ECLI:NL:GHAMS:2011:BV3250
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verzet tegen de heffing van griffierecht in civiele procedure
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, hebben verzoekers X en mr. F.E.C. Koopman bezwaar gemaakt tegen de heffing van het volledige griffierecht. Verzoekers stelden dat zij bij hun memorie van antwoord, ingediend op 14 september 2010, hadden aangegeven dat de definitieve toevoeging was afgegeven op 1 juni 2010. Ze gingen ervan uit dat de toevoeging was verwerkt en dat het griffierecht definitief was vastgesteld, zoals ook vermeld in het roljournaal van het hof. De zaak werd op 10 mei 2011 geroyeerd, maar verzoekers voerden aan dat de toevoeging tijdig was aangevraagd en dat de mededeling in het roljournaal hen het vertrouwen gaf dat er geen aanvullende heffing zou plaatsvinden.
Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekers tijdig een aanvraag voor de toevoeging hebben ingediend en dat de definitieve toevoeging op 1 juni 2010 is afgegeven. De griffier had op 24 juni 2011 de beslissing genomen om het volledige griffierecht te heffen, omdat de definitieve toevoeging niet tijdig was overgelegd. Het hof oordeelde echter dat, gezien de mededeling in het roljournaal, verzoekers de heffing als definitief mochten beschouwen. Het hof heeft de relevante wetgeving, waaronder de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz), in overweging genomen en geconcludeerd dat het bezwaar van verzoekers gegrond is.
De beslissing van het hof was dat het griffierecht voor drievierde deel in debet gesteld diende te worden. De uitspraak werd gedaan op 6 september 2011 door de rolraadsheer, en het hof heeft de griffier gelast om het griffierecht voor drievierde deel in debet te stellen in de zaak met zaaknummer 200.065.086/01 met betrekking tot verzoeker X.