GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 6 december 2011 in de zaak van:
[naam]
gerechtsdeurwaarder te [plaats]
APPELLANT,
[naam],
wonende[plaats]
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellant, verder de gerechtsdeurwaarder, is bij een op 3 januari 2011 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift – met bijlagen – tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder de kamer, van 30 november 2010 – verzonden op 7 december 2010 – waarbij de kamer de door geïntimeerde, verder klager, tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht gegrond heeft verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping heeft opgelegd.
1.2. Van de zijde van klager is op 10 februari 2011 ter griffie van het hof een verweerschrift – met bijlage – ingekomen. Op 19 september 2011 is van de zijde van klager een brief ter griffie van het hof ingekomen, waarbij klager een aantal producties in het geding heeft gebracht.
1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 oktober 2011, alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd; de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
4.1. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze onzorgvuldig heeft gehandeld ter zake van de afhandeling en incasso van de vordering(en) die de naamloze vennootschap Zilveren Kruis Achmea Zorgverzekeringen N.V., verder Zilveren Kruis Achmea, op klager had. Hij voert daartoe het volgende aan.
4.2. In verband met een verschil van mening tussen klager en de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam over de vraag wie de betaling van één maandtermijn – over de maand december 2006 – van de zorgverzekering van klager ad € 88,00 aan Zilveren Kruis Achmea diende te verzorgen, is tijdige betaling van slechts dat ene maandbedrag achterwege gebleven. In de procedure die Zilveren Kruis Achmea vervolgens heeft aangespannen bij de rechtbank Rotterdam, sector kanton, is door Zilveren Kruis Achmea, vertegenwoordigd door de gerechtsdeurwaarder, echter tevens betaling gevorderd van drie maandtermijnen die nog niet waren vervallen.
De rechtbank Rotterdam, sector kanton, heeft bij vonnis van 30 december 2008 een beslissing genomen in deze procedure, maar daarna heeft de gerechtsdeurwaarder een bedrag bij klager geïncasseerd dat veel hoger was dan € 88.00. Dit had de deurwaarder niet mogen doen. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens alle brieven en e-mailberichten die klager hem daarover heeft gestuurd – respectievelijk op 8 januari 2009, 21 februari 2009 en 2 juli 2009 – onbeantwoord gelaten en op geen enkele manier gereageerd op de door klager overgelegde betalingsbewijzen en rekenkundige visie op het geschil.
4.3. Toen de gerechtsdeurwaarder niet reageerde op de door klager toegezonden berekening, mocht klager ervan uitgaan dat zijn berekening en het daarop gebaseerde betalingsvoorstel door de gerechtsdeurwaarder akkoord waren bevonden. Door vervolgens – zonder enig voorafgaand bericht – op 7 januari 2010 loonbeslag te leggen heeft de gerechtsdeurwaarder buitengewoon onzorgvuldig gehandeld. Dit te meer, omdat de gerechtsdeurwaarder op het daartegen gemaakte
bezwaar van klager – bij brief van 25 januari 2010 – wederom niet heeft gereageerd.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder stelt voorop dat klager eigenlijk een executiegeschil aanhangig had moeten maken, nu het hier feitelijk handelt over de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van een vonnis.
5.2. De gerechtsdeurwaarder betwist dat klager aan zijn veroordeling in het vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, had voldaan. Het loonbeslag zoals de gerechtsdeurwaarder dat op 7 januari 2010 heeft gelegd was dan ook rechtmatig. Het beslag is evenmin rauwelijks gelegd, aangezien klager uit de brieven van de gerechtsdeurwaarder van 1 september 2009 en 18 september 2009 had dienen op te maken dat hij aan het vonnis van 30 december 2008 gehouden werd.
Weliswaar is na intern overleg besloten het beslag weer op te heffen en klager het via het derdenbeslag ingehouden bedrag van € 347,69 terug te betalen, maar dit is louter uit economische overwegingen geschied. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee geenszins het gelijk van klager erkend.
6.1 Met de kamer is het hof van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door verscheidene brieven van klager onbeantwoord te laten en niet te reageren op het door klager toegezonden betalingsvoorstel, anders dan de door klager gedane betalingen eenvoudigweg te behouden. Van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij – tijdig – reageert op aan hem toegezonden brieven, zeker in een geval zoals dit, waarin in het veroordelende vonnis onduidelijkheid was gelaten over de hoogte van het door de gerechtsdeurwaarder te incasseren bedrag.
6.2. Voormeld vonnis bevat – voor zover hier relevant – de volgende passage:
“3.5. Procesrechtelijk zou gedaagde nog in de gelegenheid gesteld moeten worden om zich uit te laten over de stellingen van eiseres sub 1 in haar akte van 4 november 2008, nu zij daarin tevens de premie over september 2008 en oktober 2008 in haar specificatie opneemt. Maar gezien (…) zal aan de gedaagde die gelegenheid niet meer worden geboden, te meer nu de inhoud daarvan niets af doet aan de drie kerngeschilpunten die de rode draad in deze procedure vormen. Mocht echter blijken dat gedaagde die premie reeds betaald heeft, strekt dat uiteraard in mindering op deze vordering.”
