ECLI:NL:GHAMS:2011:BV8316

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.089.109-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie tijdens uithuisplaatsing

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 20 december 2011, betreft het een hoger beroep inzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen, die in 2000 zijn gehuwd en in 2007 zijn gescheiden. De man, die een geregistreerd partnerschap is aangegaan, verzoekt de bijdrage te verlagen naar € 140,- per kind per maand, terwijl de vrouw verzoekt de eerdere beschikking te bekrachtigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 245,- per kind per maand zou betalen, maar de man stelt dat de behoefte van de kinderen tijdens hun uithuisplaatsing, die op 28 juli 2011 is ingegaan, aanzienlijk lager is.

Het hof overweegt dat de behoefte van de kinderen tijdens hun uithuisplaatsing begrensd is door de kosten die de verzorgende ouder daadwerkelijk maakt. De vrouw heeft bevestigd dat zij maandelijks € 50,- per kind aan kleding en schoenen kan declareren bij de instelling waar de kinderen verblijven. De man heeft gesteld dat de ouderbijdrage in het kader van de uithuisplaatsing € 96,06 per kind per maand bedraagt, wat door de vrouw niet is betwist. Het hof concludeert dat de behoefte van de kinderen tijdens de uithuisplaatsing € 17,- per kind per maand bedraagt.

Bij de bepaling van de hoogte van de bijdrage houdt het hof rekening met de financiële situatie van beide ouders en de draagkracht van de man en zijn partner. Het hof komt tot de conclusie dat de man met ingang van de uithuisplaatsing van de kinderen een bijdrage van € 17,- per kind per maand dient te betalen. De eerdere beschikking wordt vernietigd voor wat betreft de bijdrage met ingang van 28 juli 2011, en de man wordt verplicht deze nieuwe bijdrage te voldoen aan de vrouw. De overige onderdelen van de beschikking worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer 200.089.109/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. I. Vledder te Purmerend,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. L.M. Wagemaker te Hoorn.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 16 juni 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 mei 2011 van de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 122582 / FA RK 10-795.
1.3. De vrouw heeft op 8 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 8 september 2011 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 21 september 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De feiten
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn [in] 2000 gehuwd. Hun huwelijk is op 11 mei 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 3 mei 2007 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind a] [in] 2001 en [kind b] [in] 2003 (hierna gezamenlijk: de kinderen). Partijen hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. Bij beschikking van 27 juli 2011 heeft de kinderrechter een machtiging verleend de kinderen uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder tot 8 april 2012. Voorafgaand aan de machtiging tot uithuisplaatsing verbleven de kinderen bij de vrouw.
2.3. Bij beschikking van 3 mei 2007 van de rechtbank Alkmaar is bepaald dat het aan de beschikking gehechte echtscheidingsconvenant als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. In het echtscheidingsconvenant zijn partijen een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen overeengekomen van € 300,- per kind per maand.
Bij beschikking van 17 december 2008 is de beschikking van 3 mei 2007 gewijzigd, in die zin dat een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage is bepaald van € 135,- per kind per maand, met ingang van 1 mei 2008.
Op 19 augustus 2009 zijn partijen in overleg met Stichting De Praktijk een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage overeengekomen van in totaal € 500,- per maand met ingang van 1 september 2009, zolang de tijdelijke omgangsregeling tussen de man en de kinderen voortduurt.
2.4. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1966. Hij is [in] 2008 een geregistreerd partnerschap aangegaan met zijn nieuwe partner en vormt met haar en haar twee kinderen uit een eerdere relatie, [R] geboren [in] 1997 en [K] geboren [in] 2000 (hierna: [minderjarige 1 en minderjarige 2]), een gezin.
Zijn partner voorziet in eigen levensonderhoud. Blijkens de jaaropgave over 2010 bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar € 38.438,-.
Hij is directeur groot aandeelhouder van besloten vennootschap [B.V. A], welk bedrijf een 100% belang heeft in [B.V. B], [B.V. C] en [B.V. D] Het resultaat van [B.V. A]. bedroeg in 2008 € 74.632,- positief en in 2009 € 300.541,- positief. Het geschatte resultaat bedroeg in 2010 € 310.000,- negatief.
