ECLI:NL:GHAMS:2011:BW7815

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.063.355-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en indexering van WAO-excedentuitkering in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een geschil tussen een appellant en de besloten vennootschap Vomar Holding B.V. over schadevergoeding als gevolg van het ontbreken van indexering van de WAO-excedentuitkering. Het hof heeft eerder, op 8 maart 2011, een tussenarrest gewezen waarin de uitgangspunten voor de schadebegroting zijn vastgesteld. De appellant vordert schadevergoeding van Vomar, die volgens hem gehouden is de schade te vergoeden die voortvloeit uit de gemiste indexering van zijn WAO-excedentuitkering. De appellant heeft zijn eis gewijzigd en vordert nu ook de contante waarde van de gemiste indexering tot de pensioendatum, met de mogelijkheid om dit bedrag te gebruiken voor een verzekering bij Centraal Beheer.

Het hof heeft in het arrest aangegeven dat de vordering van de appellant niet kan worden toegestaan voor zover deze buiten de in het tussenarrest vastgestelde uitgangspunten valt. Het hof heeft ook opgemerkt dat het hier gaat om schadevergoeding en dat er geen sprake is van verboden afkoop van pensioenrechten. De appellant zal tijdens een comparitie de gelegenheid krijgen om zijn vordering te verduidelijken en te beslissen of hij zijn meer subsidiaire vordering wil handhaven of terug wil komen op zijn oorspronkelijke vordering.

