ECLI:NL:GHAMS:2011:BU8745

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.139
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging pensioenovereenkomst van uitkeringsovereenkomst naar kapitaalovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van een pensioenovereenkomst. De appellant, die sinds 1972 in dienst was bij [bedrijf A], had een pensioenregeling die in 1987 werd gewijzigd van een uitkeringsovereenkomst naar een kapitaalovereenkomst. De appellant vorderde dat de oorspronkelijke pensioenregeling van 1972 nageleefd zou worden, met een jaarlijks ouderdomspensioen van € 52.032,- en een weduwepensioen van € 41.625,-, met terugwerkende kracht tot de pensioendatum op 1 december 2007. De appellant stelde dat hij niet had ingestemd met de wijziging van de pensioenregeling en dat hij door zijn werkgever niet correct was geïnformeerd over de gevolgen van deze wijziging.

Het hof overwoog dat de wijziging van de pensioenregeling in 1986 specifiek voor een aantal stafmedewerkers, waaronder de appellant, was en dat de overige medewerkers onder de oude regeling bleven vallen. De appellant had zelf een aanvraagformulier voor een kapitaalverzekering ondertekend, wat impliceerde dat hij instemde met de wijziging. Het hof concludeerde dat de appellant niet kon aantonen dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had in de oude regeling, aangezien hij erkende dat de regeling van 1987 een streefregeling was en geen garantieregeling. De vorderingen van de appellant werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en documentatie bij wijzigingen in pensioenregelingen, en dat het bewijs van instemming met dergelijke wijzigingen cruciaal is voor de rechtsgeldigheid ervan. De kosten van het hoger beroep werden aan de appellant opgelegd, aangezien hij in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.071.139
(zaaknummer rechtbank 583869)
arrest van de vijfde civiele kamer van 18 oktober 2011
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.S. Rueb,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Twijnstra Gudde Adviseurs en Managers B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
geïntimeerde,
advocaat: mr. Y. van Gemerden,
2. de naamloze vennootschap Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
17 februari 2010 dat de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als eiser en geïntimeerden (hierna ook te noemen: Twijnstra Gudde en Achmea) als gedaagden heeft gewezen.Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploten van 12 mei 2010 Twijnstra Gudde en Achmea aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Twijnstra Gudde en Achmea voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft hij bewijs aangeboden en nieuwe producties in het geding gebracht. Hij heeft zijn eis gewijzigd en gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest:
primair: Twijnstra Gudde zal veroordelen tot nakoming van de pensioenregeling die gold voor [appellant] bij zijn indiensttreding in 1972 door aanvullend pensioenkapitaal te verzekeren en te financieren ter verwerving van het toegezegde jaarlijks ouderdomspensioen ter grootte van € 52.032,- en een weduwepensioen van € 41.625,- , zulks met terugwerkende kracht tot aan de pensioendatum op 1 december 2007, te vermeerderen met wettelijk rente over de periode gelegen tussen de pensioendatum en de datum van algehele voldoening, een en ander te verrichten binnen 14 dagen na betekening van een in deze procedure gewezen veroordelend arrest, dan wel binnen een termijn door het gerechtshof vast te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, dan wel van verbeurte van een dwangsom door het hof vast te stellen;
subsidiair: voor het geval geoordeeld wordt dat een wijzigingsovereenkomst van de pensioenregeling per 1987 tot stand is gekomen, voor recht verklaart dat deze nietig is, c.q. vernietigbaar wegens dwaling zijdens [appellant] en dat Twijnstra Gudde de pensioenregeling van 1972 alsnog dient na te komen door aanvullend pensioenkapitaal te verzekeren en te financieren ter verwerving van het toegezegde jaarlijks ouderdomspensioen ter grootte van
