GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 6 december 2011 in de zaak met zaaknummer 200.089.881/01 (ondertoezichtstelling) van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. P. Wieringa te Zaandam,
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING regio Noord-Holland, locatie Alkmaar,
gevestigd te Alkmaar,
GEÏNTIMEERDE,
en in de zaak met zaaknummer 200.089.882/01 (omgang) van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. P. Wieringa te Zaandam,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. K. Moene te ’s-Gravenhage.
1. Het geding in hoger beroep in beide zaken
1.1. Appellante wordt hierna de moeder genoemd. Geïntimeerden worden respectievelijk de Raad en de vader genoemd.
1.2. De moeder is in de zaak met zaaknummer 200.089.881/01 op 29 juni 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 maart 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem met kenmerk 175578/10-1320.
1.3. De moeder is in de zaak met zaaknummer 200.089.882/01 op 29 juni 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 13 mei 2008, 1 september 2009, 6 juli 2010 en 29 maart 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem met kenmerk 141936/07-4353.
1.4. De Raad heeft in de zaak met zaaknummer 200.089.881/01 op 4 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
1.5. De vader heeft in de zaak met zaaknummer 200.089.882/01 op 22 augustus 2011 een verweerschrift ingediend.
1.6. De zaken zijn op 5 september 2011 tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- mevrouw D. van Dijk namens de Raad,
- mevrouw J. Ang, gezinsvoogd, vertegenwoordigster van de Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, team Opperdan (hierna: BJAA).
2.1. Uit de relatie van de moeder en de vader is geboren […] (hierna: [de minderjarige]) op 9 juni 2002. De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige]. De vader heeft [de minderjarige] erkend.
2.2. Na een eerdere procedure in 2004/2005, die hij niet heeft voortgezet, heeft de vader op 12 december 2007 opnieuw een verzoekschrift tot het vaststellen van een omgangsregeling ingediend.
2.3. Bij de bestreden tussenbeschikking van 13 mei 2008 is de Raad verzocht een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren omtrent de mogelijkheden van een regeling in het kader van een verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna: omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige]), waarbij de Raad indien mogelijk proefcontacten opstart.
2.4. Bij de bestreden tussenbeschikking van 1 september 2009 is bepaald dat partijen zich dienen te wenden tot Begeleid Bezoek, Omgangshuis Noord-Holland, voor begeleide omgangscontacten tussen de vader en [de minderjarige], en dat zij zich dienen te houden aan de door Begeleid Bezoek te geven aanwijzingen.
2.5. Bij de bestreden tussenbeschikking van 6 juli 2010 is de Raad verzocht ten aanzien van de omgang een beschermingsonderzoek te verrichten en advies te geven of een ondertoezichtstelling een mogelijkheid is om tot een omgangsregeling te komen.
2.6. Bij tussenbeschikking van 25 november 2011 is de Raad verzocht een aanvullend rapport uit te brengen.
2.7. In het dossier bevinden zich rapporten van de Raad van 3 juni 2009, 6 april 2010, 22 oktober 2010 en 31 januari 2011 en een rapportage van het Omgangshuis Noord-Holland van 6 april 2010.
3. Het geschil in hoger beroep
in de zaak met zaaknummer 200.089.881/01
3.1. Bij de bestreden beschikking is op het daartoe strekkend verzoek van de Raad [de minderjarige] met ingang van 29 maart 2011 tot 29 maart 2012 onder toezicht gesteld van BJAA.
3.2. De moeder verzoekt - zo begrijpt het hof - met vernietiging van de bestreden beschikking het inleidend verzoek van de Raad alsnog af te wijzen.
3.3. De Raad verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen.
in de zaak met zaaknummer 200.089.882/01
3.4. Bij de bestreden eindbeschikking van 29 maart 2011 is een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] bepaald met de volgende opbouw vanaf het moment dat een gezinvoogd is toegewezen:
- na drie maanden: de vader zal een video met daarop een kort berichtje voor [de minderjarige] inleveren bij de gezinsvoogd. De gezinsvoogd zal met [de minderjarige], buiten aanwezigheid van de moeder en stiefvader, deze video bekijken;
- na zes maanden: een keer per veertien dagen op zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur zal [de minderjarige] bij de vader verblijven. De vader zal [de minderjarige] bij eventuele sportwedstrijden begeleiden op deze zaterdag;
- na negen maanden: een keer per veertien dagen van zaterdag van 10.00 uur tot zondag 10.00 uur zal [de minderjarige] bij de vader verblijven;
- na een jaar: conform de door de vader verzochte omgangsregeling van vrijdag 20.00 uur tot zondag 19.00 uur.
