GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 22 november 2011 in de zaak van:
AEGON NEDERLAND N.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. T.S. Jansen, advocaat te Amsterdam,
MR. [naam],
oud-notaris te [plaats]
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. W.F. Hendriksen, advocaat te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, hierna te noemen Aegon, is bij een op 15 juli 2008 ter griffie ingekomen verzoekschrift – met één bijlage – hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Rotterdam, hierna te noemen de kamer, van 10 juli 2008, waarbij de klacht tegen geïntimeerde, hierna te noemen de oud-notaris, ongegrond is verklaard.
1.2. Ter griffie van het hof is op 29 september 2008 van de zijde van Aegon een aanvullend verzoekschrift ingekomen.
1.3. Van de zijde van de oud-notaris is op 12 januari 2009 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Op 25 mei 2001 is van de zijde van Aegon een aantal producties ter griffie van het hof ingekomen.
1.5. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 juni 2011. Van de zijde van Aegon is verschenen M. Peireira, alsmede de gemachtigde van Aegon, mr. Jansen voornoemd. De oud-notaris en zijn gemachtigde mr. Hendriksen zijn eveneens verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van een pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en van de hiervoor vermelde stukken.
3.1. In de maand oktober 2002 zijn op verzoek van Aegon conservatoire beslagen gelegd op een aantal vermogensobjecten van de heeft [X] ) en mevrouw [naam] (hierna te noemen [Y]).
3.2. Het op 15 oktober 1971 gesloten huwelijk tussen[X en Y] is op 22 april 2004 omgezet in een geregistreerd partnerschap, dat op 4 mei 2004 is ontbonden, langs de weg van de zogeheten ‘flitsscheiding’. Hiertoehebben [X en Y] en de oud-notaris een verklaring als bedoeld in artikel 1:80c lid 1 sub c BW ondertekend.
[X en Y] hebben een regeling getroffen met betrekking tot de beëindiging van hun geregistreerd partnerschap. De oud-notaris heeft deze regeling opgenomen in een door hem voorbereide “akte convenant beëindiging partnerschap” en heeft deze akte gepasseerd op 4 mei 2004. De akte convenant beëindiging partnerschap verwijst naar een aantal bijlagen, waaronder een verrekeningsovereenkomst, opgemaakt door [X enY] op 15 december 2000. Tevens is aan de akte gehecht een overzicht van dezelfde datum met als opschrift “Reallocatie van vermogen”, waarin vermogensoverhevelingen van [X naar Y] zijn opgesomd, deels met als oorzaak de “bevestiging” van een natuurlijke verbintenis.
3.4. De oud-notaris heeft voorts de op 29 oktober 2004 ondertekende koopovereenkomst en gebruiksovereenkomst opgemaakt met betrekking tot de woning aan de [adres] hierna aan te duiden als de woning.
3.5. Vanaf 15 april 2004 heeft de oud-notaris gecorrespondeerd met de advocaat van Aegon, mr. M.S. Kort-de Wolde over de medewerking van Aegon aan de verkoop van de woning.
3.6. In augustus 2005 is tussen Aegon en [Y] een kort geding gevoerd. Op basis van het in dat geding gewezen vonnis heeft de oud-notaris de overdracht van de woning verzorgd, waarbij een groot deel van de overwaarde in depot is gebleven bij de oud-notaris, in afwachting van de uitkomst van de tussen Aegon en [Y] aanhangige civiele bodemprocedure.
3.[X] is bij strafvonnis van de rechtbank te Almelo van 27 mei 2004, bevestigd bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 22 februari 2006, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, ter zake van, kort samengevat, ten nadele van klaagster medeplegen van gebruik maken van valse geschriften en medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. Het cassatieberoep van[X] is bij arrest 29 mei 2006 door de Hoge Raad der Nederlanden verworpen.
3.8. Op het kantoor van de oud-notaris is als kandidaat-notaris werkzaam de schoonzoon[Y], mr[naam] (hierna: [naam]).
3.[X] is op 1 maart 2006 failliet verklaard.
3.1[X] is ter zake van onrechtmatig handelen dat de onder 3.7. genoemde strafbare feiten betreft veroordeeld tot schadevergoeding aan Aegon respectievelijk haar assuradeuren ten bedrage van € 2.196.037,= en € 5.926.278,48, respectievelijk € 15.939.392, =.
4. Het standpunt van Aegon
4.1. Aegon stelt dat het huwelijk van {X en Y] in werkelijkheid niet duurzaam was ontwricht en dat de onder 3.2., 3.3. en 3.4. genoemde stukken zijn gericht op onttrekking van vermogensbestanddelen van [X] aan verhaal door zijn schuldeisers door ongerechtvaardigde begunstiging van [Y].