€ 52.032,- en een weduwepensioen van € 41.625,- , zulks met terugwerkende kracht tot aan de pensioendatum op 1 december 2007, te vermeerderen met wettelijk rente over de periode gelegen tussen de pensioendatum en de datum van algehele voldoening, een en ander te verrichten binnen 14 dagen na betekening van een in deze procedure gewezen veroordelend arrest, dan wel binnen een termijn door het gerechtshof vast te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, dan wel van verbeurte van een dwangsom door het hof vast te stellen;
meer subsidiair: voor het geval geoordeeld wordt dat een wijzigingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en een beroep op nietigheid c.q. vernietigbaarheid wordt afgewezen, Twijnstra Gudde zal veroordelen tot juiste nakoming van de pensioenregeling van 1987 door aanvullend pensioenkapitaal te verzekeren en te financieren ter verwerving van het toegezegde jaarlijks ouderdomspensioen ter grootte van € 52.032,- en een weduwepensioen van € 41.625,- , zulks met terugwerkende kracht tot aan de pensioendatum op 1 december 2007, te vermeerderen met wettelijk rente over de periode gelegen tussen de pensioendatum en de datum van algehele voldoening, een en ander te verrichten binnen
14 dagen na betekening van een in deze procedure gewezen veroordelend arrest, dan wel binnen een termijn door het gerechtshof vast te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, dan wel van verbeurte van een dwangsom door het hof vast te stellen;
uiterst subsidiair: Achmea zal veroordelen tot juiste uitvoering van de pensioenregeling van 1987 door aanvullend pensioenkapitaal te verzekeren en te financieren ter verwerving van het toegezegde jaarlijks ouderdomspensioen ter grootte van € 52.032,- en een weduwepensioen van € 41.625,- , zulks met terugwerkende kracht tot aan de pensioendatum op 1 december 2007, te vermeerderen met wettelijk rente over de periode gelegen tussen de pensioendatum en de datum van algehele voldoening, een en ander te verrichten binnen
14 dagen na betekening van een in deze procedure gewezen veroordelend arrest, dan wel binnen een termijn door het gerechtshof vast te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, dan wel van verbeurte van een dwangsom door het hof vast te stellen;
met veroordeling van Twijnstra Gudde en/of Achmea om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen € 1.531,- wegens buitengerechtelijk kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg, te weten 1 juli 2008, tot de dag der algehele voldoening en veroordeling van Twijnstra Gudde en Achmea in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Twijnstra Gudde de grieven bestreden en bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat de grieven niet gegrond zijn en dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellant] in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft ook Achmea de grieven bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en producties overgelegd. Achmea heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis, voor zover tussen [appellant] en Achmea gewezen, zal bekrachtigen, kosten rechtens.
2.5 Ter zitting van 10 juni 2011 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. J.A. van de Hoef, advocaat te Amstelveen, Twijnstra Gudde door mr. Y van Gemerden, advocaat te Amsterdam en Achmea door mr. R.A.A. Duk, advocaat te Den Haag; allen hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
Mr. Van de Hoef voornoemd heeft voorafgaand aan de zitting aan mrs. Van Gemerden en Duk en aan het hof de producties A en B gezonden. Mrs. Van Gemerden en Duk hebben verklaard tegen het in het geding brengen van die producties geen bezwaar te hebben, waarna het hof aan mr. Van de Hoef akte heeft verleend van het in het geding brengen van die producties.
2.6 Vervolgens heeft het hof met partijen geconstateerd dat de stukken reeds zijn overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De grieven
[appellant] heeft -zakelijk weergegeven- de volgende grieven aangevoerd.
Grief 1
De pensioenverzekering bevat een garantiebepaling terzake de hoogte van de pensioenuitkeringen.
Grief 2
Er is wel sprake van opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen.
Grief 3
Geen beroep kan worden gedaan op artikel 6 lid 3 van de pensioenbrief 1987.
Grief 4
Er bestaat wel een verplichting tot aanpassing van de pensioenverzekering bij verlaging van de veronderstelde rente op pensioendatum.
Grief 5
Er is wel een rechtens afdwingbare verplichting uit de circulaire van de DNB.
4. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in hoger beroep de navolgende feiten vast.
