GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 22 november 2011 in de zaak van:
KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN
GERECHTSDEURWAARDERS,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn,
[naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. G.J.R. van Spanje, advocaat te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder te noemen de KBvG, is bij een op 15 juni 2011 ter griffie ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 17 mei 2011.
1.2. De kamer heeft bij die beslissing op verzoek van de KBvG, geïntimeerde, verder: de gerechtsdeurwaarder, met ingang van 15 juni 2011 geschorst voor een tijdvak van zes maanden in afwachting van een beslissing van de kamer over de door de KBvG tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht en voorts de behandeling van die klacht pro forma aangehouden tot dinsdag 13 september 2011 om 13.30 uur. Het hoger beroep van de KBvG richt zich uitsluitend tegen laatstgenoemde beslissing.
1.3. Het hoger beroep is op 13 oktober 2011 behandeld ter openbare terechtzitting van het hof. De KBvG, in de persoon van haar voorzitter mr. J.M. Wisseborn, en klager en zijn gemachtigde zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, mrs. Wisseborn en Van Spanje aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie.
2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
2.1. Ingevolge het samenstel van bepalingen neergelegd in de artikelen 43 en 45, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderwet (Gdw) kan slechts hoger beroep worden ingesteld tegen een beslissing van de kamer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring, ongegrondverklaring of gegrondverklaring van het bezwaar.
2.2. Door de KBvG is aangevoerd dat zij niettemin in haar beroep ontvankelijk is op grond van de omstandigheid dat in de brief van de secretaris van de kamer van 19 mei 2011 waarbij de bestreden beslissing aan de KBvG is toegezonden, het volgende is vermeld:
“Tegen deze beslissing kunt u binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van deze kennisgeving, bij met redenen omkleed beroepschrift, hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.”
De KBvG heeft in dit verband betoogd dat deze mededeling slechts betrekking kan hebben op de aanhoudingsbeslissing en niet op de beslissing tot het opleggen van een schorsing bij wege van voorlopige maatregel op de voet van artikel 38 Gdw, omdat de KBvG op grond van het zesde lid van dat artikel tegen laatstgenoemde beslissing niet in hoger beroep kan komen. Voorts heeft de KBvG erop gewezen dat ook onderaan de bestreden beslissing staat vermeld dat daartegen binnen dertig dagen hoger beroep kan worden ingesteld.
2.3. Dit betoog kan niet worden gevolgd. Waar de wet geen rechtsmiddel openstelt tegen een beslissing als de onderhavige kan de secretaris van de kamer door een onjuiste mededeling in de aanbiedingsbrief niet de mogelijkheid van hoger beroep scheppen. De niet specifiek aan de KBvG gerichte mededeling onderaan de bestreden beslissing is, gegeven de mogelijkheid van hoger beroep tegen de schorsingsbeslissing van de zijde van onder meer de gerechtsdeurwaarder, niet onjuist, wat van de gevolgen van een eventuele onjuiste mededeling onderaan de beslissing ook zij.
2.4. De KBvG heeft voorts betoogd dat de beslissing van de kamer om de klacht niet onmiddellijk te behandelen, maar daarmee te wachten totdat meer bekend was over de afloop van de strafzaak tegen de gerechtsdeurwaarder, moet worden beschouwd als een afwijzing van de klacht van de KBvG dat de gerechtdeurwaarder uit het ambt moet worden ontzet wegens diens erkende recidiverende drugsgebruik.
2.5. Ook dit betoog gaat niet op. Aan de KBvG kan worden toegegeven dat uit het afwachten van de uitkomst van de strafzaak zou kunnen worden afgeleid dat de kamer het erkende recidiverende drugsgebruik op zichzelf niet zonder meer voldoende vond voor de gevraagde ontzetting. Die omstandigheid doet echter niet af aan het feit dat de kamer over geen enkel onderdeel van de klacht nog een inhoudelijk eindoordeel heeft gegeven, zodat tegen haar beslissing geen hoger beroep open staat.
2.6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
- verklaart de KBvG niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 november 2011 door de rolraadsheer.
