GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TWINEYE B.V.,
gevestigd te Vogelenzang, gemeente Bloemendaal,
APPELLANTE,
advocaat: mr. P.J. Kouwenberg, te Hilversum.
1. de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
thans geheten: ROYAL BANK OF SCOTLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.W. van Rijswijk, te Amsterdam;
2. AMOS MANAGEMENT & CONSULTING LTD,
gevestigd te Apia, Samoa,
GEÏNTIMEERDE,
niet verschenen.
De partijen worden hierna Twineye, ABN AMRO en Amos genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 12 mei 2010 is Twineye in hoger beroep gekomen van het vonnis in incident van 17 februari 2010 van de rechtbank Amsterdam, in deze zaak onder num¬mer 440597/HA ZA 09-3322 gewezen tussen Twineye als eiseres in het incident tot tussenkomst in de hoofdzaak tussen Amos als eiseres in conventie en ABN AMRO als gedaagde in conventie, tevens verweerster in het incident.
Twineye heeft bij conclusie van eis in hoger beroep één grief aangevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, Twineye alsnog zal toelaten als tussenkomende partij in de hoofdzaak in conventie, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van het incident in beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft ABN AMRO de grief bestreden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Twineye, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van (naar het hof begrijpt) het incident in hoger beroep.
Partijen hebben de zaak doen bepleiten, Twineye door haar advocaat, ABN AMRO door mr. M.A. Blom, advocaat te Amsterdam, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s. Bij gelegenheid van de pleidooien heeft Twineye nog twee producties in het geding gebracht en ABN AMRO nog één.
Ten slotte hebben partijen het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
2.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
In februari 2000 heeft Amos tweehonderd ABN AMRO spaarbrieven aan toonder, met een nominale waarde van NLG 100.000,- ieder en een vaste rente van 4,75% per jaar, gedeponeerd bij Credit Suisse (Luxembourg) SA en heeft opdracht gegeven deze te verkopen. Nadat Credit Suisse de spaarbrieven aan haar had aangeboden, heeft ABN AMRO op 8 maart 2000 aangifte gedaan van vermissing van (onder andere) deze spaarbrieven uit haar kluis aan de Herengracht 595-597 te Amsterdam. ABN AMRO heeft de vermissing van de spaarbrieven gemeld aan Credit Suisse en heeft voorts de spaarbrieven opgenomen in haar verzameldepot als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer. Tussen Amos en ABN AMRO is hierover een geschil gerezen.
2.2. In de hoofdzaak heeft Amos ABN AMRO op 9 mei 2000 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd dat ABN AMRO wordt bevolen haar protest tegen uitbetaling van de spaarbrieven in te trekken op straffe van verbeurte van een dwangsom van NLG 500.000,- per dag. Bij conclusie van repliek heeft Amos haar eis gewijzigd en gevorderd dat ABN AMRO de spaarbrieven aan haar ter beschikking zal stellen, wederom op straffe van verbeurte van een dwangsom. ABN AMRO heeft op de rol van 10 april 2002 bij incidentele conclusie gevorderd dat Amos zekerheid stelt als bedoeld in artikel 152 (oud) Rv. Amos heeft geen antwoordconclusie in dit incident genomen. De rechtbank heeft de zaak op 4 oktober 2006 ambtshalve doorgehaald. Amos heeft de zaak weer op de rol van 14 oktober 2009 gebracht voor onttrekking procesadvocaat. Op die roldatum heeft Twineye een incidentele conclusie tot tussenkomst in de hoofdzaak (in conventie) genomen. ABN AMRO heeft een antwoordconclusie genomen, Amos heeft niet geantwoord. Bij vonnis in het incident van 17 februari 2010 heeft de rechtbank de vordering tot tussenkomst afgewezen, met veroordeling van Twineye in de kosten van het incident, en de zaak verwezen naar de parkeerrol van 7 april 2010. Op die roldatum is de zaak wederom ambtshalve doorgehaald. Twineye is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen.
2.3. De rechtbank heeft de afwijzing van de vordering tot tussenkomst als volgt gemotiveerd:
“Tussenkomen is mogelijk in een tussen andere partijen aanhangig geding. In dit geval is de hoofdzaak doorgehaald op de rol. Partijen in de hoofdzaak (Amos en Abn Amro) kunnen een verzoek doen om de zaak weer op de rol te brengen. Dit hebben zij niet gedaan. De hoofdzaak is door hen niet op de rol gebracht zodat de vordering tot tussenkomst zal worden afgewezen.”
2.4. Voor zover Twineye deze motivering bestrijdt is de grief terecht voorgedragen. Twineye heeft met de door haar overgelegde rolformulieren genoegzaam aangetoond dat op de roldatum 14 oktober 2010 zowel de hoofdzaak als het incident op de rol waren gebracht.
2.5. Het hof heeft thans te beoordelen of aan de voorwaarden voor toelating van Twineye als tussenkomende partij is voldaan. Artikel 217 Rv bepaalt dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. Als maatstaf voor het toestaan van tussenkomst geldt dat moet blijken van een belang van de tussenkomende partij om benadeling of verlies van een hem toekomend recht te voorkomen.