Blijkens de jaaropgave over 2010 bedroeg zijn fiscaal loon in dat jaar € 70.392,- bruto. Hij heeft een fiscaal belaste bijtelling voor het privégebruik van de zakelijke auto van € 1.674,- per maand.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de man bewoonde woning betaalt hij € 1.066,- per maand aan rente, zijnde de helft van de totale rente van € 2.131,- per maand. Aan premie voor de levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, betaalt hij € 176,- per maand. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 469.000,-, op basis waarvan het eigenwoningforfait € 2.580,- per jaar bedraagt, welk bedrag voor de helft door de man wordt betaald.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 142,- per maand. Het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden bedraagt € 14,- per maand. Dit bedrag wordt geheel verbruikt.
Hij heeft kosten in verband met de omgang met [kind a en kind b], die € 45,- per maand bedragen.
2.5. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1967. Zij vormt met de kinderen van partijen een eenoudergezin.
Zij is werkzaam in loondienst. Blijkens de jaaropgave over 2010 bedroeg haar fiscaal loon in dat jaar € 16.376,- vermeerderd met spaarloon ten bedrage van € 613,- per jaar.
Zij ontving, tot de kinderen uithuis zijn geplaatst, een kindgebonden budget van € 1.322,- per jaar.
Aan huur/en enige servicekosten betaalde zij tot 18 juli 2011 € 457,- per maand. De huurtoeslag bedroeg € 219,- per maand. Met ingang van 18 juli 2011 betaalt zij aan huur/en enige servicekosten € 630,- per maand. De huurtoeslag bedraagt vanaf genoemde datum € 295,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 148,- per maand. Zij ontvangt een zorgtoeslag van € 62,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is de beschikking van 17 december 2008 gewijzigd, in die zin dat een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen is bepaald van € 245,- per kind per maand, met ingang van 1 september 2010.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te bepalen op € 345,- per kind per maand, met ingang van 8 juni 2010 dan wel een ingangsdatum die de rechtbank passend acht.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat hij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 140,- per kind per maand aan de vrouw zal voldoen, met ingang van 1 september 2010 tot aan het moment dat de kinderen uithuis zijn geplaatst. Hij verzoekt de bijdrage met ingang van het moment dat de kinderen uithuis zijn geplaatst op nihil te stellen.
3.3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De door de rechtbank vastgestelde behoefte van de kinderen tot het moment dat zij uithuis geplaatst zijn, te weten € 345,- per kind per maand, uitgaande van het netto gezinsinkomen in 2007, en - na indexering - van € 375,- per kind per maand per 1 januari 2010, wordt niet betwist en staat derhalve vast. Evenmin is in geschil de door de rechtbank vastgestelde draagkrachtruimte van de man, te weten € 1.013,- per maand, waarvan 70% beschikbaar is voor een bijdrage, zodat ook dit bedrag vast staat. Ten slotte staat vast dat de man onderhoudsplichtig is jegens zowel [kind a en kind b] als [minderjarige 1 en minderjarige 2], met dien verstande dat de vrouw weliswaar erkent dat de man in principe onderhoudsplichtig is jegens [minderjarige 1 en minderjarige 2], maar stelt dat de partner van de man volledig in de (aanvullende) behoefte van deze kinderen kan voorzien.
4.2. Partijen zijn verdeeld over de behoefte van [kind a en kind b] vanaf het moment dat zij uithuis geplaatst zijn, te weten 28 juli 2011, de wijze waarop de draagkracht van de man verdeeld dient te worden over [kind a en kind b] en [minderjarige 1 en minderjarige 2], en de vraag hoeveel de vrouw zelf dient bij de dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a en kind b].