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 17 mei 2011 zoals bedoeld in artikel 38 lid 1 en artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 240.2011 ingesteld door:
KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE van GERECHTSDEURWAARDERS,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
klaagster,
gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn,
[naam],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
beklaagde,
gemachtigde: mr. G.J. van Oosten, advocaat gevestigd te Amsterdam.
Bij brief van 15 april 2011 heeft het bestuur van klaagster een klacht met producties ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder, tevens inhoudende een verzoek om de gerechtsdeurwaarder in afwachting van een beslissing daarop te schorsen.
De zaak is behandeld op de terechtzitting van 19 april 2001 en voortgezet op 10 mei 2001.
Bij de eerste behandeling zijn de gemachtigde (voorzitter) van klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder verschenen. Bij de tweede behandeling is namens klaagster mr. K.M. Weisfelt (directeur) verschenen en de gerechtsdeurwaarder bijgestaan door zijn gemachtigde. Op beide zittingen was de gerechtsdeurwaarder vergezeld door [naam].
Van beide behandelingen is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
Bij de eerste behandeling heeft verzoeker een pleitnota overgelegd en de gemachtigde van klager producties.
Op 29 april 2010 is van klaagster een nadere onderbouwing van haar verzoek en de klacht ontvangen met producties.
Bij de tweede behandeling heeft de gemachtigde van klager pleitaantekeningen met bijlagen overgelegd.
De uitspraak is bepaald op 17 mei 2011.
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.
a) De gerechtsdeurwaarder oefent een gerechtsdeurwaarderspraktijk uit met als vestigingsplaats [plaats].
b) Klaagster heeft op 5 september 2008 tegen de gerechtsdeurwaarder bij de Kamer een verzoek tot schorsing zoals bedoeld in artikel 38 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet en een klacht ingediend (zaaknummer 405.2008) in verband met cocaïneverslaving van de gerechtsdeurwaarder. Bij beslissing van 26 september 2008 heeft de Kamer het verzoek tot schorsing aangehouden onder de voorwaarde dat de gerechtsdeurwaarder zich aan de voorwaarden zoals omschreven in die beslissing onder 1.f zou houden en is de beslissing op de klacht aangehouden. De gerechtsdeurwaarder heeft zich aan die voorwaarden gehouden. Bij beslissing van 24 maart 2009 is de klacht door de Kamer gegrond verklaard en is aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing voor drie maanden opgelegd. Deze beslissing is onherroepelijk geworden.
c) De gerechtsdeurwaarder heeft op eigen verzoek van 21 januari tot 21 februari 2011 verbleven in de kliniek van Solutions te Voorthuizen vanwege verslaving aan cocaïne.
d) De gerechtsdeurwaarder bevindt zich sinds 31 maart 2011 in voorlopige hechtenis en is sinds die datum van rechtswege geschorst. Op 13 april 2011 is zijn voorarrest met 90 dagen verlengd. Zijn verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis is afgewezen. Op 19 mei 2011 wordt het beroep van de gerechtsdeurwaarder tegen deze beslissing behandeld door het gerechthof.
e) De gerechtsdeurwaarder wordt verdacht van mishandeling onder invloed van verdovende middelen.
f) Op 14 april 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder een verzoek tot benoeming van [naam], gerechtsdeurwaarder te [plaats] tot zijn waarnemer ingediend bij de Minister van veiligheid en justitie. Deze waarnemer is op 19 april 2011 benoemd.
g) De strafzaak tegen de gerechtsdeurwaarder wordt behandeld door de meervoudige kamer van de rechtbank Dordrecht. Op 4 juli 2011 zal de eerste pro forma zitting plaatsvinden.
2. De klacht en het verzoek
2.1 Verslaving aan verdovende middelen verdraagt zich niet met het uitoefenen van het ambt van gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder is kennelijk niet in staat gebleken deze verslaving te overwinnen. De ernst van de gedraging en de recidive rechtvaardigt de oplegging van de maatregel ontzetting uit het ambt. De verdenking van het strafbaar feit is een bijkomende omstandigheid.
