ECLI:NL:GHAMS:2011:BU8214

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.076.874-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vroegpensioen en levensloopregeling na onjuiste informatie van Stichting Vroegpensioenfonds

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van vier appellanten tegen de Stichting Vroegpensioenfonds Technische Groothandel. De appellanten, die tot 1 januari 2006 deelnemer waren aan de Stichting, hebben kapitaal opgebouwd voor vroegpensioen. Door de inwerkingtreding van de Wet VPL konden zij na deze datum geen fiscaal gefaciliteerd pensioen meer opbouwen. In november 2006 heeft de Stichting hen geïnformeerd over drie mogelijkheden met betrekking tot hun vroegpensioenaanspraken, waaronder de optie om af te kopen naar een levensloopregeling. De appellanten hebben echter pas na de deadline van 1 maart 2007 hun wens tot afkoop kenbaar gemaakt, wat hen in een juridische strijd met de Stichting heeft gebracht. De appellanten stellen dat zij door onjuiste informatie van de Stichting niet tijdig hebben kunnen reageren en dat de Stichting daardoor toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof heeft de grieven van de appellanten gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat de Stichting niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de appellanten niet tijdig hun verzoek tot afkoop hebben ingediend. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank, waarbij de vorderingen van de appellanten zijn afgewezen. De kosten van de procedure worden aan de appellanten opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1],
wonend te [woonplaats],
2. [APPELLANTE SUB 2],
wonend te [woonplaats],
3. [APPELLANT SUB 3],
wonend te [woonplaats],
4. [APPELLANT SUB 4],
wonend te [woonplaats],
APPELLANTEN,
advocaat: mr. G.J. Knotter te Utrecht,
t e g e n
de stichting
STICHTING VROEGPENSIOENFONDS TECHNISCHE GROOTHANDEL,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. T.M. van Angeren te Amsterdam.
Appellanten worden hierna afzonderlijk [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en gezamenlijk [appellant sub 1] c.s.genoemd, terwijl geïntimeerde als de Stichting wordt aangeduid.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 5 november 2010 zijn [appellant sub 1] c.s. in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (verder: de kantonrechter) van 22 februari 2010 en 9 augustus 2010, in deze zaak onder kenmerk CV 09-34772 gewezen tussen [appellant sub 1] c.s. als eisers en de Stichting als gedaagde.
[appellant sub 1] c.s. hebben bij memorie zes grieven geformuleerd en een productie in het geding gebracht, met conclusie dat het hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van [appellant sub 1] c.s. alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de Stichting in de kosten van beide instanties.
De Stichting heeft bij memorie geantwoord en bewijs aangeboden, met conclu¬sie dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, (het hof leest:) de vonnissen waarvan beroep zal bekrachtigen behoudens voor zover daarbij de proceskosten zijn gecompenseerd, en in zoverre het vonnis van 9 augustus 2010 zal vernietigen en [appellant sub 1] c.s. zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
[appellant sub 1] c.s. hebben vervolgens nog een akte genomen waarbij zij een productie in het geding hebben gebracht.
De Stichting heeft bij antwoord-akte hierop gereageerd.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het vonnis van 22 februari 2010 onder 1.1 tot en met 1.9 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.
3. Beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) [appellant sub 1] c.s. waren tot 1 januari 2006 (verplicht) deelnemer in de Stichting, waarbij [appellant sub 1] c.s. kapitaal hebben opgebouwd ter financiering van vroegpensioen.
(ii) Per 1 januari 2006 is het deelnemerschap, althans de pensioenopbouw, geëindigd vanwege de inwerkingtreding van de Wet aanpassing fiscale behandeling/prepensioen en introductie levensloopregeling (verder: Wet VPL). Op grond van de Wet VPL konden [appellant sub 1] c.s. na 1 januari 2006 niet langer fiscaal gefaciliteerd pensioen opbouwen in een vroegpensioenregeling.
(iii) Bij brief gedateerd november 2006 heeft de Stichting [appellant sub 1] c.s. geschreven dat zij drie mogelijkheden hadden met betrekking tot hun vroegpensioenaanspraken, te weten:
a. overdragen naar ouderdomspensioen;
b. afkopen naar levensloop;
c. laten staan bij het fonds.
(iv) Indien [appellant sub 1] c.s. wilden afkopen naar levensloop, dan dienden zij de Stichting vóór 1 maart 2007 opgave te doen van de instantie die hun levensloopregeling uitvoerde. Verder meldde de Stichting in de brief dat wanneer geen reactie werd ontvangen de aanspraken bij het fonds bleven staan en dat afkoop ten behoeve van levensloop na 28 februari 2007 niet meer mogelijk was. Bij de brief zat een antwoordformulier.
