GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 18 oktober 2011 in de zaak met zaaknummer 200.086.901/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. T.O. Sohansingh te Amsterdam,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANT in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A. Alam-Khan te Hoofddorp.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 10 mei 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 februari 2011 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 171370 / 10-2293.
1.3. De man heeft op 23 juni 2011 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De vrouw heeft op 28 juli 2011 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5. De man heeft op 3 augustus 2011 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaak is op 18 augustus 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Partijen hebben de zaak door hun advocaten laten toelichten, waarbij de advocaat van de vrouw pleitaantekeningen heeft overgelegd.
2.1. Partijen zijn [in] 1992 gehuwd. Hun huwelijk is [in] 2004 omgezet in een geregistreerd partnerschap. Het geregistreerd partnerschap is beëindigd op 13 juli 2004 door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind A] [in] 1997 en […] [in] 2000 (hierna: [kind B]) (hierna tezamen: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. Zij verblijven bij de man.
Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond.
Persoonlijke omstandigheden
2.2. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1972. Zij is thans gehuwd met [X]. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren. Haar echtgenoot voorziet niet in eigen levensonderhoud. Hij verblijft in het buitenland in afwachting van het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf.
De vrouw heeft sinds medio 2008 een eigen onderneming, […]. Uit de winst- en verliesrekeningen over de periode 1 juni 2008 tot en met 31 december 2008 en de jaren 2009 en 2010 blijkt een resultaat van respectievelijk € 4.165,- negatief, € 3.933,- negatief en € 7.524,- negatief.
Voorts ontvangt de vrouw een WAO-uitkering. Blijkens de jaaropgaven over 2009 en 2010 bedroeg haar fiscaal loon respectievelijk € 18.257,- en € 19.443,-. Blijkens de uitkeringsspecificatie van 24 januari 2011 bedraagt de uitkering € 1.535,- bruto (€ 1.084,- netto) per maand.
Aan kale huur betaalde zij in 2010 € 526,- per maand. De huurtoeslag bedroeg € 276,- per maand. Met ingang van 1 juli 2011 betaalt zij € 618,- per maand. De huurtoeslag bedraagt sindsdien € 295,- per maand.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalde zij in 2010 € 148,- per maand. De zorgtoeslag bedroeg € 60,- per maand. In 2011 betaalt zij € 130,- per maand aan premie zorgverzekering. De zorgtoeslag bedraagt € 68,- per maand.
2.3. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1951. Hij is opnieuw gehuwd. Hij vormt met zijn echtgenote en de kinderen van partijen een gezin.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. In eerste aanleg heeft de man de rechtbank verzocht te bepalen dat de vrouw met ingang van 15 augustus 2009 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van € 225,- per kind per maand, dan wel met een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de vrouw aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dient te voldoen een bedrag van € 225,- per kind per maand, met ingang van 6 juli 2010, voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de bijdrage met ingang van de dag waarop het inleidend verzoekschrift is ingediend, althans met ingang van zodanige datum als het hof juist acht, op nihil te stellen, althans op zodanig bedrag als het hof juist acht.
3.3. De man verzoekt, naar het hof begrijpt, in principaal appel, het door de vrouw verzochte af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de ingangsdatum van de bijdrage op 6 juli 2010 is bepaald, en te bepalen dat de door de vrouw te betalen bijdrage ingaat per 15 augustus 2009.
3.4. De vrouw verzoekt het door de man in incidenteel appel verzochte af te wijzen en als ingangsdatum voor de te betalen bijdrage 6 juli 2010 aan te houden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De behoefte van de kinderen aan de bij de bestreden beschikking vastgestelde bijdrage is niet in geschil en staat daarmee vast.