4.2. Aegon stelt voorts dat de bewoordingen van de onder 3.3. genoemde verrekeningsovereenkomst duiden op bedrog en dat de oud-notaris dit stuk niet als basis voor de akte convenant beëindiging partnerschap had mogen gebruiken. Voorts stelt Aegon dat de verrekeningsovereenkomst vermoedelijk geantedateerd is en dat de oud-notaris dit wist toen hij de akte opmaakte.
4.3. Aegon stelt dat verondersteld moet worden dat de oud-notaris bekend was met de vordering van Aegon op [X], nu er in de pers veel aandacht is besteed aan de strafbare feiten die [X] had gepleegd ten nadele van Aegon voorafgaand aan de periode waarin de oud-notaris de onder 3.2., 3.3. en 3.4. genoemde werkzaamheden verrichtte. Voorts stelt Aegon dat het onvermijdelijk is dat [naam] en de oud-notaris in de dagelijkse omgang over de verwikkelingen aangaande de schoonvader van [naam] hebben gesproken.
4.4. Aegon verwijt de oud-notaris dat hij dit had moeten voorzien en had derhalve zijn diensten moeten weigeren. Voorts verwijt Aegon de oud-notaris dat hij de belangen van Aegon onvoldoende in acht heeft genomen.
4.5. Aegon stelt verder dat zij in oktober 2004 heeft kennisgenomen van de inhoud van de onder 3.2., 3.3. en 3.4. genoemde stukken. Eerst na kennisneming ontstond bij Aegon twijfel over de integriteit van de oud-notaris. De klacht betreft dan ook handelingen die Aegon niet voor oktober 2004 bekend waren of konden zijn.
5. Het standpunt van de oud-notaris
5.1. De oud-notaris stelt dat Aegon al op 15 april 2004 kennis heeft genomen althans had kunnen nemen van de gedragingen van de notaris waarover zij klaagt. Nu zij de klacht pas bij brief van 25 juni 2007 heeft ingediend zijn er meer dan drie jaren verstreken en is zij niet ontvankelijk in haar klacht.
5.2. Voorts heeft de oud-notaris naar voren gebracht dat Aegon om onderstaande redenen geen belang heeft bij de klacht en dat Aegon daarom niet ontvankelijk is:
- [X] op 1 maart 2006 is failliet verklaard, in welk faillissement Aegon een van de crediteuren is, komt het klachtrecht uitsluitend de curator toe;
- Aegon is op geen enkele wijze benadeeld door het convenant, of anderszins door de handelwijze van de oud-notaris, aangezien het convenant niet kon worden uitgevoerd in verband met de door Aegon gelegde beslagen. Daarnaast kan Aegon de tussen [X en Y ] gemaakte afspraken op grond van de actio pauliana in rechte bestrijden.
5.3. De oud-notaris voert aan dat [Y] sinds november 2002 wilde scheiden. Vanwege de strafrechtelijke verdenkingen tegen [X] en diens langdurige (voorlopige) hechtenis was het huwelijk duurzaam ontwricht geraakt. De echtscheidingswens blijkt uit correspondentie van 24 december 2002 van de advocaat van [Y] aan de advocaat van [X]. Aegon is bij brief van 13 januari 2003 door de advocaat van [Y] op de hoogte gesteld van de echtscheidingswens van [Y]. Door een gebrek aan financiële middellen heeft [Y] haar eenzijdige echtscheidingsverzoek bij de rechtbank niet kunnen doorzetten. Om die reden heeft [Y] niet langer wilde wachten met de echtscheiding is in 2004 de mogelijkheid van een goedkopere flitsscheiding onderzocht[X] bleek bereid hieraan mee te werken.
5.4. Op grond van artikel 1:80c lid 1 sub c BW dient de verklaring benodigd voor het inschrijven van de beëindiging van een geregistreerd partnerschap in de registers van de Burgerlijke Stand door een advocaat of notaris te worden meeondertekend, ter waarborging van de volledigheid, juridische juistheid en juiste datering van de overeenkomst. Conform de bedoeling van de wetgever bij deze eis over het meeondertekenen door een advocaat of notaris, heeft de oud-notaris de verklaring op volledigheid en juistheid gecontroleerd. Ter beoordeling van de volledigheid heeft de oud-notaris geverifieerd dat de verklaring aan alle wettelijk voorgeschreven formaliteiten voldeed. Voor de beoordeling van de juistheid van de verklaring behoefde de oud-notaris slechts na te gaan of deze juist gedateerd was, of de bepalingen in de verklaring overeenstemden met de wensen van elk van de geregistreerde partners en of deze afspraken juridisch juist waren verwoord. De beoordeling van de volledigheid en juistheid van de verklaring omvat daardoor niet de verplichting van de oud-notaris om te controleren of [X] en Y] in hun overeenkomst geschetste financiële situatie overeenstemt met de werkelijkheid. Gelet op het voorgaande mocht de oud-notaris naar zijn redelijke overtuiging ervan uitgaan dat er geen sprake was van een ongeoorloofd doel in de zin van artikel 21 lid 2 Wna en bestond er op die grond geen reden voor ministerieweigering.
