GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 6 september 2011 in de zaak met zaaknummer 200.078.735/01 van:
DE GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelende te Amsterdam,
APPELLANTE in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANT in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. B.A. Huijgen te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante in principaal hoger beroep, tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep, tevens appellant in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de gemeente en de man genoemd.
1.2. De gemeente is op 13 december 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 september 2010 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 441308/FA RK 09 8153 (JG NW).
1.3. De man heeft op 27 januari 2011 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De gemeente heeft op 2 maart 2011 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man ingediend.
1.5. De man heeft op 16 en 18 maart 2011 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaak is op 28 maart 2011 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de heer J.M.J. van Nes namens de gemeente;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2.1. De man en […] (hierna: de vrouw) zijn [in] 1999 gehuwd. Hun huwelijk is op 28 mei 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 mei 2008 van de rechtbank Amsterdam in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is geboren […] (hierna: [minderjarige 1]) [in] 2001. [minderjarige 1] verblijft bij de vrouw.
2.2. Aan de vrouw wordt sinds 16 juni 2008 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande ouder.
2.3. De gemeente heeft de man bij schrijven van 11 november 2008 gewezen op zijn onderhoudsplicht en hem verzocht inlichtingen omtrent zijn financiële omstandigheden te verstrekken, teneinde de gemeente in de gelegenheid te stellen de grens van zijn onderhoudsplicht te bepalen.
2.4. Bij verhaalsbesluit van 8 december 2008 is de verhaalsbijdrage die de man aan de gemeente moet betalen, ambtshalve vastgesteld op € 1.373,48 per maand, te voldoen met ingang van 1 december 2008.
Bij verhaalsbesluit van 18 mei 2009 is – na het alsnog verstrekken van inlichtingen door de man – de verhaalsbijdrage die de man aan de gemeente moet betalen, vastgesteld op € 395,98 per maand, te voldoen met ingang van 1 juni 2009.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.5. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1974. Hij is [in] 2008 gehuwd met [B]. Uit dit huwelijk zijn geboren […] (hierna: [minderjarige 2]) [in] 2009 en […] (hierna: [minderjarige 3]) [in] 2011.
Zijn echtgenote heeft geen eigen inkomsten.
Hij is slager van beroep en dreef tot 31 december 2010, in een vennootschap onder firma samen met zijn broer […], een slagerij genaamd […] (hierna: de v.o.f.). Vanaf 1 januari 2011 betreft dit een eenmanszaak onder dezelfde naam, voor rekening van genoemde broer.
Het aandeel van de man in het resultaat van de v.o.f. bedroeg in 2006 en 2007 respectievelijk € 21.712,- en € 18.672,-.
In de periode van 1 juni 2009 tot 11 februari 2010 woonde hij samen met zijn gezin in een huurwoning aan [a]. Met ingang van 11 februari 2010 woont hij samen met zijn gezin in een koopwoning aan [b]. De rente in verband met de hierop gevestigde hypothecaire lening bedraagt € 625,- per maand. De premie voor de levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening bedraagt € 94,- per maand. Naast de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten is sprake van een bijdrage ten behoeve van de Vereniging van Eigenaren van € 123,- per maand. Het eigenwoningforfait bedraagt € 748,- per jaar.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 133,- per maand. Hij ontvangt een zorgtoeslag van € 59,- per maand.
Hij heeft kosten in verband met de omgang met [minderjarige 1] van € 25,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens de vrouw en [minderjarige 1] met ingang van 1 juni 2009 tot 11 februari 2010 € 46,- per maand en met ingang van 11 februari 2010 € 95,- per maand aan de gemeente zal betalen, zolang de bijstandsverstrekking aan de vrouw mede ten behoeve van [minderjarige 1] voortduurt. Deze beschikking is gegeven op het gewijzigde verzoek van de gemeente te bepalen dat de man met ingang van 1 juni 2009 de kosten van bijstand ter hoogte van € 176,73 per maand aan de gemeente zal voldoen, welke bijstand aan de vrouw mede ten behoeve van [minderjarige 1] wordt verleend.