2.6. Twineye heeft haar belang bij tussenkomst als volgt toegelicht:
- in de hoofdzaak vordert Amos dat ABN AMRO wordt geboden haar protest tegen verkoop van de spaarbrieven in te trekken;
- bij “Sales Agreement” van 15 oktober 2005 heeft Amos haar vorderingen op ABN AMRO, met inbegrip van de vordering die onderwerp is van de hoofdzaak in conventie, aan Twineye overgedragen; het stuk houdt een akte van cessie in.
Desgevraagd heeft de advocaat van Twineye bij gelegenheid van de pleidooien verklaard dat voor vaststelling van het belang van Twineye bij tussenkomst de “Sales Agreement” bepalend is.
2.7. ABN AMRO heeft betwist dat in de “Sales Agreement” – indien al sprake is van een geldig opgemaakte en echte akte – een voldoende belang van Twineye ligt besloten, nu daaruit niet blijkt dat Twineye rechthebbende is op de spaarbrieven.
2.8. De “Sales Agreement” houdt in, voor zover hier van belang:
“1. Twineye take over from AMOS the full ownership and all related rights of the legal claim from AMOS on ABN AMRO concerning the “ABN AMRO saving bonds”, including existing and future legal procedure(s) against ABN AMRO, amongst which the procedure in the District Court of Amsterdam, registered under number 00.1490;”
2.9. Nu het hier gaat om een beding in een akte die mede tot strekking heeft de rechtspositie van een derde, ABN AMRO, te beïnvloeden, dient dit beding in beginsel naar objectieve maatstaven te worden uitgelegd. Naar de tekst genomen houdt dit beding in dat Twineye de rechtsvordering (“legal claim”) van Amos jegens ABN AMRO met betrekking tot de spaarbrieven overneemt. In de vordering tot tussenkomst wordt deze rechtsvordering omschreven als een bevel aan ABN AMRO haar protest tegen verkoop van de spaarbrieven in te trekken. Een redelijke uitleg van het beding houdt in dat onder “de rechtsvordering” ook is begrepen de bij eiswijziging in de conclusie van repliek ingestelde vordering tot afgifte van de spaarbrieven.
2.10. Naar het oordeel van het hof kan de “Sales Agreement” echter niet worden uitgelegd als een akte van cessie van de vorderingsrechten samenhangend met de door Amos bij Credit Suisse gedeponeerde spaarbrieven dan wel als een akte van bezitsoverdracht van die spaarbrieven als bedoeld in artikel 3:115 aanhef en onder c BW. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat uit de tekst van het beding slechts blijkt dat de rechtsvordering (“legal claim”) van Amos jegens ABN AMRO in verband met de spaarbrieven door Twineye is overgenomen, maar niet dat het bezit van deze toonderstukken dan wel de vorderingsrechten die samenhangen met het depot daarvan bij Credit Suisse zijn overgedragen. Dit strookt met de verklaring die J.P.J.M. Verschuren bij gelegenheid van de pleidooien namens Twineye heeft afgelegd, dat Amos als bewaargeefster van de stukken nog steeds is gerechtigd tot uitlevering c.q. uitbetaling van de spaarbrieven. Hij heeft daarnaast verklaard dat Twineye op grond van de “Sales Agreement” aanspraken geldend kan maken in verband met de spaarbrieven, maar heeft niet toegelicht wat de grondslag van die aanspraken is en hoe deze grondslag op een voor derden kenbare wijze uit de “Sales Agreement” blijkt.
2.11. Twineye heeft aldus onvoldoende toegelicht dat zij op grond van de “Sales Agreement” de rechthebbende is met betrekking tot de spaarbrieven (hetzij als bezitter van de spaarbrieven hetzij als rechtsopvolgster onder bijzondere titel in de vorderingsrechten van Amos). Een voldoende belang van Twineye om benadeling of verlies van een haar toekomend recht op of in verband met de spaarbrieven te voorkomen heeft Twineye derhalve niet aangetoond.
2.12. De overdracht van de “legal claim” in de “Sales Agreement” kan mogelijk wel worden uitgelegd als een cessie “ter incasso”, dat wil zeggen: de lastgeving rechtsvorderingen in verband met de spaarbrieven in eigen naam tegen ABN AMRO in te stellen. Nu in de hoofdzaak de rechthebbende zelf (Amos) als procespartij is opgetreden, kan Twineye aan een dergelijk last een onvoldoende belang ontlenen om te mogen tussenkomen.
2.13. De vordering tot tussenkomst is niet toewijsbaar. In zoverre faalt de grief.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met verbetering van de gronden waarop het berust. Twineye zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
bekrachtigt het bestreden vonnis met verbetering van de gronden waarop het berust;
verwijst Twineye in de proceskosten van het geding in het incident in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van ABN AMRO gevallen, op € 314,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, W.J. van den Bergh en C. Uriot, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2011.