5.5. Het onder 3.3. genoemde stuk is door X en [Y] opgesteld lang voor de oud-notaris bij deze zaak betrokken raakte. Voorts bevat het stuk uitsluitend afspraken tu[Y]. De oud-notaris is niet verantwoordelijk voor de eerder gemaakte keuzes van de contractspartijen. De grieven van Aegon ten aanzien van dit document kunnen de oud-notaris daarom niet worden aangerekend.
6. De ontvankelijkheid van Aegon in haar klacht
6.1. Artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt, hierna ook Wna, bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. De oud-notaris heeft aangevoerd dat Aegon al op 15 april 2004 op de hoogte was van de hem in voormelde klacht verweten gedragingen. Aegon heeft dit betwist; zij stelt eerst in oktober 2004 van een en ander te hebben kennisgenomen. Het hof is van oordeel dat de oud-notaris onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Aegon al langer dan drie jaar voor de indiening van de klacht op 25 juni 2007 van de hem verweten gedragingen op de hoogte was. Hij heeft zijn stelling niet gestaafd, noch is de juistheid daarvan op andere wijze aan het hof gebleken. Het beroep op niet-ontvankelijkheid wegens termijnover¬schrijding moet dan ook worden verworpen.
6.2. Voorts is het hof van oordeel dat Aegon, gelet op het feitencomplex zoals weergegeven onder 3. van deze beslissing, voldoende zelfstandig belang heeft bij haar klacht. Het feit dat de curator de financiële belangen van Aegon behartigt in het faillissement is een civielrechtelijke kwestie, die het recht van Aegon om te klagen in een tuchtzaak als de onderhavige niet beperkt. Voorts neemt de omstandigheid dat Aegon – wellicht, het is betwist – uiteindelijk niet daadwerkelijk financieel is benadeeld door de gewraakte handelingen, haar belang bij de klacht niet weg. Aegon kan derhalve in haar klacht worden ontvangen.
7. De verdere beoordeling
7.1. Het hof is van oordeel dat de oud-notaris onjuist heeft gehandeld door zijn medewerking te verlenen aan het opstellen en passeren van de akte waarin het convenant werd vastgelegd. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
7.2. De oud-notaris heeft aan de hand van de akte houdende huwelijkse voorwaarden van 11 oktober 1971 kunnen vaststellen dat deze akte geen enkele vorm van gemeenschap van goederen bevat, maar ook, behoudens ten aanzien van de kosten van de huishouding zoals genoemd in artikel 5 (met een vervaltermijn van een jaar), geen verrekeningsbeding. In het convenant is echter in artikel 3 een bepaling opgenomen die luidt:
“Op grond van gemelde huwelijkse voorwaarden, die krachtens artikel 166 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ook zijn gaan gelden als partnerschapsvoorwaarden, dienen de partners op de daar aangegeven wijze over te gaan tot verrekening.”
Vervolgens is in dat artikel voor de afwikkeling van de verrekening verwezen naar de verrekeningsovereenkomst van 15 december 2000.
7.3. Blijkens de aanhef van die overeenkomst vormt de grond voor de verrekeningsovereenkomst de wens van [X en Y] om te komen tot een tussentijdse afrekening van hun vermogenspositie, die enerzijds was gebaseerd op de verrekening van de schulden die [X ]had aan[Y ] en anderzijds op het bevestigen van het bestaan van een natuurlijke verbintenis die een weerspiegeling vormde van de werkzaamheden die [Y] had verricht ter ondersteuning van de carrière van[X]. Op grond van de overeenkomst kreeg[Y] ƒ 1.500.000,= toegekend als vergoeding voor diensten die zij had verricht ten behoeve van de werkgever van [X] wegens het uitsparen van een hulp in de huishouding en een tuinman. Daarnaast is in de overeenkomst vermeld dat [Y] een vordering had [X] uit geldlening ten bedrage van ƒ 3.750.000,= inclusief “een oprentende factor die gezien moet worden als vergoeding voor de uitgeleende gelden[X] verklaart mitsdien in de akte dat hij in totaal ƒ 5.250.0 aan[Y] schuldig is, welk bedrag gedeeltelijk werd voldaan doordat [X] een onroerende zaak van [Y] in [plaats] zou financieren, waardoor de vordering van [Y]op [X] met ƒ 1.900.000,= werd verminderd, voor een deel doordat [Y] als begunstigde werd aangewezen op de levenslooppolis bij de Westland Utrecht Hypotheekbank en ten dele doordat [X] een bedrag van
ƒ 2.000.000,= zou betalen op de en/of rekeningvan [ X en Y], welk bedrag aan [Y] zou toekomen. Het resterende deel van de schuld aan [Y] zou [X] op eerste verzoek van [Y] aan haar voldoen.
