ECLI:NL:GHAMS:2011:BV3296
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake griffierecht bij echtscheiding met nevenvoorzieningen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen verschillende (tussen)beschikkingen van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de echtscheiding van de verzoekers. De verzoekers, vertegenwoordigd door mr. H. Loonstein, hebben verzet aangetekend tegen de beslissingen van de griffier van het Gerechtshof Amsterdam, die griffierechten in rekening heeft gebracht voor de verweerschriften in hoger beroep. De zaak is complex, aangezien het gaat om meerdere procedures die voortvloeien uit de echtscheiding, waarbij verschillende verzoekschriften en beslissingen van de rechtbank aan de orde zijn.
De rechtbank heeft op 19 maart 2008 de echtscheiding uitgesproken, waarna de verzoekers in hoger beroep zijn gegaan tegen diverse beslissingen van de rechtbank, waaronder voorlopige voorzieningen en alimentatiekwesties. De verzoekers stellen dat de griffierechten onterecht zijn geheven, omdat de verweerschriften betrekking zouden hebben op één en dezelfde zaak. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verweerschriften in kwestie betrekking hebben op afzonderlijke beroepen tegen verschillende beslissingen van de rechtbank, en dat er derhalve voor elk verweerschrift griffierecht verschuldigd is.
Het hof heeft de vraag of het gerechtvaardigd is dat voor deze twee verweerschriften in hoger beroep afzonderlijk griffierecht wordt geheven bevestigend beantwoord. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een uitzondering op de regel dat voor iedere indiening van een verzoekschrift of verweerschrift griffierecht moet worden geheven. De beslissing van het hof is op 31 mei 2011 openbaar uitgesproken, waarbij het verzet van de verzoekers ongegrond is verklaard.