ECLI:NL:GHAMS:2011:BU8921

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.065.090/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding bij strafvorderlijke doorzoeking van clubhuis van stichting Hell's Angels

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een hoger beroep van de stichting Hell's Angels Amsterdam tegen de Staat der Nederlanden. De zaak betreft schadevergoeding die de Staat heeft veroorzaakt bij een doorzoeking van het clubhuis van de stichting. De doorzoeking vond plaats in het kader van een strafvorderlijk onderzoek naar verschillende leden van de stichting, die verdacht werden van deelname aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten. Het hof oordeelde dat de schadevergoedingsplicht van de Staat op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek geheel vervalt. Het hof overwoog dat de schade mede het gevolg was van omstandigheden die aan de stichting konden worden toegerekend, zoals de betrokkenheid van de stichting bij de strafbare feiten en de ernst van deze omstandigheden. Het hof concludeerde dat de billijkheid eiste dat de vergoedingsplicht van de Staat geheel verviel, ook al was er schade ontstaan door de manier waarop de politie de doorzoeking uitvoerde. Het hof bekrachtigde het eerdere vonnis en veroordeelde de stichting in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

zaaknummer 200.065.090/01
11 oktober 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de stichting
STICHTING HELL'S ANGELS AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. H.F.M. Struycken te Amsterdam,
t e g e n
het openbaar lichaam
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te Den Haag,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. W. Heemskerk te Den Haag.
1. Verder verloop van het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna opnieuw de stichting en de Staat genoemd.
Bij arrest van 19 april 2011 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor memoriewisseling. Beide partijen hebben een memorie genomen en rechterlijke uitspraken als producties in het geding gebracht. Opnieuw is arrest gevraagd.
2. Verdere beoordeling
2.1 De Staat heeft bij memorie na tussenarrest betoogd dat de (gestelde) schade tot het normale maatschappelijke risico van de stichting behoort. Hetgeen het hof bij tussenarrest onder rov. 2.6 heeft overwogen, brengt mee dat dit betoog moet worden verworpen. Het hof ziet geen aanleiding daarvan terug te komen.
2.2 Onbetwist staat vast dat ook de stichting verdachte was in het strafvorderlijk onderzoek met de projectnaam Acroniem en dat de vordering doorzoeking betrekking had op vier bestuursleden van de stichting en acht als "members" bij de stichting betrokken personen. De delicten waarvan zij werden verdacht betroffen, kort gezegd, deelneming aan een criminele organisatie, het voorhanden hebben van verboden wapens en munitie, verboden verdovende middelen en verboden vuurwerk, opzetheling en strafbare vormen van discriminatie. De doorzoeking vond plaats in het clubhuis en op het clubterrein van de verdachten, waar zich woonwagens en opslagruimte bevonden en waar (sommige van) de verdachten regelmatig verbleven. In zoverre lagen de verdenkingen mede in de sfeer van de stichting, die kennelijk rechthebbende op het clubhuis en het clubterrein is. Deze omstandigheden brengen mee dat de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan de stichting kunnen worden toegerekend en die evenzeer tot de schade hebben bijgedragen als de aan de Staat toe te rekenen omstandigheid dat zijn optreden buiten het normale maatschappelijke risico van de stichting viel. Wegens de ernst van de aan de stichting toe te rekenen omstandigheden eist de billijkheid dat de vergoedingsplicht van de Staat geheel vervalt. Dit is ook zo indien de schade mede een gevolg is van de omstandigheid dat de politie geen gebruik heeft gemaakt van beschikbare sleutels en toegangscodes van het toegangshek en van kluisjes, en/of indien de politie een gevleugelde schedel en harde schijven heeft vernield. Onvoldoende is gesteld om te kunnen aannemen dat de Staat een dergelijke handelwijze niet nodig mocht achten in het belang van een vlot en ongehinderd verloop van het strafvorderlijk onderzoek. Voorts is onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat de gestelde afspraak met de veiligheidsadviseur van de gemeente over de wijze waarop de politie de locatie kon betreden, niet alleen de strekking had om de uitoefening van controlebevoegdheden gemakkelijker te maken, maar ook de strekking om de uitoefening van strafvorderlijke bevoegdheden aan beperkingen te onderwerpen.
2.3 Op grond van het voorgaande moet het bestreden vonnis worden bekrachtigd. De grieven behoeven verder geen bespreking. De bewijsaanbiedingen doen niet ter zake en worden daarom gepasseerd. De stichting dient als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten in hoger beroep te dragen.
3. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt de stichting in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van de Staat gevallen, op € 555,00 aan verschotten en € 1.788,00 aan salaris van de advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, C.C. Meijer en M.A.J.G. Janssen en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 11 oktober 2011.