7.4. In het convenant is met betrekking tot twee registergoederen bepaald dat daarover werd afgerekend met inachtneming van de hiervoor bedoelde verrekeningsovereenkomst. Daarnaast is aan [Y] toebedeeld een bedrag van € 50.141,17 dat zij in het verleden zou hebben geërfd. Ook is zij bij een drietal levensverzekeringen onherroepelijk als begunstigde aangewezen. Voorts is vermeld dat een aantal bankrekeningen reeds eigendom[Y], dat van de overige bankrekeningen de helft van het saldo aan haar toekwam en dat het aan [X] toekomende saldo deels werd verrekend met de schuld uit hoofde van de onder 7.3. weergegeven verrekeningsovereenkomst. Bovendien is bepaald aan [Y] 80% van het opgebouwde ouderdomspensioen toekwam en zijn [X en Y] overeengekomen [X] aan [Y] maandelijks een alimentatie van € 6.000,= per maand zal voldoen.
7.5. Het convenant wekt in alle opzichten de indruk dat daarmee [Y] (ten koste van de crediteuren van [ X] financieel in een zo gunstig mogelijke positie te brengen. Het toekennen van een hoge alimentatie op het moment dat[X] reeds wegens verduistering was ontslagen, is daarvan een blijk. Ook de oud-notaris moet dit hebben opgemerkt. In combinatie met het feit dat de oud-notaris op de hoogte was van de lopende strafzaak tegen[X] en de door Aegon op grond daarvan gelegde beslagen, had dit de oud-notaris extra waakzaam moeten doen zijn. Hoewel bij gebreke van aanwijzingen van het tegendeel moet worden aangenomen dat de oud-notaris niet betrokken is geweest bij het opstellen van de verrekeningsovereenkomst, had het bij een grote verschuiving van vermogens als hier aan de orde was, op de weg van de oud-notaris gelegen om de realiteitswaarde van de door de comparanten voorgespiegelde financiële situatie in ieder geval marginaal te toetsen. Volgens de pleitnotitie van de gemachtigde van de oud-notaris (pagina 3 onder 8) heeft de oud-notaris drie maal een bespreking gevoerd met [X en Y]. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ter terechtzitting heeft de oud-notaris op vragen van het hof naar voren gebracht dat hij vele ordners had ingezien waaruit de vermogensopstelling zou blijken. Hij heeft echter tevens verklaard dat hij niet op de hoogte was van de inkomsten van [Y]. Dientengevolge heeft hij dus ook niet kunnen toetsen of het juist kon zijn dat[X] wegens geleende bedragen aan [Y] een bedrag van ƒ 3.750.000,= schuldig was. Bij het opstellen van het convenant heeft de oud-notaris dus zonder (voldoende) onderzoek voor waar aangenomen dat de vordering van [Y]op [X] bestond, hoewel het, gelet op de wederzijdse beroepsbezigheden van [Y] en [X], de aanbrengsten van[Y] ten huwelijk en de tussen hen bestaande huwelijkse voorwaarden minst genomen onwaarschijnlijk moest worden geacht dat [Y] een zodanig hoge vordering op [X] had. Het hof laat dan nog daar dat, zonder financiële onderbouwing, die destijds kennelijk heeft ontbroken, de bewering dat [Y] allerlei kosten heeft kunnen betalen uit haar eigen inkomsten tegenstrijdig lijkt met het feit dat haar hoge vergoedingen toekwamen wegens verrichte huishoudelijke en carrièreondersteunende werkzaamheden.
7.6. Het valt de oud-notaris verder euvel te duiden dat hij in artikel 3 van het convenant aan de grote vermogensverschuiving ten onrechte een grondslag heeft gegeven door in strijd met de waarheid te vermelden dat [Y]en [X] op grond van de huwelijkse voorwaarde met elkaar dienden af te rekenen – met welke afrekening niet is gedoeld op de afrekening van de huishoudelijke kosten, die immers afzonderlijk in artikel 8 is vermeld – en aldus de schijn te wekken dat de verplichting tot verrekening op de inhoud van de huwelijkse voorwaarden zou zijn gebaseerd.
