ECLI:NL:GHAMS:2011:BV7362

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.970-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van de duur van een relatiebeding in een vaststellingsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een geschil tussen Intercessie Heerhugowaard B.V. en een voormalige werknemer, aangeduid als [Geïntimeerde]. De werknemer was van 1 september 1998 tot 1 februari 2009 in dienst bij Intercessie, waar hij laatstelijk als accountmanager werkte. Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst werd een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder andere een relatiebeding was opgenomen dat de werknemer verbood om achttien specifieke relaties van Intercessie te benaderen. De vaststellingsovereenkomst beperkte ook de duur van een eerder concurrentiebeding tot zes maanden en de werking daarvan tot een straal van 25 km rond het kantoor van Intercessie.

In een eerder vonnis had de kantonrechter in Alkmaar de werknemer veroordeeld om zich te onthouden van het benaderen van de genoemde relaties en had hij een boete opgelegd wegens overtreding van het relatiebeding. Intercessie ging in hoger beroep tegen dit vonnis, waarbij zij vier grieven aanvoerde. De werknemer voerde in voorwaardelijk incidenteel appel aan dat het bestreden vonnis, voor zover het werd bekrachtigd, uitvoerbaar bij voorraad moest worden verklaard.

Het hof oordeelde dat de kantonrechter bij de beoordeling van de vordering van de werknemer niet de nodige terughoudendheid had betracht die bij een vaststellingsovereenkomst hoort. Het hof stelde vast dat de belangen van Intercessie bij het behoud van de klantrelaties weliswaar belangrijk waren, maar dat deze contacten na verloop van tijd minder waardevol zouden worden. Het hof besloot dat het relatiebeding van kracht zou blijven tot 1 februari 2012, waarna de werking zou worden ontzegd. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het aan het relatiebeding de werking had ontzegd per 1 februari 2011 en bepaalde dat de proceskosten in beide instanties door partijen zelf gedragen moesten worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERCESSIE HEERHUGOWAARD B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
APPELLANTE IN PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. R. de Jong te Utrecht,
t e g e n
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonende te [ H ],
GEÏNTIMEERDE IN PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANT IN VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Intercessie en [ Geïntimeerde ] genoemd.
Bij dagvaarding van 17 februari 2011 is Intercessie in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Alkmaar (verder: de kantonrechter) van 9 februari 2011, in deze zaak onder zaak-/rolnummer 432872 CV EXPL 10-5330 gewezen tussen haar als gedaagde en [ Geïntimeerde ] als eiser.
Bij exploit van 9 maart 2011 heeft [ Geïntimeerde ] Intercessie doen oproepen tegen een eerder datum dan waartegen was gedagvaard.
Bij memorie van grieven heeft Intercessie tegen het bestreden vonnis vier grieven aangevoerd, stukken overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de vorderingen van [ Geïntimeerde ] alsnog zal afwijzen en hem zal veroordelen aan Intercessie terug te betalen al hetgeen zij uit hoofde van het in eerste aanleg gewezen vonnis aan [ Geïntimeerde ] (alsnog) mocht hebben voldaan, met veroordeling van [ Geïntimeerde ] in de kosten van beide instanties.
[ Geïntimeerde ] heeft bij memorie tevens voorwaardelijk incidenteel appel de grieven bestreden, één grief in voorwaardelijk incidenteel appel voorgedragen, stukken overgelegd, bewijs aangeboden en in het principaal appel geconcludeerd tot verwerping daarvan en in het voorwaardelijk incidenteel appel geconcludeerd dat bij gehele of gedeeltelijke bekrachtiging van het bestreden vonnis dit uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
Vervolgens heeft Intercessie een memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel tevens inhoudende uitlating productie in principaal appel genomen.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. De feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder het hoofd “De vaststaande feiten” een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aan gemerkt. Intercessie voert weliswaar aan dat de kantonrechter niet alle relevante feiten heeft vermeld, maar betoogt niet dat wat is vastgesteld onjuist is, aldus bestaat over die feiten geen geschil, zodat ook het hof deze tot uitgangspunt neemt.
