ECLI:NL:GHAMS:2011:BW7222

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.059.302-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering bij geluids- en drugsoverlast in huurgeschil

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, stond de bewijswaardering centraal in een huurgeschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, [appellante] HOLDING B.V., en [geïntimeerde]. De zaak betreft de vraag of geluids- en drugsoverlast door [geïntimeerde] zodanig was dat dit ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigde. Het hof heeft in eerdere arresten al bewijslevering toegelaten en getuigenverhoren gehouden. De getuigen [V.], de benedenbuurman, en [W.], de buurtregisseur bij de politie, werden gehoord. Het hof concludeert dat de verklaring van [V.] slechts in beperkte mate wordt ondersteund door de verklaring van [W.], die als objectieve buitenstaander wordt beschouwd. Het hof oordeelt dat de gestelde overlast niet voldoende is aangetoond. De verklaringen van de getuigen wijzen op een beperkte overlast, en er zijn geen recente klachten van omwonenden. Het hof concludeert dat [appellante] niet is geslaagd in het bewijs dat [geïntimeerde] zodanige overlast heeft veroorzaakt dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Ook de huurachterstand is te gering om ontbinding te rechtvaardigen. Het hoger beroep faalt en het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd, waarbij [appellante] in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[APPELLANTE]HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. O.A.H. van Dalsum te Amsterdam,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.C. Walker te Amsterdam.
De partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor het verloop van het geding tot het tussenarrest van 11 januari 2011 verwijst het hof naar dat arrest.
1.2 [appellante] heeft bij akte een productie in het geding gebracht.
1.3 Ingevolge voornoemd tussenarrest zijn op 3 maart 2011 en 19 april 2011 getuigenverhoren aan de zijde van [appellante] gehouden, waarvan in beide gevallen proces-verbaal is opgemaakt.
1.4 Daarna heeft [appellante] een memorie na enquête genomen, waarbij zij een productie in het geding heeft gebracht, en heeft [geïntimeerde] een antwoordmemorie na enquête met een productie genomen.
1.5 Tevens heeft [geïntimeerde] bij antwoordakte gereageerd op de inhoud van de productie die [appellante] na het voornoemde tussenarrest van dit hof in het geding had gebracht (hiervoor onder 1.2 bedoeld).
1.6 Ten slotte is wederom arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. De verdere beoordeling
2.1 Het hof heeft in zijn genoemde tussenarrest [appellante] toegelaten tot het bewijs van de stelling dat [geïntimeerde] zodanige geluidsoverlast en/of drugsoverlast heeft veroorzaakt en/of huurachterstand(en) heeft (gehad) dat dit ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigt.
2.2 Ter voldoening aan deze bewijslevering heeft [appellante] [V.] (benedenbuurman van [geïntimeerde]) en [W.] (buurtregisseur bij de politie) als getuigen voorgebracht.
2.3 [geïntimeerde] heeft van zijn kant in tegengetuigenverhoor geen getuigen doen horen.
2.4 Het hof stelt voorop dat het ingevolge artikel 152 lid 2 Rv aan de rechter is overgelaten welke waarde hij – in het licht van alle omstandigheden van het geval – toekent aan het bewijs, en komt tot de volgende bewijswaardering.
2.5 Met betrekking tot de gestelde geluids- en drugsoverlast die [geïntimeerde] zou hebben veroorzaakt heeft de getuige [V.] verklaard dat hij nog steeds de inhoud onderschrijft van de e-mailberichten die hij aan [B.], destijds zijn contactpersoon bij [appellante], heeft gezonden op 6 juni 2008 en 8 april 2009. Onder meer met betrekking tot de frequentie waarmee van overlast sprake is, heeft hij verklaard dat het tot vrij laat, soms wel tot 3.00 uur 's nachts, flink herrie maken – waarbij [geïntimeerde] onder invloed verkeert van alcohol en/of drugs - gemiddeld wel zo'n vier keer per week plaatsvindt, dat meerdere keren per week mensen bij [geïntimeerde] langskomen die op hem, [V.], de indruk maken flink verslaafd te zijn, dat ook een aantal "medebewoners" (van [geïntimeerde]) overlast veroorzaakt en dat de vlekken en vegen in de trappenhal het resultaat zijn van gedragingen (dronkenschap) van [geïntimeerde].