7.7. Alles overziend is het hof van oordeel dat de oud-notaris bij het opstellen van het convenant niet heeft gehandeld zoals van hem mocht worden verlangd. In zoverre is de klacht van Aegon gegrond.
7.8. De klachtonderdelen betreffende de rol van de oud-notaris bij het opstellen en ondertekenen van de verklaring ex artikel 1:80c lid 1 sub c BW en de verkoop van de woning aan [adres] acht het hof ongegrond. Het onderzoek in hoger beroep heeft in zoverre niet geleid tot de andere beschouwingen of gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
7.9. De oud-notaris heeft klachtwaardig gehandeld bij het opstellen van het convenant. Voor dit handelen acht het hof de maatregel van berisping passend en geboden. Aangezien het hof tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
7.10. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.11. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de beslissing waarvan beroep, en, opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klacht ten aanzien van het convenant gegrond;
- legt aan de oud-notaris de maatregel van berisping op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang. en P. Blokland en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 november 2011 door de rolraadsheer.
Kamer v¬an Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notaris¬sen te Rotterdam
Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt van:
Aegon Nederland N.V.,
gevestigd te Den Haag,
klaagster,
mr. [naam],
notaris te [plaats]
hierna te noemen de notaris.
1. Het verloop van de procedure
1.1
De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- klaagschrift d.d. 25 juni 2007;
- preliminair verweerschrift d.d. 24 juli 2007;
- reactie op het preliminair verweerschrift d.d. 9 september 2007;
- inhoudelijk verweerschrift d.d. 19 november 2007;
- verzoekschrift van de notaris op grond van artikel 101, lid 4 Wna d.d. 20 maart 2008;
- aanvullende producties van de raadsman van klaagster d.d. 8 april 2008;
- pleitnota van de raadsman klaagster overgelegd ter zitting;
- pleitnota van de raadsvrouw van klaagster overgelegd ter zitting;
- drie pleitnota’s van de raadsman van de notaris overgelegd ter zitting.
1.2
De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 22 mei 2008. Daarbij zijn zowel klaagster, bijgestaan door mr. D.J.S. Voorhoeve en mr. A.R. Sturhoofd, beiden advocaat te Amsterdam, als de notaris, bijgestaan door mr. W.F. Hendriksen, mr. L.H. Rammeloo en mr. M.J. Elkhuizen, allen advocaat te Amsterdam, verschenen. Partijen hebben hun standpunten tijdens de mondelinge behandeling nader toegelicht en doen bepleiten.
2. De feiten
De Kamer gaat uit van de navolgende feiten:
2.1
In oktober 2002 heeft klaagster conservatoir beslag gelegd op alle vermogensbestanddelen van de heer [naam] (hierna: X) en mevrouw [naam] (hierna: Y).
2.2
Het op 15 november 1971 gesloten huwelijk tussen X en Y is op 22 april 2004 omgezet in een geregistreerd partnerschap, dat op 4 mei 2004 is ontbonden, de zogenaamde ‘flitsscheiding’. Hiertoe hebben X, Y en de notaris een verklaring als bedoeld in artikel 1:80c, lid 1, sub c BW ondertekend.
2.3
X en Y hebben een regeling getroffen met betrekking tot de beëindiging van hun geregistreerd partnerschap. De notaris heeft deze regeling opgenomen in een door hem opgemaakte akte convenant beëindiging partnerschap en gepasseerd op 4 mei 2004. De akte convenant beëindiging partnerschap noemt een aantal bijlagen, waaronder een verrekeningsovereenkomst, opgemaakt door X en Y op 15 december 2002.
2.4
De notaris heeft voorts de op 29 oktober 2004 ondertekende koopovereenkomst en gebruiksovereenkomst opgemaakt met betrekking tot de woning [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning).
2.5
Vanaf 15 april 2004 heeft de notaris gecorrespondeerd met de advocaat van klaagster, mr. M.S. Kort – de Wolde over de medewerking van klaagster aan de verkoop van de woning.
2.6
In augustus 2005 is tussen klaagster en Y een kort geding gevoerd. Op basis van het vonnis heeft de notaris het transport van de woning verzorgd, waarbij een groot deel van de overwaarde in depot is gebleven bij de notaris, in afwachting van de uitkomst van de tussen klaagster en Y aanhangige civiele bodemprocedure.