4.1 [appellant], geboren op [geboortedatum], is op 1 mei 1972 in dienst getreden van [bedrijf A], hierna te noemen [bedrijf A]. [appellant] nam vanaf 1 mei 1972 deel in een (collectieve) pensioenregeling als bedoeld in artikel 2 lid 4 sub B van de
Pensioen- en spaarfondsenwet.
4.2 [bedrijf A] heeft voor [appellant] aan Centraal Beheer een offerte gevraagd voor een (pensioen)verzekering met ingangsdatum 1 januari 1986. Centraal Beheer heeft op 7 april 1986 een offerte uitgebracht. Uit de brief van 8 oktober 1986 van [bedrijf A] aan Centraal Beheer blijkt dat genoemde offerte op 22 september 1986 telefonisch besproken en gewijzigd is. De wijzigingen zijn met de hand bijgeschreven op de offerte van 7 april 1986. In de brief van
8 oktober 1986 staat onder meer dat de pensioentoezegging aan [appellant] dateert van 1 mei 1972. Aan de brief is (onder meer) gehecht het door [appellant] op 6 oktober 1986 ondertekende aanvraagformulier voor de levensverzekering bij Centraal Beheer.
In dit aanvraagformulier wordt onder 3 (verzekeringsvorm en verzekerde bedragen) het volgende vermeld, waarbij de schuin weergegeven tekst op het formulier is getypt.
Indien uw aanvraag conform onze schriftelijke offerte is, kunt u volstaan met:
zie offerte d.d. 22-09-1986, nr. L-LVO: 10260, kostenoverzicht ….; opgave telefonisch
en beantwoording van de hierna volgende vraag inzake de bestemming van de contante rentekorting en van de vragen, die aan ommezijde vermeld staan inzake begunstiging en clausules.
tarief (…) Gemengde verzekering (zonder inbouw rente winsten)
grootte te verzekeren kapitaal Eénjarige risicokapitaalverzekering, jaarlijks aan te passen
datum aanvang verzekering 01-01-1987
einddatum verzekering 01-12-2007
einddatum premiebetaling 01-12-2007
grootte te verzekeren jaarlijkse rente n.v.t.
(…)
contante rentekorting aanwenden tot
verhoging van verzekerde bedragen nee, wordt verleend
netto koopsom ter grootte van de afkoopwaarde van de huidige pensioenverzekering
Dient vrijstelling van premiebetaling bij
arbeidsongeschiktheid te worden
meeverzekerd? ja
In het aanvraagformulier is onder 4 (begunstiging en clausules) aangekruist:
“De werknemer is verzekeringnemer (art. 2 lid 4 sub C van de Pensioen- en spaarfondsenwet).”
Bij de vermelding “De werkgever is verzekeringnemer (art. 2 lid 4 sub B van de Pensioen- en spaarfondsenwet)” is getypt: n.v.t.
(…)
4.3 Vervolgens is een tweetal verzekeringen met Centraal Beheer afgesloten met [appellant] als verzekerde en verzekeringnemer. De verzekeringen hebben de polisnummers [nummer] en [nummer], beide met aanvangsdatum 1 januari 1987. Het betreft hier verzekeringovereenkomsten (verder aan te duiden als pensioenovereenkomsten) als bedoeld in artikel 2 lid 4 onder Cvan de Pensioen- en spaarfondsenwet, ook wel C-polissen genoemd. [appellant] heeft de polissen van de pensioenovereenkomsten ontvangen.
4.4 [bedrijf A] heeft de voor [appellant] met ingang van 1 januari 1987 geldende pensioenregeling vastgelegd is een pensioenbrief van 10 september 1987 ( hierna: de pensioenbrief). In de pensioenbrief wordt Centraal Beheer Leven N.V. als verzekeraar genoemd.
4.5 De voor de beoordeling van de vorderingen van [appellant] relevante bepalingen van de pensioenbrief luiden als volgt.
“Artikel 1 Aanspraken op pensioen
1. De werknemer heeft aanspraak op een jaarlijks ouderdomspensioen, ingaande op de pensioendatum t.w. 1 december 2007 en uit te keren tot en met de laatste dag van de maand, waarin betrokkene overlijdt.