4.2. Tussen partijen is de draagkracht van de vrouw in geschil.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of rekening dient te worden gehouden met de verliezen die de vrouw lijdt in haar onderneming. De man meent dat de verliezen buiten beschouwing dienen te blijven. Indien de vrouw daadwerkelijk verliezen lijdt, zo voert hij aan, is het onverklaarbaar hoe zij slechts van een uitkering kan leven en tevens haar echtgenoot onderhoudt. Bovendien plaatst hij vraagtekens bij het gegeven dat de vrouw ondanks jarenlange verliezen haar onderneming blijft voortzetten en kosten blijft maken. Uit de jaarstukken blijkt dat zij voorraden blijft inkopen, waarmee kosten gepaard gaan. Daarnaast zijn de marktkosten in 2010 bijna verdubbeld ten opzichte van 2009. Voorts roepen de jaarstukken vragen op, onder meer ten aanzien van diverse privé-inbrengen van de vrouw. Zij voert in 2008 een privé-inbreng op van € 7.500,- en in 2009 van € 8.500,-. In 2010 voert zij een post ‘lening derden’ op van € 36.000,-. Zij zou dit bedrag van € 36.000,- hebben geleend van [het uitzendbureau], maar de man betwist dat dit daadwerkelijk is gebeurd en dat [het uitzendbureau] in verband daarmee thans met beslaglegging dreigt. De overgelegde kwitanties zijn door de vrouw opgesteld, aldus de man.
De vrouw heeft geldleningovereenkomsten en kwitanties overgelegd van [het uitzendbureau] over de periode 2008 tot en met 2010 waaruit volgens haar het bestaan van een aantal leningen blijkt. Ter terechtzitting heeft de vrouw verklaard dat de leningen contant aan haar zijn betaald en dat zij daarvan onder meer een auto heeft gekocht. Uit de geldleningovereenkomsten uit 2008 blijkt dat het bedrag van € 7.500,- binnen een jaar aan [het uitzendbureau] had moeten zijn terugbetaald. De vrouw heeft verklaard tot op heden niets te hebben afgelost. Zij heeft aangevoerd dat [het uitzendbureau] beslag dreigt te leggen.
Naar het oordeel van het hof is – gelet op de gemotiveerde betwisting van de man – niet komen vast te staan dat de vrouw daadwerkelijk leningen heeft gesloten met [het uitzendbureau]. Daarbij betrekt het hof dat de door de vrouw overgelegde kwitanties en geldleningovereenkomsten niet stroken met het feit dat voor het eerst in de jaarstukken van 2010 melding wordt gemaakt van een “lening derden”, waarmee kennelijk wordt gedoeld op de lening van [het uitzendbureau], terwijl een dergelijke lening – als moet worden afgegaan op de kwitanties en de geldleningovereenkomsten – reeds veel eerder bestond.
Voor zover al (veronderstellenderwijs) van het bestaan van de leningen wordt uitgegaan, heeft de vrouw bovendien nagelaten toe te lichten waarom zij een dergelijk bedrag heeft geleend om in haar onderneming te investeren, hoewel zij naar eigen zeggen niet in staat is de onderneming – waarin zij ieder jaar verliezen lijdt – voort te zetten. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat de vrouw bovendien niet heeft toegelicht wat de noodzaak was van een lening met een omvang die veel groter was dan de jaaromzetten die zij in 2008 en 2009 genereerde.
Voorts heeft de vrouw, naar het oordeel van het hof, geen toereikende toelichting gegeven voor de sterke stijging van de ‘marktkosten’ in 2010, mede gelet op het feit dat zij ter terechtzitting heeft verklaard dat zij gemiddeld nog slechts een dag per veertien dagen op de markt staat. De toelichting dat zij in verband met haar voorraad en gezien de daarmee samenhangende grootte van de auto, genoodzaakt is twee kramen te huren voor elke dag dat zij op de markt staat, acht het hof niet geloofwaardig.
Gelet op het voorgaande kan niet worden uitgegaan van de juistheid van de jaarstukken en zal het hof geen rekening houden met de verliezen die de vrouw stelt te hebben geleden in haar onderneming.