2.7
X is blijkens het strafvonnis van de rechtbank te Almelo d.d. 27 mei 2004 en blijkens het arrest van het gerechtshof te Arnhem d.d. 22 februari 2006 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, ter zake van, kort samengevat, ten nadele van klaagster medeplegen van gebruik maken van valse geschriften en medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. Het cassatieberoep van X is bij arrest d.d. 29 mei 2006 door de Hoge Raad der Nederlanden verworpen.
2.8
Ten kantore van de notaris is als kandidaat-notaris werkzaam de schoonzoon van X en Y, mr. [naam] (hierna: Z).
2.9
X is op 1 maart 2006 failliet verklaard.
2.1
X is ter zake van onrechtmatig handelen dat de onder 2.7 genoemde strafbare feiten betreft, blijkens het vonnis van de kantonrechter te [plaats] d.d. 8 maart 2006 veroordeeld tot schadevergoeding aan klaagster respectievelijk haar assuradeuren van de bedragen ad €2.196.037,-- en €5.926.278,48 respectievelijk €15.939.392,--.
3. Behandeling achter gesloten deuren
3.1
De notaris heeft verzocht om de behandeling achter gesloten deuren te doen plaatsvinden. Hiertoe heeft de notaris aangevoerd dat de klacht veel gegevens en informatie betreffende X en Y bevat ten aanzien waarvan de notaris uit hoofde van artikel 22 Wna tot geheimhouding verplicht is. De notaris heeft voorts aangevoerd dat deze geheimhoudingsplicht hem beperkt in zijn mogelijkheden zich tegen de klachten te verdedigen.
3.2
Vooropgesteld dient te worden dat de behandeling door de Kamer op grond van artikel 101 lid 4 Wna in het openbaar dient te geschieden, tenzij er gewichtige redenen bestaan die rechtvaardigen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden. De Kamer heeft geoordeeld dat die gewichtige redenen hier aanwezig zijn. Het klaagschrift met bijlagen dat de basis vormt van deze zaak bevat gedetailleerde en ongeanonimiseerde gegevens alsmede afschriften van dossierstukken ten aanzien waarvan de notaris tot geheimhouding verplicht is. Een deugdelijke en eerlijke procesvoering brengt mee dat deze gegevens en stukken tijdens de mondelinge behandeling van de klachten zonder terughoudendheid besproken moeten kunnen worden.
3.3
Een bijzonderheid in deze zaak is dat de klagers niet zijn de personen die de notaris de vertrouwelijke informatie waar het hier om gaat, hebben verstrekt. De rechtvaardiging die veelal bestaat voor de openbare behandeling van tuchtzaken waarbij de geheimhoudingsplicht van de notaris in het geding is, namelijk dat de klager door de notaris tuchtrechtelijk aan te spreken, geacht moet worden deze van zijn geheimhoudingsplicht te hebben ontslagen, is in deze zaak niet van toepassing. De Kamer heeft op deze gronden beslist dat de behandeling achter gesloten deuren zal plaatsvinden.
4.1
Klaagster stelt dat er geen sprake was van duurzame ontwrichting van het huwelijk van Y en X en dat de onder 2.2, 2.3 en 2.4 genoemde stukken zijn gericht op onttrekking van vermogensbestanddelen van X aan verhaal door zijn schuldeisers, door ongerechtvaardigde begunstiging van Y.
4.2
Klaagster stelt voorts dat de bewoordingen van de onder 2.3 genoemde verrekeningsovereenkomst duiden op bedrog en dat de notaris dit stuk niet als basis voor de akte convenant beëindiging partnerschap had mogen gebruiken. Voorts stelt klaagster dat de verrekeningsovereenkomst vermoedelijk geantedateerd is en dat de notaris dit wist toen hij de akte opmaakte.
4.3
Klaagster stelt dat verondersteld moet worden dat de notaris bekend was met de vordering van klaagster op X, nu er in de pers veel aandacht is besteed aan de strafbare feiten die X had gepleegd ten nadele van klaagster voorafgaand aan de periode waarin de notaris de onder 2.2, 2.3 en 2.4 genoemde werkzaamheden verrichtte. Voorts stelt klaagster dat het onvermijdelijk is dat Z en de notaris in de dagelijkse omgang over de verwikkelingen aangaande de schoonvader van [naam] hebben gesproken.
4.4
Klaagster verwijt de notaris dat hij dit had moeten voorzien en had derhalve zijn diensten moeten weigeren. Voorts verwijt klaagster de notaris dat hij de belangen van klaagster onvoldoende in acht heeft genomen.
4.5
Klaagster stelt verder dat zij in oktober 2004 heeft kennisgenomen van de inhoud van de onder 2.2, 2.3 en 2.4 genoemde stukken. Eerst na kennisneming ontstond bij klaagster twijfel over de integriteit van de notaris. De klacht betreft derhalve handelingen die klaagster niet voor oktober 2004 bekend waren of konden zijn.
