11 oktober 2011 (bij vervroeging)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
[EISER],
wonende te [woonplaats],
EISER,
advocaat: mr. J.H. Fellinger te Amsterdam,
1. [GEDAAGDE SUB 1],
wonende te [woonplaats],
2. [GEDAAGDE SUB 2]
wonende te [woonplaats],
GEDAAGDEN,
advocaat: mr. J.W. Bloem te Zaandam.
De partijen worden hierna (ook) [eiser] en [gedaagden]genoemd.
Bij exploten van respectievelijk 11 en 10 juni 2010 heeft [eiser] [gedaagden]gedagvaard voor dit hof.
Overeenkomstig de dagvaarding heeft [eiser] ter rolle producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd kort gezegd - dat het hof zal herroepen zijn arrest van 13 april 2006, onder rolnummer 2140/04 tussen partijen gewezen, partijen in de gelegenheid zal stellen in principaal en incidenteel appel nadere memories te nemen, stukken over te leggen en hun stellingen aan te passen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [eiser] zal toewijzen en die van [gedaagden]zal afwijzen, met veroordeling van [gedaagden]in de kosten van alle instanties.
Bij memorie van antwoord hebben [gedaagden]producties overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vordering, althans afwijzing van die vordering, met veroordeling van [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
Partijen hebben hun wederzijdse standpunten nader toegelicht bij memories van repliek en dupliek.
Op 12 september 2011 hebben partijen de zaak doen bepleiten door hun advocaten, die zich daarbij hebben bediend van aan het hof overgelegde pleitnotities.
Daarna is arrest gevraagd.
2.1 Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
i. Een rechtsvoorganger van [gedaagden]heeft op 2 september 1982 de buurpanden [adres] en [adres] te [H. verhuurd aan [eiser]. In de huurovereenkomst is bepaald dat de kosten van onderhoud geheel voor rekening van [eiser] kwamen, die voorts verplicht was het gehuurde bij het einde van de huur in behoorlijke en bruikbare staat op te leveren.
ii. Tussen partijen zijn geschillen gerezen over de vraag of [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn onderhoudsverplichting.
iii. In het kader van een kort geding zijn partijen op 7 november 2001 onder meer overeengekomen dat zij gezamenlijk een deskundige (Van Velzen) opdracht zouden geven de staat waarin het gehuurde zich toen bevond, op te nemen.
iv. In de zaak die heeft geleid tot het arrest van 13 april 2006 hebben [gedaagden]primair gevorderd ontbinding van de huurovereenkomst met ontruiming van het gehuurde en veroorde¬ling van [eiser] tot betaling van de kosten van de onderhoudswerkzaam¬heden die waren vermeld in het rapport van Van Velzen, en subsidiair machtiging om die werkzaamheden voor rekening en ten laste van [eiser] te doen uitvoeren en veroordeling van [eiser] tot voldoening van de daaraan verbonden kosten. Na een nadere rapportage van Van Velzen heeft de kantonrechter te Hoorn bij vonnissen van 6 oktober 2003 en 3 mei 2004 geoordeeld dat [eiser] toerekenbaar was tekort¬geschoten in de nakoming van zijn onderhoudsverplich¬ting. Bij laatstgenoemd vonnis heeft de kantonrechter [eiser] veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor de kosten van de werkzaamheden die voor zijn rekening dienden te worden uitgevoerd en voor het geval de verlangde zekerheid niet (tijdig) zou worden gesteld de ontbinding van de huurovereen¬komst met ontruiming uitge¬sproken.