(…)
Artikel 2 Ouderdomspensioen
1. Het jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt voor elk in ononderbroken dienstverband bij de werkgever doorgebracht dienstjaar 2% van de laatstelijk, voor de werknemer vastgestelde, pensioengrondslag.
Onder dienstjaar wordt verstaan elke periode van een jaar gelegen tussen 1 mei 1972 en de pensioendatum, hetgeen inhoudt, dat bij de vaststelling van het ouderdomspensioen 35 7/12 dienstjaren in aanmerking komen.
2. De pensioengrondslag wordt per 1 januari van elk jaar voor de werknemer vastgesteld en is gelijk aan het op die datum voor betrokkene geldende jaarsalaris nadat dit is verminderd met 8/7 maal het bedrag van de uitkering, waarop een ongehuwde alsdan ingevolgde de Algemene Ouderdomswet aanspraak heeft.
(…)
3. Onder jaarsalaris wordt verstaan 14 maal het met de werknemer overeengekomen vaste bruto maandsalaris.
(…)
Artikel 3 Weduwenpensioen
1. Het jaarlijks weduwenpensioen bedraagt (…)
Artikel 4 Wezenpensioen
1. Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt (…)
(…)
Artikel 6 Verzekering van de aanspraken
1. Ter uitvoering van de in deze pensioenbrief omschreven pensioenregeling stelt de werkgever conform artikel 2, vierde lid onder C. van de Pensioen- en spaarfondsenwet, de werknemer in staat kapitaalverzekeringen met pensioenclausule te sluiten bij de verzekeraar.
2. De verzekeringen worden vastgelegd in een door de verzekeraar af te geven polis van levensverzekering. De verzekeringen zijn onderworpen aan de voorwaarden van verzekering, waarvan een exemplaar aan de hiervoor genoemde polis is toegevoegd.
3. Het op de pensioendatum resp. eerdere overlijdensdatum aan te kopen ouderdoms- en/of weduwen- en wezenpensioen, is afhankelijk van de alsdan geldende rentestand en tarieven van de verzekeraar.
(…)”
4.6 Eind 1992 is [bedrijf A] overgenomen door TG Holding B.V., de rechtsvoorganger van Twijnstra Gudde. In verband met deze overname is een bijlage aan de pensioenbrief van [appellant] toegevoegd waarin is bepaald dat de kosten van de pensioenregeling vanaf
1 januari 1993 volledig voor rekening van Twijnstra Gudde N.V. komen en waarin een berekening van het pensioensalaris per 1 januari 1993 en een formule voor de jaarlijkse aanpassing van het pensioensalaris zijn opgenomen. In verband met de overname is [appellant] op enig moment in dienst getreden van Twijnstra Gudde. Dat dienstverband is door opzegging geëindigd per 31 december 1998.
4.7 Bij brief van 2 mei 1997 heeft Centraal Beheer Twijnstra Gudde geïnformeerd over de aanpassing van de pensioenverzekeringen aan de gewijzigde salarissen per 1 januari 1997. Ten aanzien van [appellant] wordt in deze brief vermeld dat de verzekerde bedragen zijn gebaseerd op de (pensioen-)toezegging van: ouderdomspensioen Fl. 114.664,00, weduwepensioen Fl. 91.731,00 en wezenpensioen per kind Fl. 22.933,00 per jaar.
4.8 In mei 1997 is [appellant] volledig arbeidsongeschikt geworden. Vanaf 13 mei 1998 gold voor de pensioenverzekeringen een vrijstelling van premiebetaling wegens arbeidsongeschiktheid. Na het einde van de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en Twijnstra Gudde op 31 december 1998 is de premievrijstelling voortgezet.
4.9 Ter zake van de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid bepalen de “Aanvullende voorwaarden voor medeverzekering van vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid van de verzekerde” in artikel 2 lid 2 dat een verhoging van de premie na intreden van de arbeidsongeschiktheid niet voor vrijstelling in aanmerking komt.