3.2. De gemeente verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de man aan de gemeente zal voldoen:
- over de periode van 1 juni 2009 tot 1 november 2009 een verhaalsbedrag van € 517,- per maand;
- over de periode van 1 november 2009 tot 11 februari 2010 een verhaalsbedrag van € 354,- per maand;
- met ingang van 11 februari 2010 een verhaalsbedrag van € 183,- per maand;
althans zodanige bedragen als het hof juist zal achten.
3.3. Het hof heeft ter zitting ambtshalve de bevoegdheid van de gemeente aan de orde gesteld om een hoger bedrag te verzoeken dan vervat in haar verhaalsbesluit van 18 mei 2009, nu een daarmee overeenstemmend later verhaalsbesluit ontbreekt. Gelet op de uitkomst van deze zaak kan dit punt thans verder onbesproken blijven.
3.4. De man verzoekt in principaal hoger beroep de gemeente niet ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans het door de gemeente in hoger beroep verzochte af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de man, naar het hof begrijpt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair het inleidend verzoek van de gemeente alsnog af te wijzen en subsidiair een lager verhaalsbedrag vast te stellen.
3.5. De gemeente verzoekt het in het incidenteel hoger beroep verzochte af te wijzen.
4. Beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de beschikbare draagkracht van de man met ingang van 18 januari 2011 gelijkelijk over drie kinderen dient te worden verdeeld, zodat de eerste grief van de man in het incidenteel hoger beroep geen verdere bespreking behoeft.
4.2. Partijen zijn – zakelijk weergegeven – verdeeld over de hoogte van de behoefte van [minderjarige 1], de draagkracht van de man en de ingangsdatum van de periode waarin de beschikbare draagkracht van de man gelijkelijk over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te worden verdeeld. De grieven van de gemeente in principaal hoger beroep en de verdere grieven van de man in incidenteel hoger beroep lenen zich, gelet op hun inhoud en onderlinge samenhang, voor een gezamenlijke bespreking.
4.3. Nu de man de door de gemeente berekende behoefte van [minderjarige 1] heeft betwist, zal het hof deze alsnog bepalen. Gelet op de datum van ontbinding van het huwelijk tussen de man en de vrouw zal het hof bij de berekening van het netto gezinsinkomen, evenals de gemeente en zoals te doen gebruikelijk, het gemiddelde resultaat van de v.o.f. over de jaren 2006, 2007 en 2008 tot uitgangspunt nemen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die nopen tot een afwijking van voormeld uitgangspunt, temeer niet nu de man zijn stelling in dit verband dat zijn percentuele aandeel in de winst in 2008 eenmalig hoger was dan in andere jaren, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de gemeente en gelet op de door hem overlegde winst en verliesrekening van 15 maart 2010, onvoldoende nader heeft onderbouwd en aannemelijk heeft gemaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw ten tijde van het huwelijk geen inkomen had.
Voor de jaren 2006 en 2007 wordt uitgegaan van het winstaandeel van de man zoals hiervoor onder 2.5 weergegeven. Anders dan de man gaat het hof voor het jaar 2008 uit van een winstaandeel van € 32.729,-, zoals vermeld in de door hem overgelegde winst en verliesrekening over 2008 van 15 maart 2010. De man heeft, in het licht van de uitdrukkelijke betwisting door de gemeente, het lagere winstaandeel van € 31.971,-, zoals vermeld in de door hem overgelegde winst en verliesrekening over 2008 van 20 januari 2011, onvoldoende onderbouwd en ook overigens geen verklaring gegeven voor dit verschil. Uit het voorgaande volgt dat een gemiddelde winst uit onderneming van € 24.371,- tot uitgangspunt dient.
Rekening houdend met de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) voor een zelfstandige bedroeg het netto besteedbaar inkomen van de man ten tijde van het huwelijk € 1.864,- per maand. Voor zover de man betoogt dat geen rekening dient te worden gehouden met het kindgebonden budget, faalt dit betoog, nu hij ten tijde van het huwelijk in aanmerking kwam voor kindertoeslag (thans: kindgebonden budget) ten behoeve van [minderjarige 1] en deze moet worden geacht mede bepalend te zijn geweest voor de welstand van [minderjarige 1] tijdens het huwelijk.