v. Bij vonnis van 15 april 2005 heeft de kantonrechter te Hoorn tussen partijen een kortgedingvonnis uitgesproken, waar¬tegen [gedaagden]in hoger beroep zijn gekomen bij dit hof. De mondelinge behandeling van dat hoger beroep heeft plaatsgevonden op 23 september 2005. Ter zitting zijn partijen overeengekomen een deskundige een rapport te doen opstellen over de verzekerbaarheid van het gehuurde. Dat rapport is op 28 oktober 2005 uitgebracht door A.A. Vergeer. Bij de voortgezette behandeling ter terechtzitting op 9 november 2005 zijn partijen overeengekomen dat [eiser] binnen vier weken de in dat rapport vermelde gebreken zou herstellen en [gedaagden]de assurantietussenpersoon van [eiser], [R.] Verzeke¬ringen, zouden machtigen om binnen vier weken offertes voor een opstalverzekering aan te vragen op basis van dat deskundigen¬rapport.
vi. Van het vonnis van de kantonrechter te Hoorn van 3 mei 2004 in de bodemzaak zijn beide partijen in hoger beroep gekomen bij dit hof. Op 12 december 2005 hebben pleidooien plaatsgehad, bij welke gelegenheid beide partijen stukken hebben overgelegd. Bij het arrest van 13 april 2006 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter van 3 mei 2004 vernietigd, de huurovereen¬komst ontbonden, [eiser] veroordeeld tot ontruiming en [gedaagden]gemachtigd de onder 1 tot en met 6 van de bijlage van het rapport van Van Velzen van 9 juli 2003 genoemde werkzaamheden voor rekening van [eiser] te doen uitvoeren, met veroordeling van [eiser] om de daaraan verbonden kosten te voldoen. Bij de beoordeling heeft het hof mede betekenis toegekend aan de omstandigheid dat Vergeer bij een inspectie op 14 december 2004 verscheidene gebreken heeft geconstateerd die in de weg stonden aan de verzekerbaarheid van het gehuurde, welke gebreken tijdens een nadere inspectie door Vergeer op 5 december 2005 nog niet alle bleken te zijn verholpen, zonder dat [eiser] voor laatstgenoemd nalaten afdoende gronden had aangevoerd.
2.2 In het onderhavige geding vordert [eiser] dat het arrest van 13 april 2006 wordt herroepen. Hij heeft aan deze vordering het volgende ten grondslag gelegd.
2.2.1 Het hof heeft in het arrest melding gemaakt van een rapport van Vergeer naar aanleiding van een inspectie op 14 december 2004. Een dergelijk rapport bestaat niet. Het hof was in de war met het rapport van Vergeer van 28 oktober 2005, naar aanleiding van een inspectie op 27 oktober 2005. De beslissing van het hof dat de ontbinding van de huurover¬eenkomst was gerechtvaardigd berust op deze vergissing, omdat voor het hof cruciaal was dat [eiser] de bij de inspectie van 14 december 2004 geconstateerde gebreken bijna een jaar later nog steeds niet alle had verholpen, zonder dat hij daarvoor een behoorlijke verklaring had. In werkelijkheid was tussen de eerste en de tweede inspectie van Vergeer slechts anderhalve maand verstreken. Het overleggen door [gedaagden]van een rapport met een verkeerde inspectiedatum valt aan te merken als bedrog in het geding gepleegd, als bedoeld in artikel 382 onder a. Rv. Ook berust het arrest daardoor op een vals stuk als bedoeld onder b van dat artikel. De rapportage van 28 oktober 2005 met daarin de juiste inspectiedatum is te beschouwen als een stuk van beslissende aard dat door toedoen van [gedaagden]was achtergehouden, als bedoeld onder c van meergenoemd artikel.