2.6 De verklaring van de getuige [V.] wordt slechts in beperkte mate ondersteund door de verklaring van de getuige [W.], aan wiens verklaring het hof veel waarde toekent omdat hij – buitenstaander en werkzaam bij de politie – mag worden geacht de situatie in en rondom de woning van [geïntimeerde] bij uitstek op redelijk objectieve wijze te (hebben) kunnen benaderen. Allereerst heeft deze getuige verklaard dat wat staat vermeld in de mutaties van de politie zoals die bij dagvaarding in eerste aanleg in het geding zijn gebracht en door hem, [W.], zijn opgesteld, klopt. Op grond daarvan staat vast dat [geïntimeerde] in elk geval verslaafd is (geweest) aan alcohol. Daar staat – op grond van de verklaring van de getuige [W.] - echter onder meer tegenover
• dat [geïntimeerde] [W.] later heeft verteld dat hij alleen cocaïne gebruikte als hij genoeg geld had en hem in 2010 heeft toevertrouwd dat hij in het geheel geen drugs meer gebruikte, omdat de kwaliteit wegens het versnijden te slecht was en het ook te duur was;
• dat [geïntimeerde] [W.] in juni 2008 heeft verteld dat hij last had van mensen die bij hem langskwamen en voor overlast zorgden, dat hij die mensen niet meer over de vloer wilde hebben en dat [W.] toen een brief op de toegangsdeur van de woning van [geïntimeerde] heeft geplakt waarin stond dat deze geen bezoek meer wilde hebben en dat [W.] zou optreden als mensen zich daaraan niet hielden;
• dat [W.] aan collega's van de zogenaamde priorteams heeft gevraagd of zij het pand waarin [geïntimeerde] woonde in de gaten wilden houden om te zien of er nog veel aanloop was, dat die inspectie gedurende het voorjaar en de zomer van 2008 zowel overdag als 's nachts heeft plaatsgevonden, en dat aan [W.] is gerapporteerd dat het bij het pand rustig was;
• dat [W.] [geïntimeerde] op 10 juni 2008 heeft aangemeld bij het Meldpunt Zorg en Overlast, maar dat daar vervolgens geen enkele klacht over [geïntimeerde] is binnengekomen en deze aanmelding daarom na twee of drie maanden is gesloten;
• dat [W.] in 2008 en 2009, en tot het moment van het afleggen van zijn verklaring, diverse huisbezoeken in de woning van [geïntimeerde] heeft afgelegd, maar daar nooit gebruikersspullen heeft aangetroffen en dat ook naspeuring in HKS - een systeem van de politie waarin men kan opzoeken of iemand wegens drugsoverlast is opgepakt, vast heeft gezeten en/of door een arts in verband met drugsgebruik is bezocht – heeft uitgewezen dat [geïntimeerde] daarin niet voorkomt, en dat [geïntimeerde] bij de politie als alcohol-verslaafde en niet als drugsverslaafde bekend staat;
• dat [W.] bij bezoeken aan [geïntimeerde] in diens woning in een minderheid van de gevallen ook anderen in die woning aantrof en het dan meestal om één of ten hoogste twee bezoekers ging;
• dat [W.] aan collega's, die in de periode vanaf ongeveer augustus 2009 tot in januari 2010 postten bij het in de buurt van de woning van [geïntimeerde] gelegen jongerencentrum genaamd Highschool, heeft gevraagd niet alleen de gang van zaken bij dat centrum in de gaten te houden maar tegelijkertijd op de woning van [geïntimeerde] – waarop vanaf die plek zicht was – te letten, en dat zijn collega's hem mondeling hebben gerapporteerd dat zij in die periode weinig aanloop bij de woning van [geïntimeerde] hebben gezien (behalve dat een enkele keer een verslaafd uitziend persoon daar aanbelde en naar binnen ging);
• dat [W.] in 2009 is aangesproken door een buurtbewoner uit de straat - die zicht heeft op de woning van [geïntimeerde] - die vertelde dat er een enorme drukte was, zowel overdag als 's nachts, bij de woning van [geïntimeerde], dat [W.] de desbetreffende bewoner heeft gevraagd in een schrift bij te houden op welke dagen en tijdstippen er auto's en bromfietsen bij die woning kwamen en welke kentekens deze auto's en bromfietsen hadden, maar dat hij vervolgens niets heeft ontvangen, hoewel hij de desbetreffende bewoner daaraan later nog wel eens heeft herinnerd.