4.10 Bij brief van 29 juni 1999 heeft Centraal Beheer [appellant] desgevraagd geïnformeerd over de hoogte van het totale eindkapitaal op 1 december 2007. De tekst van deze brief luidt, voor zover van belang:
“(…)
Hierbij bevestigen wij de ontvangst van de brief van 2 juni 1999.
Op uw verzoek treft u onderstaand een opgave aan van het eindkapitaal en het daarvoor aan te kopen pensioen voor de pensioenverzekeringen onder de polisnummers [nummer] en [nummer].
Uitgaande van een rendement van 5% gedurende de looptijd van de verzekeringen kunnen de huidige verzekerde kapitalen aangroeien tot ongeveer f 1.588.962,00 voor alle polissen tezamen op 1 december 2007.
Op basis van de huidige lijfrentetarieven en een voorbeeldrendement van 5% op 1 december 2007, kan voor het genoemde kapitaal van f 1.588.962,00 het volgende pensioen aangekocht worden:
- Ouderdomspensioen : f 114.236,00 per jaar
- Weduwenpensioen : f 79.965,00 per jaar
(…)
Wij tekenen hierbij aan dat de genoemde kapitalen voorbeeldkapitalen zijn, waarbij wij uitgegaan zijn van onze huidige tarieven en voorbeeldrendementen.
(…)”
4.11 Op 1 december 2007, de datum waarop [appellant] met pensioen is gegaan, bleek dat met het opgebouwde kapitaal een jaarlijks ouderdomspensioen van € 45.500,00 en een weduwepensioen van € 36.400,00 kon worden aangekocht.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 De kantonrechter te Utrecht was op grond van artikel 2 EEX-verordening bevoegd om van de zaak kennis te nemen. Op grond van artikel 4 van het Verdrag van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst is Nederlands recht op deze zaak van toepassing.
5.2 Twijnstra Gudde heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 130 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv.) in verbinding met artikel 353 Rv. is [appellant], oorspronkelijk eiser, bevoegd om zijn eis te wijzigen. In overeenstemming met de regel van artikel 347 lid 1 Rv. heeft [appellant] dat -tijdig- gedaan bij memorie van grieven. Het hof acht deze eiswijziging niet in strijd met een goede procesorde. Aan Twijnstra Gudde wordt door deze gang van zaken weliswaar een instantie ontnomen, doch daardoor wordt naar het oordeel van het hof haar verweer niet onredelijk bemoeilijkt, terwijl van onredelijke vertraging van het geding geen sprake is. Het hof acht het bezwaar van Twijnstra Gudde tegen de wijziging van eis ongegrond.
5.3 [appellant] nam vanaf 1 mei 1972 deel in een (collectieve) pensioenregeling als bedoeld in artikel 2 lid 4 sub B van de Pensioen- en spaarfondsenwet. Het betrof een eindloonregeling waaruit voor hem pensioenaanspraken op basis van diensttijd voortvloeiden. Deze pensioenverzekering was aanvankelijk ondergebracht bij Nillmij Leven N.V. en vanaf 1980 bij Centraal Beheer Pensioenverzekering N.V.
5.4 In eerste aanleg heeft [appellant] zijn vordering gebaseerd op de stelling dat de per
1 januari 1987 ingegane regeling een garantieregeling was. In hoger beroep erkent [appellant] dat de met ingang van 1 januari 1987 geldende regeling een streefregeling was, waarbij de hoogte van het pensioen afhankelijk was van het op de pensioendatum tot uitkering komende kapitaal, de dan geldende rentestand en verzekeringstarieven. De in hoger beroep gewijzigde vordering van [appellant] behelst primair dat Twijnstra Gudde jegens hem de pensioenregeling van 1972 dient na te komen. Hij stelt daartoe dat in deze regeling pensioenbedragen op grond van een eindloonregeling zijn overeengekomen en dat de wijzing van de pensioenregeling per 1 januari 1987, waarbij de regeling werd omgezet van een uitkeringsovereenkomst naar kapitaalovereenkomst, niet met hem is overeengekomen. [appellant] erkent dat hij het onder 4.2 vermelde aanvraagformulier voor een kapitaalverzekering heeft ondertekend, maar stelt dat hij daarmee niet heeft ingestemd met een wijziging van de pensioentoezegging. Hij is, aldus [appellant], door zijn toenmalige werkgever niet gewezen op het feit dat zijn pensioenregeling gewijzigd zou worden.