De comparitie is bedoeld om duidelijkheid te verkrijgen over de bezwaren van de appellant en om een minnelijke regeling te beproeven. Het hof heeft partijen gelast om te verschijnen voor mr. S.F. Schütz, die als raadsheer-commissaris is benoemd. De comparitie zal plaatsvinden op 20 december 2011. Het hof heeft ook bepaald dat de advocaat van de appellant uiterlijk twee weken voor de comparitie een brief moet indienen waarin op de bezwaren van de appellant wordt gereageerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ APPELLANT ],
woonplaats gekozen hebbende ten kantore van zijn advocaat,
APPELLANT,
advocaat: mr. A.S. Rueb te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOMAR HOLDING B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.J.P. Schram te Amsterdam.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [ Appellant ] en Vomar genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 8 maart 2011 een tussenarrest gewezen, hierna: het tussenarrest. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het hof naar dat arrest.
Partijen hebben ter uitvoering van het tussenarrest ieder een akte genomen, [ Appellant ] onder overlegging van producties.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Verdere beoordeling
2.1 In het tussenarrest heeft het hof voor zover thans van belang het volgende overwogen. Vomar is gehouden de schade van [ Appellant ] te vergoeden die het gevolg is van het ontbreken van indexering van de WAO-excedentuitkering van Centraal Beheer/Achmea. Deze schade moet worden begroot, waarbij geldt dat partijen uitgaan van een arbeidsongeschiktheidspensioen gelijk aan zeventig procent van het laatstverdiende salaris van [ Appellant ] (in het tussenarrest afgerond op € 102.935,- bruto per jaar), jaarlijks te indexeren met de Consumenten Prijsindex (alle huishoudens) en dat daarop telkens in mindering moet worden gebracht de in een bepaald jaar door [ Appellant ] ontvangen WAO-uitkering en WAO-hiaatuitkering alsmede de (vaste) uitkering van Centraal Beheer/Achmea van € 40.036,32 bruto per jaar. Het resterende bedrag is de pensioenschade over dat jaar. [ Appellant ] is in de gelegenheid gesteld een schadeberekening over te leggen aan de hand van de hiervoor weergegeven uitgangspunten en hem is toegestaan in beginsel binnen dat kader in beginsel zijn eis te wijzigen.
2.2 [ Appellant ] heeft bij zijn akte na tussenarrest zijn eis gewijzigd aldus, dat hij, kort gezegd, primair en subsidiair naast vergoeding rechtstreeks aan hem van de schade die het gevolg is van de gemiste indexering tot 1 januari 2011 vordert het bedrag van de contante waarde van de over de resterende periode tot de pensioendatum te missen indexering, aan te wenden voor een verzekering bij Centraal Beheer als in het petitum nader omschreven. Meer subsidiair vordert [ Appellant ] thans dat Vomar wordt veroordeeld hem een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag te betalen voor het achterwege laten van de indexering, over het verleden en de toekomstige indexering buiten de onderneming veilig te stellen. Behalve voor zover de meer subsidiaire eiswijziging strekt tot het door Vomar aan [ Appellant ] betalen van een bedrag voor het achterwege laten van indexering valt zij buiten het kader van de in het tussenarrest in verband met de begroting van de schade vermelde uitgangspunten waarbinnen [ Appellant ] in beginsel zijn eis mocht wijzigen, zodat de eiswijziging in zoverre niet wordt toegestaan. Daarbij tekent het hof nog aan dat, anders dan [ Appellant ] betoogt, het in dezen gaat om schadevergoeding, zodat van eventuele verboden afkoop van pensioenrechten geen sprake kan zijn. Nu de vordering van [ Appellant ] zoals deze thans luidt niet ertoe strekt dat Vomar ten behoeve van [ Appellant ] bij Centraal Beheer een verzekering moet afsluiten, spelen door [ Appellant ] geopperde praktische bezwaren dienaangaande, wat daarvan zij, geen rol. [ Appellant ] zal tijdens na te noemen comparitie in de gelegenheid worden gesteld zich erover uit te laten of hij nu nog slechts zijn meer subsidiaire vordering als hiervoor bedoeld wil handhaven dan wel zijn oorspronkelijke vordering.
2.3 Voor het geval wordt vastgehouden aan de in het tussenarrest opgenomen schadebegroting heeft [ Appellant ] bij zijn akte na tussenarrest als prod. 10 een schadeberekening overgelegd. In haar antwoordakte na tussenarrest stelt Vomar dat de wijze waarop in dat stuk de schade wordt berekend juist is, maar dat de gehanteerde cijfers niet correct zijn.
2.4 Aangezien [ Appellant ] op deze bezwaren nog niet heeft kunnen reageren acht het hof het dienstig een comparitie van partijen te gelasten teneinde hierover duidelijkheid te verkrijgen. Het hof merkt reeds thans op dat Vomar onvoldoende heeft duidelijk gemaakt waarom het in prod. 10 opgenomen aanvangssalaris € 73.141,29 zou moeten bedragen in plaats van € 74.158,66, zoals in dit stuk is vermeld.
2.5 Uiterlijk twee weken voor de datum van de comparitie dient de advocaat van [ Appellant ] het hof en de advocaat van Vomar een brief te zenden waarin op de bovenbedoelde bezwaren van [ Appellant ] wordt gereageerd. Vomar zal daarop ter gelegenheid van de comparitie kunnen ingaan.
2.6 De comparitie van partijen zal tevens worden benut om een minnelijke regeling te beproeven. Het hof geeft partijen overigens – nogmaals - in overweging hun geschil op basis van de door het hof genoemde uitgangspunten in der minne te regelen.
3. Beslissing
Het hof:
gelast partijen, vergezeld van hun raadslieden, om met het oog op de hiervoor onder 2.4 tot en met en 2.6 omschreven doeleinden te verschijnen voor mr. S.F. Schütz, die hierbij tot raadsheer-commissaris wordt benoemd en die daartoe zitting zal houden op dinsdag 20 december 2011 te 13.30 uur in een der lokalen van het paleis van Justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam;
bepaalt dat (de advocaten van) partijen, indien zij op voormeld tijdstip verhinderd zijn, daarvan binnen twee weken na heden bericht dienen te geven aan de griffie, zulks onder mededeling van de eigen verhinderdata en die van de wederpartij over de maanden januari,februari en maart 2012;
gelast de advocaat van [ Appellant ] uiterlijk twee weken voor de zitting aan het hof en de advocaat van Vomar de hierboven onder 2.5 bedoelde brief te doen toekomen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, R.J.M. Smit en S.F. Schütz, en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 25 oktober 2011.