Gelet op de voor 2008 geldende tabel Kosten Kinderen bedraagt de bij voormeld netto besteedbaar gezinsinkomen behorende behoefte van [minderjarige 1] € 248,- per maand. Het hof zal dit behoeftebedrag tot uitgangspunt nemen en, gelet op de verschillende verhaalsperioden, indexeren naar 2009, 2010 en 2011. Nu gesteld noch gebleken is dat de behoefte van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] die van [minderjarige 1] overstijgt, gaat het hof ervan uit dat hun behoefte telkens even hoog is als die van [minderjarige 1].
4.4. Bij de berekening van de draagkracht van de man ten behoeve van [minderjarige 1] zal het hof, overeenkomstig de huidige richtlijnen, de man als alleenstaande beschouwen en een draagkrachtpercentage van 70 hanteren. Anders dan de man betoogt, ziet het hof geen aanleiding om van voormeld uitgangspunt af te wijken. Het hof zal de beschikbare draagkracht van de man gelijkelijk verdelen over alle kinderen zoals door de man is verzocht. Voor zover de man meer kan voldoen dan de behoefte van [minderjarige 1], zal dat meerdere worden aangemerkt als verhaalsbijdrage ten behoeve van de vrouw. Voor de berekening van dit laatste bedrag wordt een draagkrachtpercentage van 60 gehanteerd.
Bij de berekening van de draagkracht zal het hof uitgaan van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 2.5 weergegeven, behoudens voor zover hiervan in het navolgende zal worden afgeweken.
4.5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen en mede gezien de in de bestreden beschikking bepaalde ingangsdatum van 1 juni 2009, waartegen de man geen grief heeft ingediend, zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van de hiervoor onder 4.3 vermelde gemiddelde winst over 2006, 2007 en 2008 van € 24.371,-.
Het hof volgt de gemeente in haar grief dat de beschikbare draagkracht niet al per 1 juni 2009, maar pas met ingang van 1 november 2009 gelijkelijk over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te worden verdeeld. Anders dan de man betoogt, ziet het hof geen aanleiding om die datum te vervroegen vanwege kosten die de man reeds vóór de geboorte van [minderjarige 2] voor haar zou hebben gemaakt, nu [minderjarige 2] als ongeborene in die periode nog geen behoefte had aan levensonderhoud in de zin van artikel 1:392 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Met ingang van 1 november 2009 zal het hof rekening houden met het kindgebonden budget waarvoor de man ten behoeve van zijn gezin in aanmerking komt, omdat dit zijn draagkracht verhoogt. De enkele stelling van de man dat dit buiten beschouwing moet worden gelaten omdat hij bij de bepaling van zijn draagkracht als alleenstaande wordt beschouwd, maakt dit niet anders.
De man heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat hij sedert 31 december 2010 geen baan heeft en dat zijn sollicitatiepogingen zonder resultaat zijn gebleven. Voorts heeft hij gesteld dat hij vanwege problemen met zijn broer heeft besloten zijn medevennootschap te beëindigen. Nu de man geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat hij, ondanks zijn onderhoudsplicht jegens zijn kinderen, genoodzaakt was de v.o.f. te verlaten, is het hof met de gemeente van oordeel dat de man redelijkerwijs in staat kan worden geacht zijn oude inkomen te verdienen. Dat kan dus in redelijkheid van hem worden gevergd. Gesteld noch gebleken is dat hij niet opnieuw in de v.o.f. zou kunnen worden opgenomen, althans in de slagerij van zijn broer werkzaam zou kunnen zijn. Voorts heeft de man de door hem gestelde sollicitatiepogingen op geen enkele wijze onderbouwd. Het voorgaande brengt mee dat het hof wat betreft de verdiencapaciteit van de man na 31 december 2010 zal uitgaan van zijn oude inkomen, derhalve voormelde gemiddelde winst van € 24.371,-.