3.5. De moeder verzoekt - zo begrijpt het hof - met vernietiging van de bestreden eindbeschikking, het inleidend verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling alsnog af te wijzen.
3.6. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep in beide zaken
4.1. In tegenstelling tot hetgeen de vader betoogt, is de moeder ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen het recht op omgang. Daartoe overweegt het hof dat het dictum van de tussenbeschikking van 1 september 2009 geen beslissing bevat op dit punt. Het stond de moeder dan ook vrij om thans van deze tussenbeschikking in hoger beroep te komen.
4.2. Het hof dient te beantwoorden de vraag of de kinderrechter terecht en op juiste gronden [de minderjarige] onder toezicht heeft gesteld, en of deze gronden thans in hoger beroep nog aanwezig zijn. Het hof dient tevens te beoordelen of in de onderhavige zaak sprake is een of meer van de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, wat ertoe zou leiden dat de vader het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd dient te worden, en zo niet, welke omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] wordt geacht. Het hof ziet aanleiding eerst de verzochte omgangsregeling te bespreken.
4.3. De moeder stelt dat sprake is van contra-indicaties voor omgang tussen de vader en [de minderjarige]. [de minderjarige] groeit op in een veilige en gelukkige omgeving en beschouwt zijn stiefvader als zijn vader. Hij is een vrolijk en opgewekt jongetje en ontwikkelt zich goed, zowel in als buiten school. Hij is gebaat bij rust en regelmaat en raakt uit zijn doen van veranderingen die in zijn wereld plaatsvinden. [de minderjarige] is niet nieuwsgierig naar de vader. Zijn belang bij een ongestoorde en veilige jeugd dient te prevaleren boven het belang van de vader om contact met [de minderjarige] te hebben. Daarnaast heeft de moeder angst voor het opstarten van een omgangsregeling. Zij is na een vorige zitting ingestort en is in therapie geweest bij een psychotherapeut, die heeft aangegeven dat zij met heftige emoties kan reageren op stressvolle situaties waarbij angsten optreden die een bevredigend functioneren in de weg staan. De Raad heeft ten onrechte geen belangenafweging gemaakt en geweigerd met [de minderjarige] te praten. Als er omgang op gang wordt gebracht is te voorzien dat [de minderjarige] dat niet wil. Hij zal door de vrouw moeten worden gedwongen. Mocht het hof oordelen dat de vader recht heeft op omgang met [de minderjarige], dan is de moeder van mening dat er eerst proefcontacten op gang worden gebracht. De thans vastgestelde regeling is niet in het belang van [de minderjarige] en vormt een te grote inbreuk op zijn levenssfeer.
Volgens de moeder zijn er geen gronden tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige]. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat [de minderjarige] pas recent van het bestaan van zijn vader op de hoogte is. De stiefvader en zij brengen de vader bij [de minderjarige] ter sprake en geven [de minderjarige] toestemming en ruimte om over de vader te praten. Tot slot wijst de moeder erop dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een ondertoezichtstelling de moeder en haar gezin ondersteuning biedt voor de problemen die de moeder verwacht zodra er contactherstel gaat plaatsvinden tussen [de minderjarige] en de vader.
4.4. De vader stelt - kort gezegd - dat omgang tussen hem en [de minderjarige] niet een zodanige onevenredige grote inbreuk zou maken op het family life in het gezin van moeder dat die omgang in strijd zou zijn met zwaarwegende belangen van [de minderjarige]. De moeder heeft geen redenen om bang of angstig voor de vader te zijn en mocht zij desondanks angst of vrees hebben, dan zou het op haar weg liggen om hiervoor therapie te ondergaan. De vader stelt voorts dat de moeder en de stiefvader niet willen inzien dat [de minderjarige] nieuwsgierig naar hem is.
4.5. Het standpunt van de Raad zoals dit blijkt uit zijn rapporten houdt in dat er geen contra-indicaties zijn voor omgang tussen de vader en [de minderjarige] en dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De bedreiging bestaat uit het feit dat niet aan zijn ontwikkelingsbehoefte wordt voldaan ten aanzien van het leren kennen van zijn vader en het vormen van een eigen beeld van zijn vader. De behoefte van [de minderjarige] om zijn vader te leren kennen dan wel informatie over zijn vader te krijgen wordt door moeder en stiefvader niet onderkend of gestimuleerd. De Raad acht het mogelijk dat [de minderjarige] naar moeder en stiefvader toe geen interesse in vader toont. Voor een kind is het ingewikkeld om naar zijn vader te vragen als hij hiervoor geen ruimte en emotionele toestemming ervaart van zijn verzorgende ouder en een ouder hier niet zelfstandig invulling aan geeft. [de minderjarige] zal ervaren dat het onderwerp spanningen en angst bij moeder oproept. De Raad acht hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk om in de ontwikkelingsbehoefte van [de minderjarige] te voorzien, nu dit de afgelopen jaren in een vrijwillig kader niet mogelijk is gebleken.