5.5 Voor zover geoordeeld zou worden dat [appellant] geacht moet worden te hebben ingestemd met de wijziging van de pensioentoezegging met ingang van 1 januari 1987, beroept [appellant] zich op dwaling die veroorzaakt is doordat Twijnstra Gudde hem niet juist en niet volledig heeft geïnformeerd over de inhoud en de beoogde gevolgen van de wijziging van de pensioenregeling per 1 januari 1987. [appellant] stelt dat hij pas op de pensioendatum (1 december 2007) met deze dwaling bekend is geworden. [appellant] vernietigt de overeenkomst tot wijziging van de pensioenregeling.
5.6 Twijnstra Gudde heeft tegen deze stellingen van [appellant] verweer gevoerd en zich op verjaring beroepen.
5.7 Het hof overweegt het volgende. De wijziging van de pensioenregeling die in 1986 bij [bedrijf A] is geïnitieerd, betrof een vijftal stafmedewerkers onder wie [appellant]. Voor de overige medewerkers van [bedrijf A] was een wijziging van de pensioenregeling niet aan de orde; zij bleven deelnemen aan de voordien al geldende collectieve regeling. [appellant] was ten tijde van deze wijziging partner van [bedrijf A] en hield 10% van de aandelen. [appellant] heeft op
6 oktober 1986 een aanvraagformulier voor een levensverzekering, af te sluiten bij Centraal Beheer leven N.V. ondertekend. De aanvraag verwijst naar een offerte van 22 september 1986. In de aanvraag wordt vermeld dat onder andere een netto koopsom wordt verzekerd ter grootte van de afkoopwaarde van de huidige pensioenverzekering. In de aanvraag komt voorts tot uitdrukking dat het gaat om een polis als bedoeld in artikel 2 lid 4 sub C van de Pensioen- en spaarfondsen wet. Nadien zijn aan [appellant] twee polissen van levensverzekeringen verstrekt. Dat geldt ook voor de door Centraal Beheer opgestelde pensioenbrief die, anders dan de kantonrechter onder 3.7 van het bestreden vonnis overweegt, niet overeenkomt met de pensioentoezegging van 1 mei 1972. Met de polissen en de pensioenbrief is gegeven dat [bedrijf A] pensioenvoorzieningen heeft getroffen voor [appellant] door ervoor te zorgen dat hij zelf, daartoe door [bedrijf A] in staat gesteld, verzekeringsovereenkomsten kon sluiten, een en ander als bedoeld in 2 lid 4 onder C van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
5.8 Gelet op het bovenstaande verwerpt het hof het betoog van [appellant] dat hij weliswaar heeft ingestemd met de wijziging van zijn pensioenregeling van een uitkeringsovereenkomst naar een kapitaalovereenkomst, maar dat hij, zo begrijpt het hof althans zijn stelling, daarmee niet heeft ingestemd met een wijziging van zijn pensioentoezegging. Immers, [appellant] heeft i) zelf met ingang van 1 januari 1987 kapitaalverzekeringen gesloten met Centraal Beheer, ii) daarbij zijn tot dan toe lopende pensioenverzekering afgekocht en omgezet in een kapitaalverzekering met een eenmalige koopsom, iii) de bij deze kapitaalverzekeringen behorende polissen ontvangen en iv) een pensioenbrief ontvangen waarin tot uitdrukking komt dat zijn werkgever hem in staat stelt conform artikel 2 lid 4 onder C van de Pensioen- en spaarfondsenwet zelf verzekeringsovereenkomsten te sluiten. Daarmee heeft hij een nieuwe pensioenregeling getroffen die, naar hij zelf in hoger beroep erkent, een streefregeling is en die derhalve wordt gekenmerkt door een pensioentoezegging met een ander karakter dan een garantieregeling. Daarmee faalt het betoog van [appellant] dat hij niet met de pensioentoezegging die besloten ligt in de pensioenbrief van 1987 heeft ingestemd. Gelet op dit oordeel behoeft het beroep van Twijnstra Gudde op verjaring van de vordering die betrekking heeft op de vóór 1 januari 1987 geldende pensioenregeling, geen bespreking.
