GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de stichting STICHTING CINEMIEN,
gevestigd te Amsterdam
APPELLANTE,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
1. de stichting STICHTING VRIJWILIG VERVROEGDE UITTREDING
VOOR HET BIOSCOOPBEDRIJF,
2. de stichting STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET
FILM- EN BIOSCOOPBEDRIJF,
beide gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDEN,
advocaat: mr. T.M. van Angeren te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna Cinemien en de Fondsen genoemd. De Fondsen worden afzonderlijk aangeduid als het Vut-fonds en het Pensioenfonds.
Bij dagvaardingen van 27 juli 2009 is Cinemien in hoger beroep gekomen van de vonnissen die de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (verder: de kantonrechter) op 31 maart 2009, 7 juli 2009, 1 december 2009 en 11 mei 2010 in deze zaak onder rolnummers CV 08-25617 en CV 08-25616 heeft gewezen tussen Cinemien als eiseres en de Fondsen als gedaagden.
Bij memorie van grieven heeft Cinemien vier grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de tussen partijen gewezen vonnissen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vorderingen – uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de Fondsen in de proceskosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord hebben de Fondsen de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Cinemien in de kosten van, het hof leest, het hoger beroep.
Vervolgens hebben Cinemien en de Fondsen achtereenvolgens een akte genomen.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
De kantonrechter heeft in het op 7 juli 2009 gewezen tussenvonnis onder het hoofd “Feiten” een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof die feiten tot uitgangspunt neemt.
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
Cinemien houdt zich onder meer bezig met de distributie van films aan bioscopen. Het Pensioenfonds heeft jegens Cinemien aanspraak gemaakt op betaling van pensioenpremie ten behoeve van Cinemien in de periode 2001 tot en met 2006 werkzame personen. Het Vut-fonds heeft betaling verlangd van Vut-premie betreffende de jaren 2007 en 2008. De Fondsen baseren hun vorderingen op verplichtstelingsbeschikkingen respectievelijk algemeen verbindend verklaarde cao’s, hierna: de regelingen. Cinemien heeft betaling geweigerd.
3.2 Geen grief is gericht tegen het eerste tussenvonnis van 31 maart 2009. Het hof gaat er daarom van uit dat het hoger beroep zich beperkt tot de andere tussen partijen gewezen vonnissen.
3.3 Cinemien vordert in deze procedure voor recht te verklaren dat zij niet valt onder de werkingssfeer van de regelingen. Bij het bestreden eindvonnis van 11 mei 2010 heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen, met veroordeling van Cinemien in de proceskosten.
3.4 Met haar grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, betoogt Cinemien het volgende. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat Cinemien een werkgever is die onder de werkingssfeer als hiervoor bedoeld valt. Subsidiair geldt dat er aanleiding is de vordering van Cinemien ten aanzien van een deel van de bovenbedoelde tijdvakken toe te wijzen. Meer subsidiair betoogt Cinemien dat alleen een aansluitplicht bestaat voor haar werknemers die zich bezig houden met de distributie van films aan bioscoopondernemingen. Tenslotte legt Cinemien aan haar vordering de redelijkheid en billijkheid ten grondslag, omdat een aansluitplicht met terugwerkende kracht zal leiden tot haar faillissement.
3.5 Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof voorop dat voor de uitleg van de regelingen als uitgangspunt geldt dat in beginsel de bewoordingen daarvan en van de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst, van doorslaggevende betekenis zijn.
3.6 Het begrip “Werkgever” is in de regelingen als volgt gedefinieerd:
De vanaf 13 december 2002 algemeen verbindend verklaarde Vut-cao:
“Werkgever is:
de natuurlijke of rechtspersoon, die het film- en/of het bioscoopbedrijf uitoefent, hetgeen het geval is indien hij gedurende tenminste 32 dagen per jaar het geven van openbare filmvoorstellingen onderneemt, hetzij regelmatig film-vertoningsrechten verwerft en overdraagt aan bioscoopondernemingen als hiervoor bedoeld, (...)”
De per 14 juli 2007 algemeen verbindend verklaarde Vut-cao:
“Werkgever is:
de natuurlijke of rechtspersoon, die uitsluitend of in hoofdzaak het film- en/of het bioscoopbedrijf uitoefent, hetgeen het geval is indien hij hetzij het geven van openbare filmvoorstellingen onderneemt, hetzij regelmatig filmvertoningsrechten verwerft en overdraagt aan bioscoopondernemingen als hiervoor bedoeld; (...)”
