ECLI:NL:GHAMS:2011:BV3288

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.315-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het griffierecht in hoger beroep tegen dwangbevelen van de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoogte van het griffierecht dat door de griffier was vastgesteld. Verzoekers, IT Solutions Partners BV en mr. J.J. Vetter, maakten bezwaar tegen het vastgestelde griffierecht van € 6.190,-. Zij stelden dat dit bedrag onjuist was, omdat hun vordering niet gericht was op betaling van een bepaald bedrag, maar op het voorkomen van invordering door de Belastingdienst. Dit viel volgens hen onder de categorie 'alle andere gevallen' zoals omschreven in artikel 2, derde lid, aanhef en sub f van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz).

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 28 januari 2011 ter griffie was ontvangen, waarin verzoekers in verzet kwamen tegen de beslissing van de griffier van 19 januari 2011. De griffier had toen het hoogste griffierecht gehandhaafd, omdat er een financieel belang van € 2.500.000,- uit het dossier bleek. Het hof moest nu beoordelen of de vordering van verzoekers inderdaad niet gericht was op betaling van een bepaalde geldsom, maar op een andere vordering die onder de eerder genoemde categorie viel.

Het hof concludeerde dat de vordering van verzoekers niet gericht was op betaling van een bepaald bedrag, maar op het voorkomen van invordering door de Belastingdienst. Hierdoor was de griffier ten onrechte artikel 2, lid 3 aanhef en sub d Wtbz toegepast. Het hof verklaarde het verzet gegrond en stelde het griffierecht vast op € 314,-. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 mei 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
op het verzet op grond van artikel 25, eerste lid, van de – inmiddels vervallen - Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz)van:
1. IT SOLUTIONS PARTNERS BV (c.s.), gevestigd te Amsterdam,
2. mr. J.J. Vetter, kantoorhoudende te Amsterdam,
verzoekers;
1. De procedure
Bij op 28 januari 2011 ter griffie ontvangen verzoekschrift zijn verzoekers in verzet gekomen tegen de hierna te noemen beslissing van de griffier van dit hof van 19 januari 2011.
Het hof heeft beschikking bepaald op heden.
2. Bestreden beslissing
Bij beslissing van 19 januari 2011 heeft de griffier van dit hof in de zaak met zaaknummer 200.075.395/01 de beslissing het hoogste griffierecht te heffen gehandhaafd, omdat uit het dossier een financieel belang van de zaak is gebleken van € 2.500.000,-.
3. Verzoek
3.1. Verzoekers maken bezwaar tegen de hoogte van het vast recht ad € 6.190,-. Volgens verzoekers is dat bedrag onjuist en is er geen sprake van een vordering tot betaling van een bedrag van € 2.500.000,- of enig ander bedrag. Het griffierecht dient te worden bepaald aan de hand van de eis in beide dagvaardingen en de uitspraak in eerste aanleg van de rechtbank Amsterdam. Uit die stukken blijkt dat er geen sprake is van een eis die strekt tot betaling van een bepaalde geldsom. Verzoekers wensen dat het vast recht wordt vastgesteld op het bedrag dat behoort bij ‘alle andere gevallen’, zoals omschreven in artikel 2, derde lid, aanhef en sub f Wtbz. Verzoekers verwijzen ter onderbouwing van hun stelling naar twee uitspraken van de Hoge Raad, NJ 1990, 515 en NJ 2002, 533. Ook beroepen zij zich op de Handleiding Tarieven in Burgerlijke Zaken van de rechterlijke macht, met name voor zover daarin staat geschreven dat voor de bepaling van de hoogte van het vast recht aangeknoopt moet worden bij het financiële belang van de zaak, mits dat belang tot uitdrukking komt in een vordering gericht op betaling van een bepaalde geldsom.
Verzoekers verzoeken het hof derhalve tot wijziging van het gedeclareerde vast recht over te gaan.
4. Beoordeling
4.1. De vraag die door verzoekers ter beantwoording aan het hof wordt voorgelegd, is of in het onderhavige hoger beroep sprake is van een vordering strekkende tot betaling van een bepaalde geldsom (van meer dan € 11.345,-, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, aanhef en sub d Wtbz), of dat hier niet sprake is van een zodanige vordering doch van een andere vordering die valt onder het begrip ‘alle andere gevallen’, zoals omschreven in artikel 2, derde lid, aanhef en sub f, Wtbz.
4.2. Bij de beantwoording van die vraag staat voorop dat het hier gaat om een door It Solutions Partners c.s. ingesteld hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam waarbij hun verzet ex artikel 17 Invorderingswet 1990 tegen een aantal door de Ontvanger van de Belastingdienst Amsterdam (hierna: de Ontvanger) jegens verzoekers sub 1 uitgevaardigde dwangbevelen is afgewezen.
4.3. De regeling van het vast recht in de Wet tarieven in burgerlijke zaken is erop gericht dit recht, wat de hoogte betreft, te relateren aan het financiële belang van de zaak, voor zover dat belang tot uitdrukking komt in een tot betaling van een bepaalde geldsom strekkende vordering.
4.4. De vordering in deze zaak is niet gericht op betaling van een bepaald bedrag, maar op het voorkomen van invordering door de Belastingdienst. De griffier van het gerechtshof heeft derhalve voor de vaststelling van het vast recht ten ontrechte artikel 2 lid 3 aanhef en sub d en niet artikel 2 lid 3 aanhef en sub f WTBZ toegepast. Het voorgaande leidt ertoe dat het bezwaar van verzoekers gegrond is. Derhalve zal het hof het te heffen griffierecht alsnog vaststellen op het hierna te noemen bedrag.
5. Beslissing
Het hof verklaart het verzet gegrond en gelast de griffier het in de zaak met zaaknummer 200.075.395/01 te heffen vast recht vast te stellen op een bedrag van € 314,-.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M Smit, A.M.A. Verscheure en C. Uriot en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 mei 2011.