ECLI:NL:GHAMS:2011:BV3296

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.084.056/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake griffierecht bij echtscheiding met nevenvoorzieningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen verschillende (tussen)beschikkingen van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de echtscheiding van de verzoekers. De verzoekers, vertegenwoordigd door mr. H. Loonstein, hebben verzet aangetekend tegen de beslissingen van de griffier van het Gerechtshof Amsterdam, die griffierechten in rekening heeft gebracht voor de verweerschriften in hoger beroep. De zaak is complex, aangezien het gaat om meerdere procedures die voortvloeien uit de echtscheiding, waarbij verschillende verzoekschriften en beslissingen van de rechtbank aan de orde zijn.

De rechtbank heeft op 19 maart 2008 de echtscheiding uitgesproken, waarna de verzoekers in hoger beroep zijn gegaan tegen diverse beslissingen van de rechtbank, waaronder voorlopige voorzieningen en alimentatiekwesties. De verzoekers stellen dat de griffierechten onterecht zijn geheven, omdat de verweerschriften betrekking zouden hebben op één en dezelfde zaak. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verweerschriften in kwestie betrekking hebben op afzonderlijke beroepen tegen verschillende beslissingen van de rechtbank, en dat er derhalve voor elk verweerschrift griffierecht verschuldigd is.

Het hof heeft de vraag of het gerechtvaardigd is dat voor deze twee verweerschriften in hoger beroep afzonderlijk griffierecht wordt geheven bevestigend beantwoord. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een uitzondering op de regel dat voor iedere indiening van een verzoekschrift of verweerschrift griffierecht moet worden geheven. De beslissing van het hof is op 31 mei 2011 openbaar uitgesproken, waarbij het verzet van de verzoekers ongegrond is verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
ELFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
op het verzet op grond van artikel 29 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz)van:
1. X en
2. mr. H. LOONSTEIN, advocaat te Amsterdam,
verzoekers.
1. De procedure
Bij op 18 maart 2011 ter griffie ontvangen verzoekschrift zijn verzoekers in verzet gekomen tegen de hierna te noemen beslissingen van de griffier van dit hof.
Het hof heeft beschikking bepaald op heden.
2. Bestreden beslissingen
Bij nota van 19 februari 2011 heeft de griffier van dit hof in de zaak met zaaknummer 200.074.897/01 een bedrag van € 263,- aan griffierecht in rekening gebracht. Deze nota hebben verzoekers op 23 februari 2011 voldaan.
Bij nota van 22 februari 2011 heeft de griffier van dit hof in de zaak met zaaknummer 200.079.158/01 een bedrag van € 280,- aan griffierecht in rekening gebracht. Deze nota hebben verzoekers op 18 maart 2011 voldaan.
3. Verzoek
Verzoekers maken er bezwaar tegen dat de griffier opnieuw tweemaal griffierecht heeft geheven. Volgens verzoekers is in beide gevallen geen griffierecht verschuldigd. Verzoekers hebben gesteld dat beide verweerschriften waarvoor griffierecht is geheven betrekking hebben op één en dezelfde zaak, die destijds met één verzoekschrift d.d. 7 februari 2007 bij de rechtbank is aangevangen en waarin reeds eerder hoger beroep is ingesteld (200.008.080/01 en 200.015.370/01). Volgens verzoekers dient slechts eenmaal griffierecht in rekening gebracht te worden, hetgeen volgens hen ook strookt met de behandeling van dagvaardingszaken.
4. Beoordeling
4.1. Bij verzoekschrift van 7 februari 2007 heeft de ex-echtgenoot van verzoekster sub 1 de rechtbank Amsterdam verzocht de echtscheiding uit te spreken. Verzoekster sub 1 heeft verweer gevoerd en heeft verzocht nevenvoorzieningen te treffen. Deze zaak is bij de rechtbank onder zaaknummer 362602/FA RK 07-900 geregistreerd. Daarnaast zijn door de rechtbank Amsterdam voorlopige voorzieningen gedurende de echtscheidingsprocedure getroffen onder zaaknummer 351760/ FA RK 06-6100 en zijn voorlopige voorzieningen gewijzigd onder zaaknummer 401678/ FA RK 08-4962.
De echtscheiding is uitgesproken door de rechtbank Amsterdam bij beschikking van 19 maart 2008. Daartegen is hoger beroep ingesteld op 18 juni 2008, welke zaak bij het hof is geregistreerd onder nummer 200.008.080/01 en waarvan de beslissing in hoger beroep dateert van 25 september 2008. Ook is er hoger beroep ingesteld tegen de opvolgende (tussen)beschikking van de rechtbank van 9 juli 2008, waarin is bepaald dat de ex-echtgenoot van verzoekster sub 1 huurder zal zijn van de woning en een deskundige is benoemd, welke zaak bij het hof is geregistreerd onder nummer 200.015.370/01. Voorts is hoger beroep ingesteld tegen de volgende (tussen)beschikkingen van de rechtbank van 14 april 2010 en 14 juli 2010, waarin respectievelijk verzoekster sub 1 niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek inzake het huurrecht van de echtelijke woning en er ten behoeve van haar een partneralimentatie is vastgesteld, welke zaak bij het hof is geregistreerd onder zaaknummer 200.074.897/01. Daarna is er hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 22 september 2010 waarin de kosten van de deskundige zijn vastgesteld en de ex-echtgenoot van verzoekster sub 1 voor een bedrag van € 3.195,15 in deze kosten is veroordeeld en ook in de proceskosten is veroordeeld, welke zaak bij het hof bekend is onder zaaknummer 200.079.158/01. De zaken onder nummer 200.074.897/01 en 200.079.158/01 zijn door het hof gevoegd.
4.2. De vraag is of het gerechtvaardigd is dat voor deze twee verweerschriften in hoger beroep (afzonderlijk) griffierecht wordt geheven. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Het uitgangspunt is dat voor iedere indiening van een verzoekschrift of verweerschrift griffierecht geheven wordt. Een uitzondering hierop geldt in geval een verzoekschrift in de loop van een aanhangig geding wordt ingediend en op dat geding betrekking heeft en indien tegen een dergelijk verzoek verweer wordt gevoerd (artikel 4 lid 2 onder e en g Wgbz).
Naar het oordeel van het hof is daarvan in dit geval geen sprake. Het gaat immers niet om verweer tegen verzoekschriften die in de loop van een aanhangig geding in hoger beroep worden ingediend en op dat geding betrekking hebben, maar om verweer in twee afzonderlijke beroepen tegen verschillende beslissingen van de rechtbank en daarmee om verschillende gedingen. Indien die beslissingen zijn genomen in dezelfde zaak in eerste aanleg, maakt zulks dat niet anders.
4.3. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die tot het door verzoekers gewenste resultaat leiden. Het verzet is daarom ongegrond.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het verzet ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J.J. Los, W.J. van den Bergh en G.C.C. Lewin en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 mei 2011.