4.3. Volgens de vrouw heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met de aflossing op de schuld aan VISA. De man is van mening dat met deze schuld geen rekening dient te worden gehouden, nu niet duidelijk is waardoor deze is ontstaan. Deze schuld dient niet te prevaleren boven de onderhoudsverplichting van de vrouw, aldus de man.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat zij de schuld bij VISA in 2009 is aangegaan in verband met haar financieel moeilijke situatie en dat zij tevens de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen ervan heeft betaald. Gelet op het voorgaande is sprake van een nahuwelijkse schuld, waarvan de noodzaak naar het oordeel van het hof niet is aangetoond. Nu de schuld bovendien reeds bestond voordat de bijdrage ten laste van de vrouw werd vastgesteld, staat ook vast dat deze niet is aangegaan in het kader van de betalingsverplichting van de vrouw ten behoeve van de kinderen. Het hof zal gelet op het voorgaande geen rekening houden met deze schuld.
4.4. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte de bijstandsnorm voor een alleenstaande heeft toegepast en slechts rekening heeft gehouden met de helft van de woonlasten en de huurtoeslag. Haar huidige echtgenoot verblijft in India, in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf. Hij heeft geen inkomen, zodat de volledige woonlasten ten laste van de vrouw komen.
Volgens de man heeft de rechtbank terecht rekening gehouden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en dient slechts rekening te worden gehouden met de helft van de woonlasten van de vrouw, alsmede met de helft van de ziektekosten. De echtgenoot van de vrouw zal binnenkort weer in Nederland verblijven, aldus de man.
4.5. Het hof zal bij de vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een kind, geen rekening houden met de nieuwe partner van de vrouw, gezien de prioriteit van kinderalimentatie boven eventuele andere onderhoudsverplichtingen. Het hof zal daarom evenals de rechtbank de bijstandsnorm voor een alleenstaande toepassen.
Ten aanzien van de woonlasten is gebleken is dat de echtgenoot van de vrouw thans in India verblijft en dat nog niet is beslist op zijn aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf. Voorts staat niet vast dat de echtgenoot van de vrouw enige vorm van inkomsten heeft. De vrouw heeft toegelicht dat, voor zover hij zich een inkomen zou kunnen verwerven, dat in de onderneming van de vrouw zou zijn. Het hof zal daarom rekening houden met de volledige woonlasten van de vrouw. Voorts blijkt uit de door de vrouw overgelegde ziektekostenpolissen over 2010 en 2011 dat de daarop vermelde premies alleen de vrouw betreffen. Het hof zal daarom rekening houden met de volledige premie ziektekosten van de vrouw.
4.6. Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte niet 15 augustus 2009 als ingangsdatum voor de door de vrouw te betalen bijdrage gehanteerd. De kinderen verblijven vanaf deze datum bij hem, aldus de man. De vrouw is van mening dat, indien de man vanaf deze datum een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen had willen ontvangen, hij destijds een verzoek daartoe had moeten indienen.
4.7. Het hof zal de ingangsdatum evenals de rechtbank bepalen op de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift van de man, te weten op 6 juli 2010, nu de vrouw er pas vanaf deze datum rekening mee heeft moeten houden dat zij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zou moeten betalen.
4.8. Nu de woonlasten en ziektekosten van de vrouw per 1 januari 2011 in relevante mate zijn gewijzigd ten opzichte van 2010, zal het hof de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen in de periode van 6 juli 2010 tot 1 januari 2011 vaststellen op een bedrag van € 45,- per kind per maand. Met ingang van 1 januari 2011 wordt de bijdrage vastgesteld op een bedrag van € 30,- per kind per maand.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 6 juli 2010 tot 1 januari 2011 op € 45,- (VIJF EN VEERTIG) per kind per maand en met ingang van 1 januari 2011 op € 30,- (DERTIG) per kind per maand, voor de komende termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, M.M. A. Gerritzen-Gunst en C.A. Joustra in tegenwoordigheid van mr. J.J. Runderkamp als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2011.