5.9 Subsidiair heeft [appellant] zich beroepen op dwaling als hierboven onder 5.5 weergegeven. Ten aanzien van dit beroep op dwaling heeft Twijnstra Gudde een beroep gedaan op verjaring. Zij heeft gesteld dat [appellant] reeds bij ontvangst van de pensioenbrief van 10 september1987 bekend was met de door hem gestelde onjuiste en/of onvolledige informatie van Twijnstra Gudde, subsidiair dat dat op 29 juni 1999 het geval was toen hij een brief ontving waarin lagere pensioenbedragen werden genoemd dan in eerdere correspondentie en sprake is van duidelijke voorbehouden ten aanzien van de hoogte van het met het verzekerde kapitaal aan te kopen pensioen.
5.10 Voor zover sprake was van dwaling aan de zijde van [appellant] bij wijziging van de pensioenregeling, was [appellant] naar het oordeel van het hof in ieder geval bekend met deze dwaling na ontvangst van de brief van Centraal Beheer van 29 juni 1999. In deze brief worden niet alleen lagere pensioenbedragen genoemd dan in eerdere correspondentie (bijvoorbeeld de in rechtsoverweging 4.7 genoemde brief van 2 mei 1997 waarop [appellant] zich beroepen heeft), maar bovendien blijkt uit de tekst van deze brief, zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.10, onmiskenbaar dat van een pensioentoezegging met een vast bedrag voor ouderdoms- en weduwepensioen geen sprake is en dat het eindkapitaal en het daarvoor aan te kopen pensioen afhankelijk is van het rendement op het kapitaal tot 1 december 2007, van het rendement op 1 december 2007 en van de dan geldende lijfrentetarieven. Voor zover al sprake was van dwaling aan de zijde van [appellant] is hij door de ontvangst van deze brief daarmee bekend geworden. Dit brengt met zich dat, gelet op de datum van dagvaarding in eerste aanleg, 1 juli 2008, de rechtsvordering tot vernietiging van de overeenkomst tot wijziging van de met ingang van 1 januari 1987 geldende pensioenregeling ingevolge artikel 3:52 lid 1 sub c BW is verjaard en dat artikel 3:52 lid 2 BW met zich brengt dat buitengerechtelijke vernietiging niet meer mogelijk is.
5.11 Gelet op hetgeen hierboven is overwogen dient de primaire vordering van [appellant] te worden afgewezen en dat geldt ook voor de subsidiaire vordering.
5.12 De meer subsidiaire vordering van [appellant] neemt blijkens de formulering daarvan tot uitgangspunt dat juiste nakoming van de pensioenregeling van 1987 moet leiden tot het jaarlijks toegezegde ouderdomspensioen ter grootte van € 52.032,- en weduwepensioen van
€ 41.625,-. Het hof begrijpt dat deze vordering weliswaar is gebaseerd op gebondenheid van [appellant] aan de pensioenregeling van 1987, maar als basis heeft dat Twijnstra Gudde bij [appellant] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat deze regeling een salaris diensttijd regeling was. Twijnstra Gudde zou dat vertrouwen hebben gewekt doordat zij na 1987 de van Centraal Beheer afkomstige pensioenopgaven waarin werd gesproken van verzekerde bedragen die waren gebaseerd op de pensioentoezegging, heeft doorgezonden aan [appellant]. Het hof verwerpt dit standpunt van [appellant], nu dit erop neer komt dat de pensioenregeling van 1987 een regeling is waarbij de pensioenuitkeringen zijn gegarandeerd. De erkenning [appellant] in hoger beroep dat de pensioenregeling van 1987 een streefregeling is, verdraagt zich niet met dit standpunt en leidt tot de gevolgtrekking dat een garantie op de pensioenuitkering ter hoogte van de door [appellant] genoemde bedragen ontbreekt. Bij de in het door [appellant] bedoelde overzicht (overgelegd als producties 8 bij inleidende dagvaarding en memorie van grieven) genoemde bedragen is vermeld dat deze zijn gebaseerd op de pensioentoezegging hetgeen niet anders is dan hetgeen de artikelen 2, 3 en 4 van de pensioenbrief vermelden. De jaarlijks aan [appellant] toegezonden polissen vermelden echter telkens de verzekerde kapitalen als bedoeld in artikel 6 lid 3 van de pensioenbrief. Gelet op de tekst van genoemd artikel als weergegeven in rechtsoverweging 4.5 is naar het oordeel van het hof van een door Twijnstra Gudde bij [appellant] opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat een ouderdomspensioen van € 52.032,- en een weduwepensioen van
€ 41.625,- zou worden uitgekeerd, geen sprake en de hierop gebaseerde vordering dient te worden afgewezen.