5. Standpunt van de notaris
5.1
De notaris stelt dat klaagster eerst 15 april 2004 kennis heeft genomen althans had kunnen nemen van de beklaagde gedragingen van de notaris. Nu zij de klacht pas bij brief d.d. 25 juni 2007 heeft ingediend zijn er meer dan drie jaren verstreken en is de klacht derhalve niet-ontvankelijk.
5.2
Voorts stelt de notaris dat klaagster om onderstaande redenen geen belang heeft bij de klacht en dat deze derhalve niet ontvankelijk is:
- Nu X failliet is verklaard, in welk faillissement klaagster een van de crediteuren is, komt het klachtrecht uitsluitend de curator toe.
- Klaagster is op geen enkele wijze benadeeld door het convenant, of anderszins door de handelswijze van de notaris, aangezien het convenant niet kon worden uitgevoerd in verband met de door klaagster gelegde beslagen. Daarnaast kan klaagster de tussen Y en X gemaakte afspraken op grond van de Actio Pauliana in rechte bestrijden.
5.3
De notaris stelt dat Y sinds november 2002 van echt wenste te scheiden, door de strafrechtelijke verdenkingen tegen X en diens langdurige (voorlopige) hechtenis was het huwelijk duurzaam ontwricht. De echtscheidingswens wordt bevestigd in correspondentie d.d. 24 december 2002 van de raadsvrouwe van Y aan de raadsman van X. Klaagster is bij brief d.d. 13 januari 2003 door de raadsvrouwe van Y op de hoogte gesteld van de echtscheidingswens van Y. Door een gebrek aan beschikbare financiële middelen heeft Y haar eenzijdige echtscheidingsverzoek bij de rechtbank niet door kunnen zetten. Om die reden en omdat Y niet langer wilde wachten met de echtscheiding is in 2004 de mogelijkheid van een goedkopere flitsscheiding onderzocht. X bleek bereid hieraan mee te werken.
5.4
Op grond van artikel 1:80c sub c BW dient de verklaring benodigd voor het bewerkstelligen van een flitsscheiding door een advocaat of notaris te worden meeondertekend, ter waarborg van de volledigheid, juridische juistheid en juiste datering van de overeenkomst. Conform de bedoeling van de wetgever bij de eis over het meeondertekenen door een advocaat of notaris, heeft de notaris de verklaring op volledigheid en juistheid gecontroleerd. Ter beoordeling van de volledigheid heeft de notaris geverifieerd dat de verklaring aan alle wettelijk voorgeschreven formaliteiten voldeed. Ter beoordeling van de juistheid van de verklaring behoefde de notaris slechts na te gaan of deze juist gedateerd was, of de bepalingen in de verklaring overeenstemden met de wensen van elk van de geregistreerde partners en of deze afspraken juridisch juist waren verwoord. De beoordeling van de volledigheid en juistheid van de verklaring omvat derhalve niet de verplichting van de notaris om te controleren of de door Y en X in hun overeenkomst geschetste financiële situatie overeenstemt met de werkelijkheid. Gelet op het voorgaande mocht de notaris naar zijn redelijke overtuiging ervan uitgaan dat er geen sprake was van een ongeoorloofd doel, in de zin van artikel 21, lid 2 Wna en bestond er op die grond geen reden voor ministerieweigering.
5.5
Het onder 2.3 genoemde stuk is door X en Y opgesteld, lang voor de notaris bij deze zaak betrokken raakte. Voorts bevat het stuk uitsluitend afspraken tussen X en Y, de notaris is niet verantwoordelijk voor de keuzes van de contractspartijen. De grieven van klaagster ten aanzien van dit document kunnen de notaris derhalve niet worden aangerekend.
6. De beoordeling van de ontvankelijkheid
6.1
Op grond van artikel 99 lid 2 Wna, kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde heeft kennis genomen van het handelen of nalaten van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. In de onderhavige klacht is derhalve van belang het moment waarop klaagster kennis heeft genomen van de inhoud van de onder 2.2, 2.3 en 2.4 genoemde stukken en niet het moment waarop klaagster op de hoogte werd gesteld van de echtscheidingswens van Y en de voorgenomen verkoop van de woning. Nu klaagster eerst in oktober 2004 eerdergenoemde stukken heeft ontvangen en er sedertdien niet meer dan drie jaren zijn verstreken sinds de klacht is ingediend, is de Kamer van oordeel dat van verjaring op grond van artikel 99, lid 2 Wna geen sprake is.