4.3. Het hof overweegt als volgt.
De behoefte van minderjarigen met gescheiden wonende ouders wordt tijdens hun uithuisplaatsing begrensd door de kosten die door de verzorgende ouder in verband daarmee daadwerkelijk worden gemaakt. Het hof gaat ervan uit dat deze kosten voor de vrouw hooguit de ouderbijdrage in de zin van artikel 72 van de Wet op de jeugdzorg omvatten, nu de vrouw ter zitting heeft bevestigd dat zij maandelijks voor € 50,- euro per kind aan kleding en schoenen kan declareren bij de instelling waar de kinderen verblijven, welke uitgaven vervolgens door de instelling aan de vrouw worden vergoed. Voor zover de vrouw heeft betoogd dat zij daarnaast andere kosten in verband met de kinderen heeft, heeft zij deze kosten niet althans onvoldoende onderbouwd.
De man heeft gesteld dat de ouderbijdrage in het kader van de uithuisplaatsing € 96,06 per kind per maand bedraagt, hetgeen de vrouw niet heeft betwist. De vrouw heeft aangevoerd dat zij een kinderbijslag ontvangt van € 473,- per kwartaal. Nu thans nog onduidelijk is of de vrouw een kindgebonden budget ontvangt ten tijde van de uithuisplaatsing van de kinderen, zal het hof hier geen rekening mee houden. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de behoefte van de kinderen tijdens de uithuisplaatsing € 17,- per kind per maand bedraagt.
4.4. Bij de bepaling van de hoogte van de bijdrage van de man houdt het hof rekening met de behoefte van [minderjarige 1 en minderjarige 2] zoals deze bij beschikking van 18 juli 2007 op basis van een netto gezinsinkomen van de ouders van [minderjarige 1 en minderjarige 2] van € 3.900,- is vastgesteld en de indexering daarvan per 1 januari 2010, te weten € 489,- per kind per maand. De vrouw heeft, in het licht van die beschikking en gezien de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de behoefte destijds op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Bij voornoemde beschikking is voorts bepaald dat de vader van [minderjarige 1 en minderjarige 2] een per 1 januari 2010 geïndexeerd bedrag van € 169,- per kind per maand dient te voldoen. De vrouw heeft gesteld dat rekening gehouden dient te worden met een per 1 januari 2010 geïndexeerd bedrag van € 203,- per kind per maand, omdat de rechtbank bij voornoemde beschikking een draagkrachtpercentage van 60% heeft gehanteerd, terwijl tegenwoordig een percentage van 70% gebruikelijk is. Het hof heeft echter uit te gaan van het door de rechtbank vastgestelde bedrag op basis van een draagkrachtpercentage van 60%, nu niet van de partner van de man verwacht mag worden dat zij een procedure entameert alleen met het oog op de aanpassing van het draagkrachtpercentage.
Voorts heeft de man gesteld dat de vader van [minderjarige 1 en minderjarige 2] pas sinds maart 2011 zijn bijdrage voldoet, omdat hij tot 30 december 2010 deelnam aan de regeling op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (hierna: WSNP). De vrouw heeft aangevoerd dat in die omstandigheden conform de geldende richtlijnen een bedrag van maximaal € 136,- per kind per maand wordt vrijgelaten ten behoeve van een te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen.
Het hof overweegt dat, bij deelname aan de WSNP, als uitgangspunt heeft te gelden dat een saniet, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage te betalen. Nu in dit geval niet van dergelijke bijzondere omstandigheden is gebleken, zal het hof er van uitgaan dat de vader van [minderjarige 1 en minderjarige 2] in de periode van 1 september 2010 tot 1 januari 2011, geen bijdrage kon voldoen en ook niet heeft voldaan. Dat hij in de periode van 1 januari 2011 tot 1 maart 2011 eveneens geen bijdrage heeft voldaan zoals de man stelt, is onvoldoende aannemelijk geworden. Dit leidt ertoe dat het hof voor de periode van 1 september 2010 tot 1 januari 2011 rekening zal houden met een afzonderlijke door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1 en minderjarige 2].
