zaaknummer 200.078.583/01
27 december 2011
GERECHTSHOF AMSTERDAM EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[APPELLANT],
Heemstede,
APPELLANT,
advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem,
de stichting STICHTING KENNEMER GASTHUIS,
gevestigd te Haarlem,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. L. Beij te Utrecht.
Partijen worden hierna [K.] en de stichting genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 13 oktober 2010 is [K.] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem van 14 juli 2010, met zaak-/rolnummer 162434/HA ZA 09-1463 gewezen tussen hem als eiser en de stichting als gedaagde.
[K.] heeft bij memorie zeven grieven aangevoerd en onder verwijzing naar de appeldagvaarding geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de stichting in de kosten van beide instanties.
De stichting heeft bij memorie de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met – naar het hof begrijpt – veroordeling van [K.] in de kosten van het geding.
2.1 De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.10 een aantal feiten vastgesteld.
2.2 [K.] heeft zich met de grieven I tot en met III gericht tegen de feiten als opgenomen onder 2.4, 2.5 eerste zin, en 2.7. Daarop zal, voor zover in hoger beroep van belang, hieronder worden ingegaan.
2.3 Voor het overige bestaat tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1 Het gaat in deze zaak, kort weergegeven, om het volgende.
3.2 Op 22 juni 2005 is in het ziekenhuis van de stichting (het Kennemer Gasthuis), met instemming van [K.], een pericardpunctie bij [K.] uitgevoerd. Daarbij wordt het pericardvocht rond het hart verwijderd door middel van het aanprikken van het hartzakje met een katheter. De ingreep heeft plaatsgevonden vanaf 13.30 uur en is uitgevoerd door de cardiologen [X.] en [Y.]. In de nacht van 22 op 23 juni 2005 is [K.] van het Kennemer Gasthuis overgebracht naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam (OLVG). In het OLVG is [K.] geopereerd waarbij een gaatje in de rechterhartkamer is gesloten.
3.3 Bij brief van 15 december 2005 heeft [K.] de stichting aansprakelijk gesteld voor door hem geleden en te lijden schade ten gevolge van een toerekenbare tekortkoming. Op zijn verzoek heeft de rechtbank bij beschikking van 17 juli 2007 een voorlopig deskundigenonderzoek bevolen met benoeming van prof. dr. N.M. van Hemel (hierna: Van Hemel) tot deskundige. Van Hemel heeft op 4 maart 2008 een deskundigenrapport uitgebracht.
3.4 [K.] heeft de stichting in rechte betrokken. Hij heeft gesteld dat [X.] bij de medische behandeling in strijd met de medische zorgvuldigheid heeft gehandeld en dat het aanprikken van de rechterhartkamer een vermijdbare fout was. Deze fout is, aldus [K.], veroorzaakt door een tekort aan manuele vaardigheid en anatomisch inzicht. [K.] heeft gevorderd dat de stichting wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat, alsmede tot betaling van een voorschot van € 8.857,= met rente.
3.5 De vordering is bij het bestreden vonnis afgewezen en [K.] is belast met de kosten van het geding. Daarbij heeft de rechtbank achtereenvolgens twee verschillende situaties tot uitgangspunt genomen en voor beide situaties de stellingen van [K.] beoordeeld. Eerst heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen dat de katheter in eerste instantie goed is aangelegd, maar in een later stadium in de rechterhartkamer is geraakt. Bij die gang van zaken heeft [K.], aldus de rechtbank, niet onderbouwd waaruit het onzorgvuldig handelen van [X.] of de stichting zou hebben bestaan. Vervolgens heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen dat bij het uitvoeren van de punctie de rechterhartkamer is aangeprikt. In dat kader heeft de rechtbank overwogen dat beschadiging van de rechter¬hartkamer de meest optredende complicatie is van een pericardpunctie en voorts dat dit een relatief vaak voorkomende complicatie is. Op die grond heeft de rechtbank geoordeeld dat het aanprikken van de rechterhartkamer bij een pericardpunctie in zijn algemeen¬heid niet als een vermijdbare complicatie kan worden aangemerkt. [K.] heeft, aldus de rechtbank, onvoldoende onderbouwd dat het optreden van deze complicatie in zijn geval wel vermijdbaar zou zijn geweest. De rechtbank heeft geoordeeld dat de stichting over voldoende ervaring beschikte om de voor uivoering van een pericardpunctie vereiste vaardigheid op peil te houden. Het voorgaande heeft de rechtbank tot de conclusie gebracht dat [X.] bij de medische behandeling van [K.] heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en een redelijk handelend vakgenoot onder vergelijkbare omstandigheden mag worden verwacht.
3.6 [K.] heeft zich met zijn grieven gericht tegen deze beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Primair stelt hij zich daarbij op het standpunt dat de rechterhartkamer tijdens de ingreep is geraakt en subsidiair dat na de operatie niet adequaat is gecontroleerd op het verschuiven van de katheter in de richting van de rechterhartkamer. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof zal daarbij eerst de primaire grondslag van [K.] onderzoeken.
3.7 [K.] heeft gesteld dat van een zorgvuldig handelend arts met voldoende ervaring mag worden verwacht dat de rechterhartkamer bij een pericardpunctie niet wordt geraakt.