2.2.2 Het hof heeft in het te herroepen arrest verder zwaar getild aan de omstandigheid dat het gehuurde door de gebreken niet verzekerbaar zou zijn. Tijdens een comparitie op 17 maart 2010 in een procedure van [eiser] tegen Makelaardij Het Noorden heeft [R.] (van [R.] Verzekeringen) verklaard dat was gebleken dat OOM-Verzekeringen wel voor dekking kon zorgen, zij het tegen een verhoogde premie van tien promille, maar [gedaagden]daarin helemaal niet was geïnteresseerd. Uit deze verklaring van [R.] is [eiser] voor het eerst gebleken dat de stelling van [gedaagden]dat het gehuurde onverzekerbaar was, onjuist was en [gedaagden]in strijd met de op de zitting van 9 november 2005 gemaakte afspraak het gehuurde bewust niet hebben willen verzekeren om in strijd met de waarheid ten pleidooie te verklaren dat het gehuurde niet te verzekeren was. Deze mededeling is te beschouwen als bedrog in de procedure gepleegd.
2.3 Daartegenover hebben [gedaagden]zich op het standpunt gesteld dat [eiser] niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot herroeping, omdat die vordering niet binnen de in het eerste lid van artikel 383 Rv genoemde termijn is ingesteld. Zij hebben daartoe het volgende aangevoerd.
2.3.1 Volgens de eigen stellingen van [eiser] in de dagvaarding tot herroeping heeft hij op 9 november 2009 het rapport met de juiste inspectiedatum ontvangen. Dat is langer dan drie maanden voor het uitbrengen van de dagvaarding tot herroeping. Bovendien wisten beide partijen al in 2005 dat de vermelding van de inspectiedatum in het rapport van 28 oktober 2005 onjuist was, hetgeen blijkt uit het feit dat beide partijen ten behoeve van het pleidooi van 12 december 2005 een e-mailbericht van Vergeer hebben overgelegd waarin deze schrijft dat de juiste inspectiedatum 27 oktober 2005 was en uitlegt hoe het kon gebeuren dat in zijn rapport een andere datum is vermeld.
2.3.2 Ook het beroep op bedrog inzake de verzekerbaarheid van het gehuurde is niet tijdig gedaan, omdat [R.] voor [eiser] optrad en de informatie over de mogelijkheid bij OOM een verzekering af te sluiten destijds met hem heeft gedeeld.
2.4 Inhoudelijk hebben [gedaagden]de vordering van [eiser] bestreden met het betoog dat de overlegging van de hiervoor bedoelde e-mail van Vergeer bij gelegenheid van het pleidooi van 12 december 2005 meebrengt dat niet kan worden gesproken van bedrog, het gebruik van een vals stuk of van het achterhouden van stukken. Ten slotte hebben zij betwist dat zij ooit over meer informatie aangaande de verzekerbaarheid van het gehuurde hebben beschikt dan [eiser] zelf.
2.5 Het hof is van oordeel dat [eiser] met zijn beroep op de verkeerde vermelding van de inspectiedatum als grond voor herroeping te laat is. [eiser] heeft immers niet betwist dat bij gelegenheid van het pleidooi van 12 december 2005 ook van zijn zijde de hiervoor genoemde e-mail van Vergeer is overgelegd waarin uitleg is gegeven over de vermelding van een onjuiste inspectiedatum. Aangezien wetenschap van zijn toenmalige advocaat geldt als zijn eigen wetenschap heeft [eiser] toen al geweten dat een rapport met een verkeerde inspectiedatum was overgelegd en dat de juiste inspectiedatum 27 oktober 2005 was. De termijn van drie maanden voor het uitbrengen van een dagvaarding tot herroeping is dus op dat moment reeds gaan lopen en ongebruikt verstreken, nog daargelaten dat uit het hiervoor overwogene noodzakelijkerwijs voortvloeit dat deze grond voor herroeping ook inhoudelijk geen steek houdt, omdat het hof destijds correct is voorgelicht over de inspectiedatum, zodat van bedrog, valse stukken of achter¬houden van stukken niet kan worden gesproken.
