ECLI:NL:GHAMS:2011:BV0326

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.080.302
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en stuiting tijdens faillissement met betrekking tot aanmaningsbrief

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Nationale Nederlanden Financiële Diensten B.V. (hierna: NNFD) tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. Het hof behandelt de vraag of de verjaring van een vordering tot betaling van € 17.618,93 is gestuit door een aanmaningsbrief die NNFD op 3 maart 2006 heeft verzonden aan de gefailleerde [geïntimeerde]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vordering was verjaard, omdat de aanmaningsbrief de gefailleerde niet tijdig had bereikt door een postblokkade. NNFD stelde dat deze postblokkade een omstandigheid is die rechtvaardigt dat de gefailleerde het nadeel draagt van het niet tijdig ontvangen van de aanmaningsbrief.

Het hof overweegt dat volgens artikel 3:317 lid 1 BW de verjaring van een rechtsvordering kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning. Het hof concludeert dat de aanmaningsbrief, ondanks de postblokkade, de stuitende werking heeft gehad. De gefailleerde had de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat hij bereikbaar was voor belangrijke correspondentie. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van NNFD toe, inclusief de wettelijke rente, maar wijst de gevorderde buitengerechtelijke kosten af omdat deze onvoldoende onderbouwd zijn.

De beslissing van het hof houdt in dat de gefailleerde [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente, en dat hij de proceskosten van beide instanties moet vergoeden. Dit arrest is op 20 december 2011 uitgesproken door de rechters A. Smeeïng-van Hees, F.W.J. Meijer en F.J.P. Lock.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.080.302
(zaaknummer/rolnummer rechtbank 285372 / HA ZA 10-920)
arrest van de eerste civiele kamer van 20 december 2011
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Nationale Nederlanden Financiële Diensten B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. T.J.P. Jager,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.P.J. Hendrikx.
Partijen zullen worden aangeduid als NNFD en [geïntimeerde].
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 16 juni 2010 en 10 november 2010 die de rechtbank Utrecht tussen NNFD als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 NNFD heeft [geïntimeerde] bij exploot van 27 december 2010 aangezegd van dat zojuist genoemde vonnis van 10 november 2010 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft NNFD vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, al dan niet onder aanvulling van gronden, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] alsnog zal veroordelen tot betaling van € 17.618, 93, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening over het bedrag van € 7.664,67 en te vermeerderen met een bedrag van € 952,- wegens buitengerechtelijke kosten, en [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, met als conclusie dat het hof bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van NNFD in de kosten van [bedoeld zal zijn:] het hoger beroep.
2.4 Partijen hebben de zaak schriftelijk doen bepleiten op de rol van 5 juli 2011. De schriftelijke pleitnota’s, met daarin een reactie op de op voorhand toegezonden pleitnota van de wederpartij, maken deel uit van het procesdossier.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
Het hof gaat uit van de door de rechtbank in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 vastgestelde feiten.
4. De beoordeling in hoger beroep
4.1 In deze procedure heeft NNFD [geïntimeerde] in rechte aangesproken tot betaling van een bedrag van € 17.618,93, te vermeerderen met rente en kosten. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank deze vordering afgewezen op grond van de overweging dat de ter zake van deze vordering vanaf 12 maart 2002 lopende verjaringstermijn niet is gestuit met de brief van 27 maart 2006 waarmee NNFD haar vordering ter verificatie in het faillissement van [geïntimeerde] heeft aangeboden noch met haar eerdere, door de curator via de postblokkade ontvangen brief van 3 maart 2006, zodat de vordering op 12 maart 2007 – voor het uitbrengen van de inleidende dagvaarding op 31 maart 2010 – was verjaard. Daartegen keren zich de grieven.
4.2 Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3:317 lid 1 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het bij deze bepaling gezien haar strekking dient te gaan om een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar dat hij er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog ingestelde rechtsvordering behoorlijk kan verweren. Voorts dient de aanmaning of mededeling de schuldenaar te hebben bereikt. Daarbij geldt ingevolge artikel 3:37 lid 3 BW dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt, maar dat ook een verklaring die hem tot wie zij was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, haar werking heeft, indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
4.3 Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van 3 maart 2006 een tot [geïntimeerde] gerichte schriftelijke aanmaning inhoudt. Dat deze brief als gevolg van de postblokkade niet bij [geïntimeerde] doch bij de curator is terechtgekomen, laat zoals NNFD terecht stelt onverlet dat deze aanmaning de in artikel 3:317 lid 1 BW bedoelde stuitende werking heeft gehad. De staat van faillissement waarin [geïntimeerde] ten tijde van het verzenden van de brief verkeerde, met de daarmee samenhangende postblokkade, is een omstandigheid die de persoon van [geïntimeerde] betreft en die in zijn relatie tot NNFD rechtvaardigt dat hij het nadeel draagt van de omstandigheid dat de door NNFD gezonden aanmaningsbrief hem niet (tijdig) heeft bereikt. In het midden kan dan blijven in hoeverre de stelling van [geïntimeerde] dat hij de brief van 3 maart 2006 niet heeft ontvangen juist is, waarbij het hof nog opmerkt dat de curator de aan de gefailleerde gerichte brieven en telegrammen voor zover deze niet reeds op grond van artikel 99 lid 1 van de Faillissementswet terstond aan de gefailleerde ter hand zijn gesteld omdat zij geen betrekking op de boedel hebben, na afloop van het faillissement aan de gewezen failliet behoort en pleegt aan te bieden.
4.4 Het vorenstaande brengt mee dat grief 2 slaagt en het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. De overige grieven behoeven geen bespreking meer.
4.5 Nu [geïntimeerde] geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd, zal het bedrag van € 17.618,93 worden toegewezen als gevorderd, met inbegrip van de door NNFD gevorderde wettelijke rente. Dat NNFD buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken die niet reeds in de (ten nadele van [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij) uit te spreken proceskosten-veroordeling zijn verdisconteerd, heeft zij onvoldoende onderbouwd. Dit deel van de vordering zal derhalve worden afgewezen.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Utrecht van 10 november 2010 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan NNFD te betalen een bedrag van € 17.618, 93, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.664,67 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van NNFD voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 904,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en op € 410,- voor verschotten en wat betreft het hoger beroep begroot op € 1.788,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en op € 1.842,89 voor verschotten;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, F.W.J. Meijer en F.J.P. Lock, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 december 2011.