2.7 Daar komt nog bij dat in de mutatie van de politie, opgesteld door [W.], van 26 februari 2009, weliswaar valt te lezen dat [geïntimeerde] aan [W.] heeft verteld dat tot voor kort dealers van de Highschool bij hem thuis kwamen om dope te verkopen, maar dat hij daaraan toevoegt dat zijn vriendin en hij de dealers bellen en op straat kopen als zij verdovende middelen nodig hebben. Uit de mutatie van 12 maart 2010 (zie productie bij memorie na enquête) blijkt dat er (in elk geval: ook) iemand in de woning van [geïntimeerde] kwam om (alleen hem) drugs te verkopen, maar dat geen aanwijzingen bestonden dat er vanuit de woning werd gedeald. Verder constateert het hof dat [V.] in zijn e-mailbericht van 8 april 2009 zelf opmerkt dat hij voor zijn vermoeden dat de "onbekende mensen" die af en toe bij [geïntimeerde] langskomen dealers zijn, "uiteraard" geen enkel bewijs heeft. Voorts stelt het hof vast dat in de mutatie van de politie, opgesteld door [W.], van 9 januari 2008 weliswaar sprake is van drie klachten van omwonenden, en dat dit de aanloop van mogelijk verslaafden betrof maar dat er volgens [geïntimeerde] geen recente klachten konden zijn omdat [geïntimeerde] zelf daaraan paal en perk had gesteld, wat volgens de klagers klopte. Ten slotte acht het hof van belang dat [J.], de bovenbuurvrouw van [geïntimeerde], op 16 september 2009 schriftelijk heeft verklaard dat zij "weinig of geen last" heeft van [geïntimeerde].
2.8 Het verweer van [geïntimeerde] komt er, in het licht van artikel 6:265 lid 1 BW, op neer dat zo al sprake zou zijn van een tekortkoming zijnerzijds, deze, gezien de geringe betekenis ervan, de gevorderde ontbinding en ontruiming niet rechtvaardigt. Uit al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, concludeert het hof dat [appellante] niet is geslaagd in het bewijs van de stelling dat [geïntimeerde] (tot dusverre) zodanige geluids- en/of drugsoverlast heeft veroorzaakt dat dit ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning rechtvaardigt.
2.9 Met betrekking tot de huurachterstand geldt dat deze, mede in het licht van alle overige omstandigheden (met name de aanmelding van [geïntimeerde] bij Centrum Schuldhulpverlening), zo gering is dat zij (tot dusverre) noch op zichzelf, noch in combinatie met de vermeende geluids- en/of drugsoverlast voldoende grond oplevert voor ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Voor een veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van enigerlei bedrag ter zake van huur ziet het hof, gelet op de onzekerheid omtrent de thans nog te betalen som en de inhoud van de antwoordakte van [geïntimeerde], geen aanleiding. Daarbij tekent het hof aan dat uit de productie bij de akte van 8 februari 2011 (alleen) blijkt dat [geïntimeerde] regelmatig (althans met betrekking tot de daarin genoemde maanden) ten onrechte aan het eind van de maand in plaats van vóór het begin van de maand betaalt, waardoor hij feitelijk telkens een maand achterloopt met betaling van de huur, maar dat [appellante] daarna (met name bij memorie na enquête) geen stellingen meer heeft geponeerd over een eventuele huurachterstand.
2.10 Het voorgaande betekent dat grief I in al zijn onderdelen faalt.
3. Slotsom en kosten
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Ook grief II faalt derhalve.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 11 december 2009 (rolnummer 1075125 CV EXPL 09-27755) waarvan beroep;
verwijst [appellante] in de proceskosten en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde] gevallen, op € 263,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris advocaat, en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en C. Uriot en op 27 september 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.