Weliswaar blijkt uit deze passage dat klager ten onrechte veronderstelt dat in de vordering van Zilveren Kruis Achmea de premiebedragen over de laatste drie maanden van 2008 waren opgenomen, maar niettemin had deze passage de gerechtsdeurwaarder erop moeten attenderen dat klager nog zou kunnen aantonen dat er ten tijde van het wijzen van het vonnis in werkelijkheid over meer maanden premie was betaald. Het had op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om binnen korte tijd na de ontvangst van de brief van 8 januari 2009 te controleren welke betalingen hadden plaatsgevonden en wat het per saldo verschuldigde bedrag was en, zo dat het geval was, aan klager duidelijk te maken dat – volgens de gegevens van de gerechtsdeurwaarder – de vordering nog niet volledig was voldaan. Aangezien de gerechtsdeurwaarder dit heeft nagelaten, is de klacht van klager gegrond.
6.3. Ten aanzien van de klacht van klager over het door de gerechtsdeurwaarder gelegde loonbeslag, oordeelt het hof als volgt. Bij brief van 1 september 2009 heeft de gerechtsdeurwaarder klager aangezegd tot loonbeslag over te zullen gaan en daarbij vermeld op welke wijze klager het beslag zou kunnen voorkomen. Op 18 september 2009 heeft klager wederom een brief van de gerechtsdeurwaarder ontvangen, met aanzegging van het loonbeslag, waarin hem een laatste termijn werd gegund om tot betaling van het gestelde bedrag over te gaan. Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder zonder enig voorafgaand bericht – zoals klager in zijn klacht stelt – loonbeslag heeft gelegd. Nu de gerechtsdeurwaarder echter heeft nagelaten om voorafgaand aan loonbeslag inhoudelijk te reageren op de stellingen en overgelegde betalingsbewijzen van klager, acht het hof het beslag wel onzorgvuldig gelegd.
6.4. Voor de hiervoor gegrond geachte verwijten acht het hof, met de kamer, de maatregel van berisping de passende maatregel.
6.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.6. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
- bekrachtigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en
A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 6 december 2011 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 30 november 2010 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 209.2010 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
gemachtigde [ ].
Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief met bijlagen van 15 maart 2010, ingekomen op 19 maart 2010, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.
Bij aangehechte brief van 21 april 2010, ingekomen op 22 april 2010, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.
De zaak is behandeld ter zitting van 19 oktober 2010. Van de behandeling is het aangehechte proces-verbaal opgemaakt.
1. De feiten
a) Bij vonnis van 30 december 2008 is klager door de kantonrechter te Rotterdam veroordeeld tot betaling van een geldsom aan [ ] en [ ]. De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van dit vonnis.
b) Bij brieven van 8 januari 2009 en 21 februari 2009 heeft klager de gerechtsdeurwaarder meegedeeld wat het vonnis in zijn visie betekende en heeft hij een betalingsvoorstel gedaan.
c) Omdat klager geen reactie van de gerechtsdeurwaarder kreeg is hij gaan betalen volgens het door hem gedane voorstel. Bij e-mail van 2 juli 2009 heeft klager de gerechtsdeurwaarder meegedeeld dat hij zijn finale betaling heeft gedaan.
d) Nadat de gerechtsdeurwaarder vervolgens ten laste van klager loonbeslag had gelegd, heeft klager daartegen bij brief van 25 januari 2010 bezwaar gemaakt.
e) De gerechtsdeurwaarder heeft hierop gereageerd bij brief van 2 februari 2010.
f) Na nadere contacten heeft de gerechtsdeurwaarder uiteindelijk het via het beslag ontvangen bedrag aan klager teruggestort.
2. De klacht
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze op geen enkele brief heeft gereageerd waardoor klager in de verwachting was dat en zijn betalingsvoorstel en zijn berekening van wat hij moest betalen, akkoord waren bevonden. Zonder enig voorafgaand bericht heeft de gerechtsdeurwaarder echter beslag gelegd. Klager heeft daartegen bezwaar gemaakt maar wederom geen reactie mogen ontvangen.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig wordt hierna op zijn verweer ingegaan.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 Alvorens tot beoordeling van de klacht over te gaan, wordt overwogen dat op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet gerechtsdeurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders inbegrepen) aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen.
Het gerechtsdeurwaarderskantoor [ ] kan daarom niet worden aangemerkt als beklaagde. Gerechtsdeurwaarder [ ] wordt aangemerkt als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beschikking al rekening gehouden.
4.2 Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
4.3 Vast staat dat de gerechtsdeurwaarder meerdere brieven van klager niet heeft beantwoord en dat de door klager gedane betalingen volgens het door hem gedane betalingsvoorstel, zonder nadere reactie van de gerechtsdeurwaarder zijn behouden.
Voorts staat vast dat ook niet is gereageerd op klagers e-mail waarin hij de finale betaling meldde en dat daarna rauwelijks loonbeslag is gelegd.
Het gestelde door de gerechtsdeurwaarder dat klager een executiegeschil aanhangig had moeten maken, laat zich niet rijmen met de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder om zich “uit economische overwegingen” bij de berekening van klager neer te leggen.
4.4 Voormelde gang van zaken is in hoge mate strijdig met de zorgvuldigheid die een gerechtsdeurwaarder dient te betrachten. De Kamer acht deze handelwijze ernstig verwijtbaar. Gelet daarop zal de klacht gegrond worden verklaard en wordt na te melden maatregel opgelegd.
4.5 Beslist wordt als volgt.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.
Aldus gegeven door mr. C.M. Berkhout, voorzitter, mr. H.C. Hoogeveen, plaatsvervangend voorzitter en mr. A.C.J.J.M. Seuren lid en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2010 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.