgedaan onder verwijzing naar artikel 81 RO.
4.3 Het hof zal op grond van het arrest van de Hoge Raad [appellant] toelaten tot het leveren van tegenbewijs door middel van getuigen tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat hij ten tijde van het ongeval op 29 september 2002 te hard (meer dan 30 km/uur) heeft gereden.
4.4 Voor zover [appellant] bij gelegenheid van de pleidooien voor dit hof erop heeft aangedrongen om bij gelegenheid van de te houden enquête met name [appellant] en [geïntimeerde sub 2]] met elkaar te confronteren als bedoeld in artikel 179 lid 2, tweede zin, Rv, overweegt het hof dat het aan de raadsheer-commissaris zal zijn te bepalen of en, zo ja, op welke wijze en op welk moment tijdens de te houden enquête een dergelijke confrontatie zal plaatsvinden.
4.5 Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
5. Beslissing
Het hof:
laat [appellant] toe tot het leveren van tegenbewijs door middel van getuigen tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat hij ten tijde van het ongeval op 29 september 2002 te hard (meer dan 30 km/uur) heeft gereden;
bepaalt dat de getuigen zullen worden gehoord door mr. D.J. van der Kwaak, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris, in het paleis van justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam, op vrijdag 16 december 2011 te 13.30 uur;
bepaalt dat partijen tot twee weken na de uitspraakdatum van dit arrest schriftelijk aan het enquêtebureau van de griffie van het hof kunnen meedelen dat zij of de getuigen op dat tijdstip verhinderd zijn te verschijnen, onder opgave van de verhinderdagen van beide partijen en de getuigen in de maanden januari, februari en maart 2012, in welk geval met inachtneming van die verhinderdagen een nieuw tijdstip voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, R.J.M. Smit en C. Uriot en op 25 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.