4.5. Bij de berekening van de draagkracht van de partner van de man houdt het hof rekening met haar inkomen als onder 2.4. vermeld. De vrouw heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de woonlast van de partner van de man onredelijk hoog is, zodat voorts rekening wordt gehouden met een rente van € 1.066,- per maand op de hypothecaire lening ten aanzien van de woning, als zijnde de andere helft van de totale woonlast, en de helft van het eigenwoningforfait. Tevens wordt rekening gehouden met een premie levensverzekering van € 176,- per maand, als zijnde de andere helft van de totale premie voor de levensverzekeringen. Ten slotte wordt rekening gehouden met een premie voor haar zorgverzekering van € 142,- per maand en een eigen risico van € 14,- per maand, nu stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat zij dit eigen risico in 2010 heeft gerealiseerd. Het hof houdt geen rekening met de aflossing van €200,- per maand op een lening, nu niet is aangetoond dat zij deze aflossing betaalde per september 2010 en de noodzaak van het aangaan van de lening overigens ook niet is aangetoond. Voorts wordt geen rekening gehouden met de kosten voor de bril van een kind, nu gebleken is dat de factuur op naam van de vader van [minderjarige 1 en minderjarige 2] staat en dit bovendien geen maandelijks terugkerende kosten betreft. Het bedrag van € 56,- per maand aan autokosten in verband met het naar school brengen van de dochter van de partner wordt eveneens niet in aanmerking genomen, nu geen bewijs van deze kosten is overgelegd.
Het vorenoverwogene in aanmerking nemend, alsmede de norm voor een alleenstaande en de voor haar geldende heffingskortingen, leidt ertoe dat de partner van de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1 en minderjarige 2] kan voldoen van € 264,- per maand, hetgeen in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. Het hof volgt de man in zijn aanname dat zijn partner haar volledige draagkracht aanwendt om in de behoefte van [minderjarige 1 en minderjarige 2] te voorzien, en dat van hem slechts een aanvullende bijdrage kan worden verwacht voor zover de ouders van deze kinderen niet in hun behoefte kunnen voorzien.
4.6. Het hof verwerpt de stelling van de man dat de vrouw meer uren kan werken, nu de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het niet mogelijk is bij haar huidige werkgever meer uren te werken en het financiële risico’s met zich mee brengt om een andere baan te zoeken, omdat zij thans een contract voor onbepaalde tijd heeft. Nu de door de rechtbank vastgestelde draagkracht van de vrouw in de periode van 1 september 2010 tot 28 juli 2011, te weten € 377,- per maand, voor het overige niet betwist is, staat dit bedrag vast.
4.7. Voor de bepaling van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a en kind b] in de periode van 1 september 2010 tot 1 januari 2011 zal het hof rekening houden met de hoogte van de behoefte van [kind a en kind b], de hoogte van de behoefte van [minderjarige 1 en minderjarige 2], de draagkracht van de man, de draagkracht van de partner van de man en de draagkracht van de vrouw, zoals hiervoor overwogen.
Voor de bepaling van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind a en kind b] in de periode van 1 januari 2011 tot 28 juli 2011 zal het hof, naast de hiervoor genoemde gegevens, voorts rekening houden met de door de vader van [minderjarige 1 en minderjarige 2] te betalen bijdrage.
Op grond hiervan is de door de rechtbank bepaalde door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 245,- per kind per maand met ingang van 1 september 2010 tot 28 juli 2011, derhalve voor beide genoemde periodes, in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.8. Gelet op de financiële omstandigheden van de man en de vrouw en gelet op de geringe behoefte van de kinderen ten tijde van hun uithuisplaatsing, acht het hof het redelijk dat de man met ingang van de datum van uithuisplaatsing van de kinderen, te weten 28 juli 2011, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 17,- per kind per maand aan de vrouw voldoet. Nu het nog onzeker is wanneer de uithuisplaatsing van de kinderen zal worden beëindigd, zal het hof hier bij de vaststelling van de bijdrage niet op anticiperen. Het hof merkt op dat indien en zodra de kinderen weer thuis zullen wonen, de door het hof thans vastgestelde bijdrage onvoldoende zal zijn om te voorzien in hun kosten van verzorging en opvoeding en geeft partijen in overweging alsdan op basis van het hiervoor overwogene te trachten in onderling overleg tot nadere afspraken te komen.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de bepaalde door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 28 juli 2011, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man met ingang van 28 juli 2011 € 17,- (ZEVENTIEN EURO) per kind per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, W.J. van den Bergh en R.P. IJland-van Veen in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011.