GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[APPELLANT]
wonende te [plaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. W.O. Russell te Amsterdam,
1. de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK ALKMAAR E.O. U.A.,
gevestigd te Alkmaar,
2. de naamloze vennootschap RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEINTIMEERDEN,
advocaat: mr. D.S. van Lith te Utrecht.
1. Het geding in hoger beroep
Verzoeker wordt hierna [Appellant] genoemd en verweerders wor-den hierna gezamenlijk Rabobank c.s. genoemd.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 juli 2011, is [Appellant] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar van 21 april 2011, onder nummer 126614/KV RK 11-75 ge-wezen tussen Rabobank c.s. als verzoeksters en, onder andere, [Appellant] als verweerder. Het beroepschrift strekt er onder aanvoering van zes grieven toe dat het hof genoemde beschik-king zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van Rabobank c.s. tot verlof voor de onderhandse verkoop van de in het verzoekschrift van Rabobank c.s. genoemde onroerende zaken namelijk de bedrijfswoning met erf en tuin van [Appellant] (hierna: de woning) zal afwijzen en tevens zal bepalen dat de woning verkocht zal worden aan de heer [X], althans aan een aan hem gelieerde vennootschap, voor primair € 115.000,-, subsidiair € 250.000,-, met veroordeling van Rabobank c.s. in de kosten van het geding in beide instanties.
Rabobank c.s. hebben schriftelijk verweer gevoerd en het hof – kort gezegd - verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [Appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel, althans zijn verzoek af te wijzen, met veroordeling van [Appellant] in de kosten van het geding in beide instanties.
Op 11 oktober 2011 heeft de mondelinge behandeling van het ho-ger beroep plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is het standpunt van [Appellant] toegelicht door mr. Russel voornoemd en mr. J.C. Jaspers, advocaat te Utrecht, aan de hand van de door hen overgelegde pleitnotities. Het standpunt van Rabobank c.s. is toegelicht door mr. Van Lith voornoemd.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en uitspraak bepaald.
2.1.1 Bij inleidend verzoekschrift van 11 februari 2011 hebben Rabobank c.s. de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar op de voet van artikel 3:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht verlof te verlenen voor de onderhandse verkoop van een aantal onroerende zaken, grofweg te onderscheiden in een registergoed en de woning. Rabobank c.s. hebben hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat zij hoofdelijk op [Appellant] een vordering hebben van in totaal € 5.575.744,03, te vermeerderen met rente, provisie en kosten, welke ondanks aanmaning en som-matie onbetaald is gebleven. Rabobank c.s. hebben twee koop-overeenkomsten ten aanzien van het registergoed en de woning overgelegd, met een koopprijs van € 1.787.949,- respectieve-lijk € 112.051, in totaal € 1.900.000,-.
2.1.2 [Appellant] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van Rabobank c.s. Hij heeft een koopovereenkomst ten aanzien van de woning, met een koopprijs van € 250.000,-, in het geding gebracht.
2.1.3 Bij de bestreden beschikking heeft de voorzieningenrech-ter het verzoek van Rabobank c.s. toegewezen en daartoe – kort samengevat - overwogen dat het bod van in totaal € 1.900.000,- in het licht van de overgelegde stukken reëel geacht dient te worden, dat door Rabobank c.s. onweersproken is betoogd dat, gelet op de uitlatingen van de gemeente [gemeente], het regis-tergoed en de woning gezamenlijk verkocht dienen te worden en dat op deze onroerende zaken tezamen geen hoger bod is uitge-bracht. Van deze beslissing is [Appellant] in hoger beroep ge-komen. Rabobank c.s. hebben hiertegen gemotiveerd verweer ge-voerd.
2.2 Het hof overweegt als volgt.
2.3 Voorop staat dat, gelet op het bepaalde in artikel 3:268 lid 3 BW, tegen de onderhavige beschikking geen hoger beroep open-staat. Dit is slechts anders indien de rechter buiten het toe-passingsgebied van het desbetreffende artikel is getreden, dat artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd.