3. De beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [ Geïntimeerde ] is van 1 september 1998 tot 1 februari 2009, met een onderbreking van een jaar, in dienst geweest bij Intercessie, een uitzenbureau. Laatstelijk was [ Geïntimeerde ] accountmanager.
b. De arbeidsovereenkomst bevatte een concurrentiebeding dat [ Geïntimeerde ] verbood “..gedurende een periode van een jaar na het eindigen van de arbeidsovereenkomst, op welke wijze en in welke vorm dan ook, in de regio Noord Holland van Den Helder t/m Zaandam betrokken te zijn bij activiteiten die gelijk of gelijksoortig zijn aan de activiteiten van de werkgever of aan haar gelieerde ondernemingen, behoudens schriftelijke toestemming van de werkgever.”
c. Mediation heeft geleid tot afspraken tussen partijen over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2009 die zijn neergelegd in een door hen op 20 januari 2009 ondertekend stuk getiteld “Vaststellingsovereenkomst”, verder: de vaststellingsovereenkomst.
d. De vaststellingsovereenkomst bevat onder meer een relatiebeding, hierna: het relatiebeding, dat [ Geïntimeerde ] op straffe van een boete verbiedt achttien met name genoemde relaties van Intercessie te benaderen.
e. Ook voorziet de vaststellingsovereenkomst erin dat de duur van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding wordt teruggebracht tot zes maanden, te rekenen vanaf 1 februari 2009, en voorts dat de werking van dit beding wordt beperkt tot een gebied in een straal van 25 km rond het kantoor van Intercessie in Heerhugowaard.
f. [ Geïntimeerde ] oefent sinds 1 augustus 2009 vanuit Oude Meer een uitzendbedrijf uit aanvankelijk als eenmanszaak onder de naam Uitzendorganisatie Werk in Uitvoering B.V. i.o., na de oprichting van deze vennootschap als werknemer daarvan.
g. Bij vonnis van 1 april 2010 heeft de kantonrechter in Alkmaar, rechtdoend in kort geding, op vordering van Intercessie [ Geïntimeerde ] en Uitzendorganisatie Werk in Uitvoering B.V. veroordeeld zich te onthouden van het benaderen van en zaken te doen en/of zakelijke contacten te onderhouden met de in de vaststellingsovereenkomst genoemde relaties en [ Geïntimeerde ] veroordeeld tot betaling van de in het relatiebeding opgenomen boete wegens het tweemaal overtreden van het dat beding. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
3.2 [ Geïntimeerde ] heeft in de zaak die thans aan de orde is gevorderd dat de kantonrechter met onmiddellijke ingang dan wel per een in goede justitie te bepalen datum de werking aan het relatiebeding zal ontzeggen. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de werking aan het relatiebeding ontzegd per 1 februari 2011.
3.3 Tegen dit vonnis en de gronden waarop het berust richten zich de grieven van Intercessie in principaal appel. In incidenteel appel vordert [ Geïntimeerde ] dat het bestreden vonnis voor zover dit geheel of ten dele wordt bekrachtigd, uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Het hof oordeelt als volgt.
3.4 De grieven I en II betogen dat de kantonrechter een aantal volgens Intercessie vaststaande feiten ten onrechte niet in het bestreden vonnis heeft vermeld en niet heeft betrokken in zijn overwegingen en voorts dat de kantonrechter bij de vermelding van de processtukken heeft verzuimd gewag te maken van de namens Intercessie ter comparitie overgelegde pleitnotities. Voor zover bedoelde feiten van belang zijn komt het hof daarop hierna terug. Niet in geschil is voorts dat de bedoelde pleitnotities in het geding zijn gebracht.
3.5 Grief II is tevergeefs voorgedragen omdat Intercessie niet heeft duidelijk gemaakt waarom het voor de beoordeling van de vraag of er aanleiding is de werking aan het relatiebeding te ontzeggen van belang is in hoeverre [ Geïntimeerde ] zich daaraan heeft gehouden.
3.6 De grieven III en IV lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Samengevat houden de grieven in dat de kantonrechter bij de beoordeling van de vordering van [ Geïntimeerde ] niet de terughoudendheid heeft betracht die hoort bij het karakter van een vaststellingsovereenkomst en de op een dergelijke overeenkomst betrekking hebbende regeling, neergelegd in art. 7:900 e.v. BW. Als het voorts al had mogen komen tot een afweging van de belangen zoals voorzien in art. 7:653 lid 2 BW, heeft de kantonrechter de belangen van Intercessie ten onrechte niet laten prevaleren, aldus Intercessie.