5.13 De meer subsidiaire vordering van [appellant] heeft, zo begrijpt het hof, voorts als grondslag dat juiste nakoming van de pensioenregeling Twijnstra Gudde ertoe verplicht zoveel pensioenkapitaal te verzekeren, dat [appellant] met ingang van 1 december 2007 een ouderdomspensioen van € 52.032,- en een weduwepensioen van € 41.625,- kan verwerven.
Ook deze vordering strandt op de erkenning van [appellant] dat de pensioenregeling een streefregeling is, zodat een verplichting van Twijnstra Gudde, waarvan [appellant] de nakoming vordert, niet heeft bestaan. De vraag of de vordering tot nakoming is verjaard behoeft in dit licht geen bespreking.
5.14 Begrijpt het hof de door [appellant] meer subsidiair tegen Twijnstra Gudde en uiterst subsidiair tegen Achmea ingestelde vordering goed, dan betoogt hij dat weliswaar sprake is van een streefregeling (waarbij garantie op de pensioenbedragen ontbreekt), maar dat de circulaire van de Pensioen- en Verzekeringskamer (hierna: PVK) van 20 december 2000 voor Achmea de instructie inhield om jaarlijks de benodigde pensioenkapitalen te herberekenen aan de hand van het dan geldende salaris en de geldende rentestanden. Aldus, zo begrijpt het hof dit betoog, zouden de instructies van de circulaire tot aanpassing van de door Twijnstra Gudde te betalen premies hebben geleid en was de toegezegde pensioenuitkering (vrijwel) gegarandeerd.
5.15 Dit betoog faalt. Voor zover de circulaire van de PVK van 20 december 2000 de door [appellant] daaraan gehechte betekenis heeft, kan deze betekenis in ieder geval bij de beoordeling van de onderhavige zaak geen rol spelen. De circulaire geeft geen voorschift voor hetgeen vóór 20 december 2000 zou moeten gebeuren, terwijl met ingang van 13 mei 1998 de premie van de kapitaalverzekering van [appellant] is gefixeerd en het dienstverband met Twijnstra Gudde per 31 december 1998 is geëindigd. Van aanpassing van de premie ten laste van Twijnstra Gudde of Achmea kon derhalve na de circulaire van de PVK geen sprake zijn. Hierop stranden naar het oordeel van het hof de meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vorderingen van [appellant].
5.16 De slotsom is dat de vorderingen van [appellant] tegen Twijnstra Gudde en Achmea moeten worden afgewezen. De grieven behoeven, voor zover deze in het voorgaande niet zijn behandeld, geen verdere bespreking. Het vonnis dient met aanvulling van de gronden als hierboven overwogen, te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld, waarbij het hof het tarief zal hanteren dat behoort bij een vordering tot € 98.000,-.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) van 17 februari 2010;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Twijnstra Gudde begroot op € 4.893,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 263,- voor griffierecht en aan de zijde van Achmea begroot op € 4.893,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 263,- wegens griffierecht;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W. Duitemeijer, E.B. Knottnerus en G.P.M. van den Dungen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2011.