4.6. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de vader en [de minderjarige] sinds februari 2004 geen omgang meer met elkaar hebben gehad. Pogingen vanuit de rechtbank om begeleide omgang te starten zijn mislukt als gevolg van oorzaken gelegen aan de zijde van de moeder, waarna de rechtbank de Raad in 2010 heeft verzocht een beschermingsonderzoek in te stellen. Als gevolg van gebeurtenissen tussen de ouders in het verleden, heeft de moeder angst voor de vader ontwikkeld. Zij is in therapie geweest bij psychotherapeute mevrouw Van Sloten, die de diagnose “depressieve stoornis recidiverend” heeft gesteld, waarbij volgens haar de problemen met de vader een rol spelen.
Als zorgpunten in de ontwikkeling van [de minderjarige] is gesignaleerd dat hij zich in zichzelf terugtrekt bij boosheid en verdriet en dat hij moeite heeft met het omgaan met spanningen. Hij vertoont teruggetrokken gedrag als het om zijn beleving en emoties gaat. Hij wil thuis niet met de moeder over de vader praten, vindt het eng om de vader te leren kennen en onderdrukt zijn nieuwsgierigheid naar de vader. Om tot een onverstoorde identiteitsontwikkeling te komen heeft [de minderjarige] contact en een band met de vader nodig. Om dit zonder angst te kunnen laten verlopen heeft [de minderjarige] de emotionele toestemming en steun van de moeder en de stiefvader nodig. Voorts is het nodig dat [de minderjarige] adequater leert omgaan met spanningen en emoties. De moeder en de stiefvader onderkennen mogelijk niet de behoefte aan contact en een band tussen [de minderjarige] en de vader, doordat zij geen van beiden contact hebben met hun biologische vader en hierdoor geen problemen ervaren. De moeder is niet in staat haar negatieve gevoelens ten opzichte van de vader opzij te zetten in het belang van [de minderjarige] en hem emotionele toestemming te geven om een goed contact op te bouwen met de vader. De stiefvader kan geen bemiddelende rol op zich nemen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de moeder en de stiefvader opvoedingsondersteuning ontvangen, gericht op het leren ondersteunen en begeleiden van [de minderjarige] in de omgang met de vader. Daarnaast verkrijgen zij inzicht in de gevolgen van hun gedrag op de gevoelens en gedachten en het gedrag van [de minderjarige], en leert [de minderjarige] hoe hij beter met spanningen en emoties kan omgaan, zo blijkt uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting.
4.7. Het hof overweegt het volgende. Aannemelijk is dat de moeder als gevolg van de gebeurtenissen in het verleden spanning zal ervaren wanneer zij [de minderjarige] - met steun van derden - zal moeten ondersteunen en begeleiden in het contact met de vader. Ook is aannemelijk dat het op gang brengen van contact van [de minderjarige] met de vader onrustige periodes in de gezinssituatie van de moeder zal meebrengen. Dat dit ertoe zal leiden dat de moeder [de minderjarige] niet de opvoedingssituatie zal kunnen bieden die hij nodig heeft, respectievelijk een zodanige verstoring van het gezinsleven van [de minderjarige] zal opleveren dat de conclusie gerechtvaardigd is dat omgang ernstig nadeel voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] zou opleveren of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige], heeft de vrouw bij gebrek aan onderbouwing niet aannemelijk gemaakt. Angst van de moeder voor de vader - zeker in een situatie waarin zij wordt ondersteund en begeleid, waarop het hof hierna verder zal ingaan - en spanningen tussen de moeder en de stiefvader, zo deze al direct en uitsluitend voortkomen uit de onderhavige omgangskwestie, zijn daartoe onvoldoende. De conclusie luidt dan ook dat er geen contra-indicaties voor omgang zijn.