3.7 Het hof oordeelt als volgt. Voor zover in het betoog van Intercessie zou moeten worden gelezen dat het bepaalde in art. 7:902 BW, inhoudende dat een vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil ook geldig is als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht, tenzij zij tevens naar inhoud of strekking in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde, met zich brengt dat de vaststellingsovereenkomst aan rechterlijke toetsing is onttrokken, is dat betoog onjuist. De onderhavige wetsbepaling ziet immers alleen op de geldigheid van de vaststelling. Dit neemt niet weg dat de omstandigheid dat partijen de onderhavige overeenkomst hebben gesloten, zeker nu dat is gebeurd in het kader van het beëindigen van een arbeidsovereenkomst, noopt tot een verdergaande terughoudendheid bij de afweging van de belangen op de voet van art. 7:653 lid 2 BW dan de kantonrechter heeft gedaan. Het hof zal daarom de over en weer bestaande belangen opnieuw in ogenschouw nemen. Aan de kant van Intercessie is er het onmiskenbare belang dat de band met haar in de vaststellingsovereenkomst vermelde klanten zoveel mogelijk wordt bestendigd en dat [ Geïntimeerde ] niet de mogelijkheid krijgt de gedurende zijn dienstverband met Intercessie opgedane contacten met deze klanten op een onaanvaardbare wijze ten nadele van Intercessie te benutten. Deze contacten zullen echter naarmate de tijd verstrijkt hun waarde verliezen terwijl het voor Intercessie mogelijk moet zijn gedurende die tijd maatregelen te nemen die erop zijn gericht dat zij bedoelde klanten aan zich blijft binden. Daarna is er geen goede grond meer [ Geïntimeerde ] te beknotten in zijn mogelijkheden om zijn arbeidskracht bij bedoelde relaties te gelde te maken. Intercessie heeft nog wel aangevoerd dat het vaststellingsovereenkomst [ Geïntimeerde ] niet verhindert talloze andere klanten te bedienen, maar gezien de door Intercessie niet betwiste stelling van [ Geïntimeerde ] dat voor arbeidsbureaus als die welke door partijen worden gedreven niet erg groot is, legt dat argument onvoldoende gewicht in de schaal. Daarbij komt dat [ Geïntimeerde ] bij memorie van antwoord tevens voorwaardelijk incidenteel appel erop heeft gewezen dat een aantal van de achttien relaties die zijn vermeld in de vaststellingsovereenkomst dan één ondernemingen omvatten, nu deze relaties als “groep” zijn omschreven. Intercessie, die bij memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel op de eerdergenoemde memorie ook wat betreft het principaal appel heeft gereageerd, heeft dat niet betwist. Verder neemt het hof in aanmerking dat in het kader van arbeidsovereenkomsten gesloten concurrentiebedingen, als hoedanig het relatiebeding ook moet worden aangemerkt, in de regel niet voor een periode van meer dan drie jaar worden aangegaan, althans dat er in het algemeen aanleiding is een voor een langere periode dan drie jaar relatiebeding tot die periode van drie jaar te beperken. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de overige omstandigheden van het geval acht het hof het aangewezen dat het relatiebeding van kracht blijft tot 1 februari 2012 en dat met ingang van die datum daaraan de werking wordt ontzegd. De grieven III en IV slagen in zoverre en falen voor het overige.
3.8 [ Geïntimeerde ] heeft gevorderd dat het hof een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Het hof geeft daaraan gevolg, zodat [ Geïntimeerde ] bij verdere afzonderlijke bespreking van het incidenteel appel geen belang heeft.
3.9 Nu partijen over een weer gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld moeten zij ieder de eigen kosten dragen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
4. Slotsom
In het principaal appel slagen de grieven III en IV gedeeltelijk, voor het overige falen de grieven. Het incidenteel appel behoeft geen bespreking. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en opnieuw rechtdoen als hierna vermeld. De proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd. De vordering van Intercessie tot terugbetaling van hetgeen zij uit hoofde van het bestreden vonnis mocht hebben voldaan is toewijsbaar als hierna vermeld.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij aan het relatiebeding de werking is ontzegd met ingang van 1 februari 2011 en Intercessie daarbij in de proceskosten is veroordeeld en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
ontzegt de werking aan het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen relatiebeding met ingang van 1 februari 2012;
veroordeelt [ Geïntimeerde ] aan Intercessie terug te betalen al hetgeen zij uit hoofde van het bestreden vonnis (alsnog) aan hem mocht hebben voldaan;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
bepaalt dat iedere partij in beide instanties de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, R.J.M Smit en A.M.A. Verscheure en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 13 december 2011.