2.6 De stelling van [eiser] dat [gedaagden]in de procedure bedrog heeft gepleegd met betrekking tot de verzekerbaarheid van het gehuurde, acht het hof onvoldoende gemotiveerd. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
2.7 Uit de door [gedaagden]bij memorie van antwoord overgelegde stukken, waarvan de echtheid niet door [eiser] is betwist, blijkt dat [R.] Verzekeringen
- bij brief van 16 november 2005 (overgelegd door [gedaagden]in de kortgedingprocedure en ten behoeve van het pleidooi van 12 december 2005) aan [gedaagden]heeft medegedeeld dat was gebleken dat het gehuurde in de toenmalige staat niet verzekerbaar was;
- bij faxbericht van 7 december 2005 (overgelegd door [eiser] ten behoeve van meergenoemd pleidooi) aan de toenmalige advocaat van [eiser] heeft medegedeeld dat zij alle gegevens met betrekking tot het gehuurde heeft verzonden aan OOM-Verzekeringen met het verzoek haar met spoed te berichten;
- bij e-mailbericht van 7 december 2005 (door [gedaagden]overgelegd ten behoeve van het pleidooi van 12 december 2005), aan [gedaagden]heeft medegedeeld dat het niet is gelukt om ten behoeve van het gehuurde dekking te vinden onder een brandverzekering.
2.8 Op grond van voormelde berichten van [R.] Verzekeringen moet het hof aannemen dat de stand van zaken ten tijde van het pleidooi van 12 december 2005 en het vragen van arrest aldus was, dat [R.] Verzekeringen toen nog niet erin was geslaagd een opstalverzekering voor het gehuurde te regelen, maar nog in afwachting was van uitsluitsel van OOM-Verzekeringen. Tegen die achtergrond kan uit de enkele verklaring van [R.] ter comparitie in maart 2010 dat na de opname op 5 december 2005 alleen OOM-Verzekeringen als mogelijkheid resteerde en later is gebleken dat OOM-Verzekeringen wel voor dekking kon zorgen, maar tegen een verhoogde premie van 10 promille, die [eiser] niet bereid was te betalen, terwijl [gedaagden]helemaal niet geïnteresseerd waren, niet worden afgeleid dat [gedaagden]op 12 december 2005, toen de pleidooien plaatsvonden en partijen om arrest vroegen, reeds zouden hebben geweten dat OOM-Verzekeringen bereid was het gehuurde in dekking te nemen. Wetenschap op precies dat moment is van belang, omdat het niet onder de aandacht van het hof brengen van een ná het vragen van arrest nog binnengekomen positief bericht van OOM-Verzekeringen niet kan worden aangemerkt als bedrog door [gedaagden]in de procedure gepleegd. Op welk moment [R.] Verzekeringen uitsluitsel zou hebben gekregen van OOM-Verzekeringen valt echter uit de stellingen van [eiser] in het geheel niet af te leiden. Om die reden zijn die stellingen onvoldoende gemotiveerd. Het hof laat dan nog in het midden of het arrest, gezien de omstandigheid dat OOM-Verzekeringen een verdubbelde premie vroeg en het hof in het arrest mede spreekt over “normaal( …) verzekerd”, wel kan worden geacht te berus¬ten op het door [eiser] gestelde bedrog.
2.9 Het bewijsaanbod van [eiser] wordt gepasseerd, omdat het niet betrekking heeft op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
2.10 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voor de gevorderde herroeping geen grond bestaat, zodat de vordering zal worden afgewezen. [eiser] wordt veroordeeld in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad. Het betoog van [eiser] dat de advocaat van [gedaagden]voorafgaande aan dit geding niet heeft gereageerd op zijn vraag om opheldering over de vermelding van een onjuiste inspectiedatum in het arrest van 13 april 2006, levert onvoldoende grond op om af te wijken van de hoofdregel dat de verliezende partij de kosten van de procedure draagt.
wijst af de vordering tot herroeping van zijn arrest met het rolnummer 2140/04 van 13 april 2006;
verwijst [eiser] in de proceskosten en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [gedaagden]gevallen, op € 2.682,= voor salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voor¬raad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Polak, J.C.W. Rang en J. Wortel en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 oktober 2011.