2.4 [Appellant] kan in zijn beroep worden ontvangen, omdat hij heeft gesteld dat de voorzieningenrechter bij de bestreden be-schikking buiten het toepassingsgebied van artikel 3:268 BW is getreden en essentiële vormen heeft verzuimd. Of dat juist is, en of op grond daarvan het appelverbod kan worden doorbroken, zal hierna worden beoordeeld.
2.5 [Appellant] heeft – kort samengevat - aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het re-gistergoed en de woning gezamenlijk verkocht dienen te worden. Volgens [Appellant] volgt uit het bestemmingsplan van de ge-meente [gemeente] slechts dat de bewoner van de woning geli-eerd dient te zijn aan het bedrijf, zodat niet vereist is dat het registergoed en de woning aan dezelfde koper worden ver-kocht. Bovendien biedt artikel 3:268 BW geen ruimte voor de gezamenlijke beoordeling van de twee door Rabobank c.s. voor-gedragen koopovereenkomsten, aldus [Appellant]. Ter zitting van 14 maart 2011 heeft [Appellant] een bod op de woning, van € 115.000,-, naar voren gebracht, waarna hij ter zitting van 11 april 2011 een koopovereenkomst met een koopsom van € 250.000,- heeft overgelegd. De voorzieningenrechter had deze verkoop volgens [Appellant] moeten goedkeuren, althans, de af-wijzing daarvan deugdelijk moeten motiveren. Voorts heeft [Ap-pellant] aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen afweging heeft gemaakt tussen de belangen van Rabobank c.s. enerzijds en [Appellant] en de belanghebbenden, waaronder zijn ex-echtgenote [Y], anderzijds.
2.6 Het hof oordeelt als volgt. Ten aanzien van een verzoek tot onderhandse verkoop op de voet van artikel 3:268 BW beschikt de voorzieningenrechter over een ruime beoordelingsbevoegdheid: hij kan de goedkeuring van een onderhandse overeenkomst weigeren en zal zich bij zijn beslissing daarover moeten laten leiden door de omstandigheden van het geval. Uit de wet volgt voorts niet dat het de voorzieningenrechter niet is toegestaan in een geval als het onderhavige, waarbij in één verzoek twee koopovereenkom-sten zijn voorgelegd, deze overeenkomsten gezamenlijk te beoor-delen en bij zijn beoordeling gewicht te hechten aan de omstan-digheid dat naar zijn oordeel samenhang bestaat. Het oordeel dat het registergoed en de woning gezamenlijk verkocht dienen te worden en dat op deze onroerende zaken tezamen geen hoger bod is uitgebracht, valt binnen de genoemde beoordelingsbevoegdheid van de voorzieningenrechter. Dat de voorzieningenrechter door aldus te oordelen buiten het toepassingsbereik van artikel 3:268 BW is getreden kan derhalve niet gezegd worden. Voor zover de voorzie-ningenrechter heeft nagelaten een belangenafweging te maken, hetgeen Rabobank c.s. betwisten, kan dit niet tot de conclusie leiden dat hij essentiële vormen heeft verzuimd. Voor zover [Ap-pellant] klaagt over een gebrekkige motivering kan deze enkele aangevoerde omstandigheid volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet tot doorbreking van het appelverbod leiden.
2.7 De slotsom is dat het appelverbod niet kan worden doorbro-ken. Het door [Appellant] ingestelde hoger beroep zal derhalve worden verworpen en [Appellant] zal, als de in het ongelijk ge-stelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling in eerste aanleg.
- verwerpt het hoger beroep;
- verwijst [Appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rabobank c.s. in hoger beroep be-groot op € 649,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris advocaat;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.C.W. Lange, G.C.C. Lewin en E.J. Rotshuizen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 november 2011.