3.8 Deze stelling is niet doeltreffend. [K.] heeft immers niet bestreden dat uit het rapport van de in het kader van een voorlopig deskundigenonderzoek door de rechtbank benoemde deskundige Van Hemel blijkt dat beschadiging van de rechterhartkamer de meest optredende complicatie is van een pericardpunctie en dat deze complicatie relatief vaak voorkomt. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het aanprikken van de rechterhartkamer bij een pericardpunctie in het algemeen niet als een vermijdbare complicatie kan worden aangemerkt. Dit impliceert dat de enkele omstandigheid dat de rechterhartkamer is geraakt niet tot de conclusie kan leiden dat de behandelend chirurg bij de ingreep een fout heeft gemaakt.
3.9 Ter ondersteuning van zijn stelling dat de bij hem uitgevoerde pericardpunctie is mislukt omdat de chirurgen onvoldoende ervaring hadden, heeft [K.] aangevoerd dat uit het rapport van Van Hemel blijkt dat er geen factoren zijn die buiten de invloedsfeer van de chirurgen liggen en dat alleen de in het rapport genoemde factoren manuele vaardigheid en anatomisch inzicht resteren als verklaring voor het mislukken van de pericardpunctie. Verder heeft [K.] gesteld dat hij na de ingreep direct klaagde over druk op de borst en – onder verwijzing naar het medisch dossier - dat een half uur na de ingreep sprake was van bloeddrukverlaging en dat zijn Hb-gehalte niet in orde was. [K.] heeft ten slotte betwist dat gemiddeld tien puncties per jaar werden uitgevoerd.
3.10 Ook deze stellingen kunnen [K.] niet baten. Van Hemel heeft mede op grond van kennisname van het medisch dossier zijn deskundig oordeel gegeven, inhoudende dat niet is gebleken van onzorgvuldig handelen. Zoals hiervoor is overwogen blijkt uit het rapport van Van Hemel dat beschadiging van de rechterhartkamer de meest optredende complicatie is van een pericardpunctie en dat deze complicatie relatief vaak voorkomt. Het rapport van Van Hemel biedt tegen deze achtergrond geen aanknopingspunten voor de stelling van [K.] dat een gebrek aan ervaring bij de behandelend chirurgen de oorzaak is van de beschadiging van de rechter¬hartkamer. Van Hemel heeft desgevraagd nu juist als zijn deskundig oordeel gegeven dat verwijzing naar een ander ziekenhuis voor de onderhavige ingreep niet nodig was. Hij heeft daarbij geconstateerd dat het uivoeren van de ingreep door twee cardiologen een indicatie is dat duidelijke pogingen werden gedaan om deze zo goed en veilig mogelijk uit te voeren en dat complicaties bij pericardpuncties in het Kennemer Gasthuis vrijwel niet voorkomen. [K.] heeft een en ander niet bestreden. Ten slotte heeft Van Hemel in dit verband aangegeven dat de richtlijnen geen minimum aantal vermelden, maar dat een jaarlijks aantal van tien pericard¬puncties voldoende lijkt om de vaardigheid op peil te houden. De enkele betwisting van [K.] dat in de periode van 2002 tot 2005 gemiddeld tien pericardpuncties per jaar werden uitgevoerd, is in het licht van het voorgaande onvoldoende om te kunnen oordelen dat gebrek aan ervaring van het Kennemer Gasthuis en/of de behandelend chirurgen heeft geleid tot een fout bij de pericard¬punctie bij [K.]. [K.] heeft geen van zijn stellingen gestaafd met een bericht van een door hem geraadpleegde deskundige. De enkele stelling van [K.] dat hij direct na de ingreep klaagde over druk op de borst en dat bepaalde gegevens uit het medisch dossier wijzen op een fout gemaakt tijdens de ingreep kan niet leiden tot een beslissing die afwijkt van het in deze zaak uitgebrachte rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige. De primaire grondslag kan derhalve niet tot toewijzing van de vordering leiden.
3.11 Ter toelichting op zijn subsidiaire grondslag heeft [K.] aangevoerd dat van de dienstdoende arts-assistent verwacht had mogen worden dat de katheter na de ingreep zou worden gecontroleerd op het verschuiven daarvan in de richting van de rechterhartkamer. Dat dit niet tijdig is gebeurd blijkt uit de beslissing van de klachtencommissie, aldus [K.].
3.12 De Commissie Klachtenbehandeling van het Kennemer Gasthuis heeft op 24 november 2005, naar aanleiding van een klacht van [K.], allereerst geoordeeld dat de klacht in medisch-technisch opzicht ongegrond is, omdat – kort gezegd - de betreffende ingreep altijd risico’s en een kans op complicaties met zich meebrengt. Aan dit oordeel heeft de commissie het volgende toegevoegd:
Wel is de commissie van mening dat tijdens de avonddienst de dienstdoende arts-assistent niet adequaat heeft gereageerd op verontrustende signalen van de CCU-verpleegkundigen. Dit laatste is echter niet van invloed geweest op de behandeling. Uiteindelijk bent u tijdig overgebracht naar het OLVG om daar de behandeling voort te zetten.
3.13 De conclusie van de commissie is derhalve dat het niet adequaat reageren van de arts-assistent niet van invloed is geweest op de behandeling. [K.] heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat een adequaat optreden van de arts-assistent beschadiging van de rechterhartkamer had kunnen voorkomen. Dit betekent dat ook de subsidiaire grondslag niet tot toewijzing van de vordering kan leiden.
3.14 De grieven falen. Het vonnis moet worden bekrachtigd. [K.] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep te dragen.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [K.] in de kosten van het hoger beroep, tot heden aan de zijde van de stichting begroot op € 640,= aan verschotten en op € 894,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten¬veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, D.J. van der Kwaak en C. Uriot en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 december 2011.