4.6. Met betrekking tot de woonlasten in de periode van 1 juni 2009 tot 11 februari 2010 overweegt het hof dat de man, gelet op de door hem in dit verband overgelegde bankafschriften en het verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij destijds een huur van € 1.000,- per maand betaalde. De gemeente heeft zich uitdrukkelijk uitgelaten over de in aanmerking te nemen woonlasten van de man en zich op het standpunt gesteld dat slechts met een huurlast van € 425,- per maand rekening dient te worden gehouden. Volgens de gemeente dienen op voormelde huur van € 1.000,- namelijk energiekosten van € 150,- per maand in mindering te worden gebracht en dient het aldus verkregen bedrag nog met de helft te worden verminderd gelet op het feit dat het een gemeubileerde woning betrof. Het hof komt ter zake van de huurlasten echter tot een andere uitkomst. Weliswaar zal het hof de energiekosten van € 150,- per maand in mindering brengen op voormelde huur, nu deze kosten reeds verdisconteerd zijn in de bijstandsnorm, doch ter zake van het feit dat het een gemeubileerde woning betrof, zal het hof in redelijkheid € 200,- in plaats van € 425,- per maand in mindering brengen.
De gemeente heeft niet aangevoerd dat de man zijn woonlasten kan delen met zijn echtgenote. In haar draagkrachtberekening gaat de gemeente juist uit van het tegendeel, nu daarin de woonlasten in de periode vanaf 11 februari 2010 ter zake van de koopwoning volledig bij de man in aanmerking zijn genomen. In afwijking van de geldende richtlijnen zal het hof daarom de woonlasten volledig voor rekening van de man brengen. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man over de periode tot 11 februari 2010 dus rekening houden met een huur van € 650,- per maand. Gelet op het netto inkomen van de man en de woningmarkt ter plaatse overstijgt deze woonlast het plafond van een redelijke woonlast niet.
Met ingang van 11 februari 2010 zal het hof uitgaan van de woonlasten zoals hiervoor onder 2.5 weergegeven.
4.7. Nu – zoals hiervoor onder 4.4 is overwogen – de man als alleenstaande wordt beschouwd, volgt het hof de man in zijn stelling dat, anders dan waarvan de gemeente is uitgegaan, ook het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW behorende bij de norm voor een alleenstaande in mindering dient te worden gebracht op de ziektekosten.
4.8. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de man met ingang van 1 juni 2009 tot 1 november 2009 te betalen verhaalsbijdrage van € 279,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, waarbij het hof rekening heeft gehouden met het feit dat de man met betrekking tot de voor [minderjarige 1] betaalde bijdrage van € 258,- per maand aanspraak kan maken op de forfaitaire belastingaftrek en voor het meerdere op persoonsgebonden belastingaftrek wegens betaalde partneralimentatie.
Met ingang van 1 november 2009 tot 11 februari 2010 is een door de man te betalen verhaalsbijdrage van € 185,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, waarbij het hof rekening heeft gehouden met het feit dat de man met betrekking tot deze bijdrage aanspraak kan maken op de forfaitaire belastingaftrek.
Met ingang van 11 februari 2010 tot 18 januari 2011 is een door de man te betalen verhaalsbijdrage van € 114,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
Met ingang van 18 januari 2011 is een door de man te betalen verhaalsbijdrage van € 83,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
De hiervoor genoemde bedragen blijven binnen de grenzen van het verhaalsbesluit van burgemeester en wethouders van de gemeente van 18 mei 2009.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de man aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage:
- met ingang van 1 juni 2009 tot 1 november 2009 op € 279,- (TWEEHONDERD NEGENENZEVENTIG EURO) per maand;
- met ingang van 1 november 2009 tot 11 februari 2010 op € 185,- (HONDERD VIJFENTACHTIG EURO) per maand;
- met ingang van 11 februari 2010 tot 18 januari 2011 op € 114,- (HONDERD VEERTIEN EURO) per maand;
- met ingang van 18 januari 2011 op € 83,- (DRIEËNTACHTIG EURO) per maand, zolang de bijstandsverstrekking aan de vrouw mede ten behoeve van [minderjarige 1] voortduurt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, A. van Haeringen en J.G. Gräler in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2011.