4.8. Uit hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen blijkt dat het in het belang van [de minderjarige] is om - zoals ook de Raad ter zitting heeft benadrukt - zijn vader te leren kennen en een eigen, objectief beeld van hem te vormen. Het hof is met de Raad van oordeel dat het leren kennen en vormen van een beeld van de vader belangrijk is voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige]. Als hij hiervoor geen ruimte krijgt, bestaat de kans dat hij een irreëel vaderbeeld ontwikkelt en dat hij steeds vaker zal worden geconfronteerd met zijn achtergrond, zijn persoonlijke eigenschappen en de vraag van wie hij wat heeft. [de minderjarige] heeft bij de Raad aangegeven nieuwsgierig te zijn naar de vader.
4.9. Het hof zal een gefaseerde omgangsregeling vaststellen, nu [de minderjarige] gebaat is bij duidelijkheid omtrent de invulling daarvan. De rechtbank heeft een omgangsregeling vastgesteld vanaf het moment dat een gezinsvoogd is toegewezen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de gezinsvoogd in inmiddels is aangewezen. Gelet daarop zal het hof bepalen dat de omgangsregeling ingaat per datum van deze beschikking en dat deze wordt opgebouwd als na te melden:
- na drie maanden: de vader levert een video met daarop een kort berichtje voor [de minderjarige] bij de gezinsvoogd in, die de video met [de minderjarige] buiten aanwezigheid van de moeder en de stiefvader zal bekijken;
- na zes maanden: eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 10:00 uur tot 17:00 uur bij de vader thuis;
- na negen maanden: eenmaal per veertien dagen van zaterdag 10:00 uur tot zondag 10:00 uur;
- na een jaar: eenmaal per veertien dagen van vrijdag 20:00 uur tot zondag 19:00 uur.
4.10. De moeder en de stiefvader zijn beiden zonder biologische vader opgegroeid en zij zien de behoefte van [de minderjarige] om contact te hebben met de vader onvoldoende in. [de minderjarige] heeft de emotionele steun van de moeder en de stiefvader nodig om contact op te bouwen met de vader en adequaat te leren omgaan met spanningen en emoties. De moeder is niet in staat hem emotioneel toestemming te geven contact met de vader op te bouwen, zoals blijkt uit de rapportage van 6 april 2010 van het Omgangshuis Noord-Holland. De strijd tussen de ouders c.q. de weerstand van de moeder tegen omgang tussen de vader en [de minderjarige] vormen een bedreiging voor de ontwikkeling van [de minderjarige] en hebben een negatieve weerslag op hem. Dat blijkt onder meer uit het feit dat [de minderjarige] blijkens voornoemde rapportage van het Omgangshuis zodanig overstuur was dat kennismaking met het Omgangshuis niet heeft plaatsgevonden. Er bestaan dan ook zorgen over de loyaliteitsontwikkeling van [de minderjarige]. Voorts is het nodig dat [de minderjarige] leert omgaan met spanningen en emoties. Zijn huidige opvoedingsklimaat komt onvoldoende tegemoet aan zijn behoeften. Nu vrijwillige hulpverlening - begeleide omgang - in het verleden is mislukt, dienen de moeder, de vader als ook de stiefvader in het belang van [de minderjarige] opvoedingsondersteuning c.q. ondersteuning bij het opstarten van de (begeleide) omgang in een gedwongen kader te krijgen. De gezinsvoogd dient in het kader van de ondertoezichtstelling de ouders te begeleiden in hun onderlinge communicatie, opvoedingsondersteuning te verlenen en ervoor zorg te dragen dat duidelijke afspraken worden gemaakt. Voorts is het de taak van de gezinsvoogd de benodigde hulp te bieden bij het opstarten van de omgang. De conclusie luidt dan ook dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn.
4.11. Anders dan de moeder betoogt, is het hof van oordeel dat de Raad zorgvuldig en compleet onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheid van omgang voor [de minderjarige] alsmede - later - de noodzaak van een ondertoezicht¬stelling als beschermingsmaatregel, zodat de stellingen van de moeder op dit punt niet tot een ander oordeel in de beide zaken kunnen leiden. Daartoe overweegt het hof dat uit de door de Raad opgestelde rapporten volgt dat het gezin van [de minderjarige] in het onderzoek is betrokken en dat de belangen van [de minderjarige] zijn meegewogen.
4.12. Dit leidt tot de volgende beslissing.
bekrachtigt de beschikking met kenmerk 175578/10-1320 inzake de ondertoezichtstelling van [de minderjarige];
vernietigt de beschikking met kenmerk 141936/07-4353 inzake de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt vast dat de vader en [de minderjarige] met ingang van de datum van deze beschikking gerechtigd zijn omgang met elkaar te hebben op de wijze zoals onder rechtsoverweging 4.9 is weergegeven;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, C.G. Kleene-Eijk, en J.E. Geuzinge in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2011.