Pensioenfonds
De verplichtstellingsbeschikking zoals deze per 2 februari 1996 is gewijzigd:
“Werkgever is:
I. de natuurlijke of rechtspersoon die het film- of bioscoopbedrijf uitoefent, hetgeen het geval is indien hij:
a. hetzij gedurende tenminste 32 dagen per jaar het geven van openbare filmvoorstellingen onderneemt;
b. hetzij regelmatig filmvertoningsrechten verwerft en overdraagt aan bioscoopondernemingen als hiervoor bedoeld;
...
met uitzondering van de filmhuizen die hun filmvertoningsrechten niet via de Nederlandse Bioscoopbond verwerven.
(...)”
De verplichtstellingsbeschikking zoals deze per 8 januari 2004 is gewijzigd:
“Werkgever is:
A. de natuurlijke of rechtspersoon die het film- en/of het bioscoopbedrijf uitoefent, hetgeen het geval is indien hij:
a. hetzij gedurende tenminste 32 dagen per jaar het geven van openbare filmvoorstellingen onderneemt;
b. hetzij regelmatig filmvertoningsrechten verwerft en overdraagt aan bioscoopondernemingen als onder a bedoeld;
(...)”
De verplichtstellingsbeschikking zoals deze per 8 augustus 2006 is gewijzigd:
“Werkgever is:
A. de natuurlijke of rechtspersoon die uitsluitend of in hoofdzaak het film- en/of het bioscoopbedrijf uitoefent, hetgeen het geval is indien hij:
a. hetzij het geven van openbare filmvoorstellingen onderneemt;
b. hetzij regelmatig filmvertoningsrechten verwerft en overdraagt aan bioscoopondernemingen als onder a bedoeld;
(...)”
3.7 Ter ondersteuning van haar stelling dat zij niet valt onder de werkingssfeer van de regelingen, voert Cinemien aan dat zij geen filmvertoningsrechten verwerft en overdraagt aan bioscoopondernemingen. Volgens Cinemien verhuurt zij filmvertoningsrechten op basis van door haar verkregen licenties. Cinemien heeft niet duidelijk gemaakt waarom in dat geval geen sprake zou zijn van verwerving en overdracht van filmvertoningsrechten, waarbij komt dat Cinemien zich volgens de door haar in het geding gebrachte accountantsrapporten behorende bij haar jaarrekeningen over de jaren 2002 tot en met 2007 bezighoudt met het aankopen, uitbrengen en distribueren van films.
3.8 Cinemien beroept zich voorts op de hierboven vermelde uitzonderingsbepaling die gold voor filmhuizen die hun films niet betrokken van de Nederlandse Bioscoopbond. Mede in aanmerking genomen dat met een filmhuis naar gangbaar spraakgebruik geen filmdistributeur wordt bedoeld, bieden de bewoordingen van de onderhavige uitzonderingsbepaling geen steun voor de door Cinemien bepleite uitleg. Daarvan kan dus niet worden uitgegaan.
3.9 Reeds omdat Cinemien niet bestrijdt dat indien ervan moet worden uitgegaan dat zij filmvertoningsrechten verwerft en overdraagt, zij dit regelmatig doet, is het aantal voorstellingen dat jaarlijks wordt gegeven - niet door Cinemien maar door de bioscopen waaraan zij films distribueert - irrelevant.
3.10 Ook het betoog van Cinemien dat zij niet onder de regelingen valt omdat zij hoofdzakelijk andere activiteiten verricht dan die verband houdende met de distributie van films gaat niet op. Nog afgezien ervan dat de hiervoor genoemde accountantsrapporten daarop bepaald niet duiden, biedt de definitie daarvan in de regelingen geen aanknopingspunt voor de stelling van Cinemien dat zij niet onder de werkingssfeer valt omdat een deel van haar werknemers zich bezig houdt met de verkoop van DVD’s. Bepalend is dat Cinemien, zoals hiervoor is overwogen, regelmatig filmvertoningsrechten verwerft en overdraagt. Cinemien heeft ook niet gesteld dat er sprake is van overlapping met een andere cao of pensioenregeling.
3.11 Cinemien heeft subsidiair aangevoerd dat er aanleiding is de door haar gevorderde verklaring voor recht slechts met betrekking tot een deel van de periode in kwestie te geven. Zij heeft echter nagelaten deze stelling voldoende te concretiseren, zodat het hof daaraan reeds op die grond voorbij gaat.
3.12 Voor zover al de verschuldigdheid van achterstallige premies, zou leiden tot haar faillissement, zoals Cinemien nog heeft aangevoerd, rechtvaardigt dat niet het door haar gedane beroep op de redelijkheid en billijkheid.
3.13 Hetgeen Cinemien heeft gesteld omtrent de omvang van de door haar verschuldigde premies valt buiten het bestek van deze procedure en kan daarom onbesproken blijven.
Alle grieven falen, zodat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen. Cinemien zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt Cinemien in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Fondsen tot op heden begroot op € 263,- aan verschotten en € 1.341,- aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, S.F. Schütz en A.W. Rutten, en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 29 november 2011.