6.2
Klaagster heeft voorts – anders dan de notaris aanvoert – een voldoende zelfstandig belang bij haar klacht. De notaris gaat met zijn stellingen (1) dat alleen de curator in het faillissement van X en niet klaagster als één der crediteuren een relevant belang heeft en (2) dat klaagster geen financieel nadeel heeft door de gelegde beslagen, uit van een te beperkt begrip belang. Derden kunnen immers een te respecteren belang hebben om het handelen of nalaten van een notaris tuchtrechtelijk te laten toetsen gelet op het openbaar karakter van het ambt dat met zich brengt dat ook derden op de juistheid en betrouwbaarheid van het notarieel optreden kunnen vertrouwen. Ook in zoverre kan klaagster in haar klacht worden ontvangen.
7. De verdere beoordeling
7.1
Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.
7.2
De klacht legt in de kern drie vragen aan de Kamer voor.
(a) wat mag van een notaris verwacht worden in zijn rol hem toebedeeld in BW artikel 1:80c onder aanhef en c, in het bijzonder van de notaris bij de ‘flitsscheiding’ van X en Y in april/mei 2004?
(b) heeft de notaris in strijd met de voor hem geldende regels gehandeld bij het passeren van de notariële akte betreffende het convenant tussen X en Y op 4 mei 2004?
(c) is de rol van de notaris bij de verkoop van de onder 2.4 genoemde woning in oktober 2004 in strijd met de voor hem geldende regels?
Ad (a)
7.3
Klaagster heeft de stelling van de notaris dat hij in zijn onder 7.1 onder a genoemde rol de verklaring heeft gecontroleerd op volledigheid en juistheid onvoldoende weersproken. Het wordt er dan ook voor gehouden dat de notaris heeft geverifieerd dat de verklaring aan alle wettelijke formaliteiten voldeed, dat deze juist was gedateerd, dat de bepalingen in de verklaring overeenstemden met de wensen van X en Y en dat de tussen hen gemaakte afspraken pasten binnen het vigerende huwelijksvermogensrecht. Door aldus te handelen heeft de notaris gehandeld overeenkomstig hetgeen van hem in die rol mag worden verwacht. Uit de overgelegde correspondentie valt voorts genoegzaam af te leiden dat in ieder geval Y al geruime tijd het huwelijk met X als duurzaam ontwricht aanmerkte.
Ad (c)
7.4
Blijkens de voorhanden stukken heeft de notaris zich bijzonder ingespannen om een voor alle betrokkenen financieel zo aantrekkelijk mogelijke transactie te bewerkstelligen. De notaris heeft aldus handelend ook het belang van klaagster gediend, nu de overwaarde in depot bij de notaris is gestort in afwachting van de uitkomsten van een civiele procedure tussen klaagster en Y. De handelwijze van de notaris is dan ook niet in strijd met de voor hem geldende regels.
Ad (b)
7.5
In deze procedure is niet aannemelijk geworden dat de verrekeningsovereenkomst die X en Y zelf hebben opgesteld en die is gedateerd op 15 december 2002 is geantedateerd.
7.6
Op de notaris rustte bij het passeren van de onder 2.3 genoemde akte en in aanmerking genomen de vaststelling onder 7.5 de plicht om marginaal te beoordelen of de door X en Y in hun overeenkomst geschetste situatie overeenstemde met de werkelijkheid en – mede gelet op de contractsvrijheid tussen partijen – paste binnen het kader van het huwelijksvermogensrecht bij echtscheiding.
7.7
Al hetgeen klaagster in dit verband aanvoert, strekt ertoe te betogen dat de notaris niet aan voormelde plicht heeft voldaan en dat de notaris zijn ministerie had moeten weigeren. Gelet op hetgeen de notaris – voor zover zijn geheimhoudingsplicht jegens X en Y daartoe ruimte bood – ter zitting heeft beschreven omtrent de bij hem eind april/begin mei 2004 aanwezige kennis over de strafzaak tegen X en het arbeidsgeschil tussen klaagster en X, mede in aanmerking genomen de ten verzoeke van klaagster gelegde conservatoire beslagen ter waarborging van haar pretense rechten jegens X, volgt de Kamer klaagster daarin niet.
7.8
De slotsom is dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.
De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-nota¬ris¬sen te Rotterdam,
verklaart de klacht ongegrond;
Deze beslissing is gegeven door mrs. W. van Veen, A.G. Scheele-Mülder, R. van der Galiën, K.A. den Hartog en H.M. Kolster in tegenwoor¬digheid van de secretaris, W. Blokland.
Uitgesproken ter openbare vergadering op 10 juli 2008.
De secretaris, De voorzitter,
Deze beslissing is verzonden op:
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.