2.2 De schorsing van de gerechtsdeurwaarder vanwege de voorlopige hechtenis op basis van artikel 51 sub a van de Gerechtsdeurwaarderswet eindigt op het moment dat de voorlopige hechtenis zal zijn beëindigd. De waarneming is aangevraagd wegens ziekte of afwezigheid zoals bedoeld in artikel 23 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet. De gerechtsdeurwaarder kan op basis van artikel 23 lid 4 sub b van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn ambtsvervulling hervatten door een kennisgeving aan de minister van Veiligheid en Justitie. Een gerechtsdeurwaarder die wordt verdacht van een ernstig strafbaar feit en die lijdt aan een kennelijk niet overwonnen verslaving aan cocaïne moet de bevoegdheid tot het verrichten van ambtshandelingen en de beschikking over de kwaliteitsrekening met onmiddellijke ingang worden ontnomen. Het verzoek strekt tot schorsing van de gerechtsdeurwaarder met ingang van het moment dat de voorlopige hechtenis van de gerechtsdeurwaarder beëindigd is.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
3.1 De gerechtsdeurwaarder lijdt aan ADHD en probeert dat de bestrijden door het gebruik van XTC en cocaïne. Er is sprake van een terugval. Het gaat verder om een identieke situatie als in 2009. Destijds heeft de gerechtsdeurwaarder ook zelf een traject in gang gezet om de zaken op zijn kantoor te regelen en heeft hij zich aan alle afspraken gehouden. Een schorsing behoeft nu niet nog niet te worden uitgesproken, omdat er een waarnemer is benoemd en de gerechtsdeurwaarder zijn bevoegdheden als gerechtsdeurwaarder niet wenst uit te oefenen. Op zijn kantoor is alles verder in orde. Er is pas een controle geweest van het BFT waaruit geen onregelmatigheden naar voren zijn gekomen. Het verzoek tot schorsing dient te worden afgewezen.
3.2 De behandeling van de klacht dient te worden aangehouden. De Kamer kan zich geen volledig beeld vormen zonder de uitkomst van de strafzaak af te wachten. De enkele verdenking van een strafbaar feit is onvoldoende om tot ontzetting uit het ambt over te gaan. Bovendien vallen bij deze verdenking de nodige kanttekeningen te plaatsen.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Een gerechtsdeurwaarder tegen wie een ernstig vermoeden is gerezen dat hij een van de in artikel 34 eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde handelingen of verzuimen heeft gepleegd en tegen wie ernstige bezwaren zijn gerezen, kan in afwachting van een beslissing hierover met onmiddellijke ingang door de Kamer worden geschorst voor een periode van zes maanden.
4.2 Naar het oordeel van de Kamer doet deze situatie zich hier voor. Vast staat dat de gerechtsdeurwaarder verslaafd is aan verdovende middelen en dat hij wordt verdacht van een ernstig strafbaar feit. De Kamer acht het vanwege gegronde vrees voor terugval van de gerechtsdeurwaarder van belang dat de schorsing van de gerechtsdeurwaarder wordt voortgezet.
4.3 Het verzoek van klaagster wordt toegewezen.
Gelet op de beslissing op het verzoek en het verloop van de strafzaak tegen de gerechtsdeurwaarder acht de Kamer het niet opportuun nu reeds een beslissing op de klacht te nemen.
De Kamer voor gerechtsdeurwaarders:
Op het verzoek tot schorsing:
- schorst de gerechtsdeurwaarder met ingang van de dag waarop de voorlopige hechtenis van de gerechtsdeurwaarder afloopt, wordt opgeheven of geschorst, met onmiddellijke ingang voor een periode van zes maanden in afwachting van een beslissing over de klacht;
- houdt iedere verdere beslissing aan tot dinsdag 13 september 2011 om 13:30 uur(pro forma);
Op het verzoek tot schorsing en op de klacht:
- de meest gerede partij dient de Kamer voorafgaand aan bovenvermelde zitting op de hoogte te brengen van het verloop van de strafzaak tegen de gerechtsdeurwaarder.
Aldus gegeven door mr. H.M. Hoogeveen, plaatsvervangend-voorzitter, mr. C.W. Inden en J.C.M. van der Weijden (plaatsvervangende) leden en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.