ECLI:NL:GHAMS:2011:BV3265
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ongegrondverklaring verzet inzake griffierecht in hoger beroep
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, hebben verzoekers op 16 maart 2011 verzet aangetekend tegen een beslissing van de griffier van het hof. De zaak betreft een hoger beroep in een schuldsaneringprocedure, waarbij verzoekers bezwaar maken tegen het in rekening brengen van het volledige griffierecht. Verzoekers stellen dat zij in het bezit zijn van een op 28 oktober 2010 afgegeven toevoeging, maar deze pas bij het onderhavige verzoekschrift hebben overgelegd. Het hof heeft op 22 oktober 2010 een eindarrest gewezen en verzoekster sub 1 niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De verzoekers hebben bij indiening van het verzoekschrift op 14 oktober 2010 een aanvraag voor toevoeging overgelegd, maar de afgegeven toevoeging is pas later ingediend.
Het hof oordeelt dat de omstandigheid dat bij het hof onbekend is gebleven dat voor verzoekster sub 1 een toevoeging was verleend, voor risico van verzoekers moet blijven. Verzoeker sub 2 had bekend moeten zijn met de wettelijke regels en had zijn kantoorvoering zodanig moeten inrichten dat deze regels nageleefd konden worden. Het hof concludeert dat verzoekers niet tijdig de toevoeging hebben overgelegd en dat er geen omstandigheden zijn die tot een ander oordeel nopen. De verzoekers kunnen geen beroep doen op de bepaling dat het griffierecht voor drievierde deel in debet zal worden gesteld omdat de toevoeging voor verzoekster sub 1 is afgegeven. Het verzet wordt derhalve ongegrond verklaard.