(v) Bij brief van 19 maart 2007 heeft de Stichting gereageerd op een brief van [appellant sub 1] c.s. van 12 maart 2007 en [appellant sub 1] c.s. bericht, voor zover van belang:
"Het afkopen van de aanspraken ten behoeve van een levensloopregeling is mogelijk tot 1 maart 2008."
(vi) [appellant sub 4] heeft het antwoordformulier dat bij de brief van november 2006 was gevoegd op 14 december 2007 ingevuld, met de optie dat hij zijn vroegpensioenaanspraken wilde storten in zijn levensloopregeling. [appellant sub 1] en [appellante sub 2], die zijn gehuwd, en [appellant sub 3] hebben hetzelfde op 16 januari 2008 gedaan.
(vii) Bij brief van 20 augustus 2008 heeft De Nederlandsche Bank (verder: DNB) de Stichting in een reactie op een brief van 18 juni 2008 geschreven:
"(...) Dit betekent inderdaad dat de PW een dergelijke afkoop niet meer mogelijk maakt indien een verzoek daartoe na 1 maart 2007 bij het fonds is ingediend. (...) Voor de goede orde merken wij op dat DNB op grond van artikel 212 van de PW geen ontheffing kan verlenen van het afkoopverbod van artikel 65 van de PW. Wij kunnen de door u gevraagde toestemming dan ook niet verlenen."
(viii) Bij brief van 19 september 2008 heeft de Stichting [appellant sub 1] c.s. bericht, kort gezegd, dat vanwege de per 1 januari 2007 van kracht geworden Pensioenwet (verder: PW) de overdracht naar levensloopregelingen na 1 maart 2007 niet meer mogelijk was. De Stichting heeft verder gewezen op de twee mogelijkheden die nog openstonden voor [appellant sub 1] c.s.
(ix) [appellant sub 1] c.s. hebben hiertegen bij brief van hun (toenmalige) gemachtigde bezwaar gemaakt en de Stichting aansprakelijk gesteld voor de schade. De Stichting heeft laten weten niet aansprakelijk te zijn.
3.2 [appellant sub 1] c.s. hebben in eerste aanleg gevorderd – kort gezegd en voor zover thans van belang – om de Stichting te veroordelen tot storting van een bedrag gelijk aan de contante waarde van het door [appellant sub 1] c.s. in haar fonds opgebouwde vroegpensioenkapitaal in de levensloopregelingen van hen. Zij hebben zich daarbij, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat zij door de Stichting zijn benadeeld en dat de Stichting aansprakelijk is uit onrechtmatige daad omdat zij niet heeft voldaan aan haar zorgplicht en een ongeoorloofd onderscheid heeft gemaakt tussen haar verzekerden, als gevolg waarvan zij schade hebben geleden.
3.3 De kantonrechter heeft overwogen, kort gezegd, dat van [appellant sub 1] c.s. niemand vóór 1 maart 2007 de Stichting heeft verzocht mee te werken aan de waardeoverdracht van het opgebouwde vroegpensioen ten behoeve van een levensloopregeling dan wel om uitstel heeft verzocht van hun beslissing omtrent die waardeoverdracht. De onjuiste informatie van de Stichting na die datum kan [appellant sub 1] c.s. geen schade hebben toegebracht, omdat de keuzemogelijkheid toen al was verstreken en een waardeoverdracht op dat moment niet meer mogelijk was, zodat de Stichting door het verstrekken van onjuiste informatie ten hoogste schadeplichtig kan zijn geworden. [appellant sub 1] c.s. hebben ter zake echter niets gevorderd. De (resterende) vraag of [appellant sub 1] c.s. uit de brief van november 2006 hebben mogen opmaken dat zij ook na 1 maart 2007 nog de mogelijkheid zouden hebben om hun keuze kenbaar te maken, moet ontkennend worden beantwoord. Het feit dat [appellant sub 1] c.s. zich eerst na 1 maart 2007 tot de Stichting hebben gewend impliceert derhalve dat zij toen reeds te laat waren en door de onjuiste informatie van de Stichting nadien geen schade kunnen hebben geleden. Voor toewijzing van de vordering van [appellant sub 1] c.s. ontbreekt bovendien een wettelijke grondslag, omdat daarvoor is vereist dat de Stichting in strijd handelt met de Pensioenwet. Ook daarom zal de vordering niet worden toegewezen, aldus (nog steeds) de kantonrechter.
3.4 Het hof zal de grieven, die nauw met elkaar samenhangen, gezamenlijk behandelen.
3.5 De vraag waar het in het onderhavige geschil met name om gaat is of [appellant sub 1] c.s. op grond van onjuiste informatie van de Stichting de waarde van het door hen opgebouwde vroegpensioen niet hebben kunnen overdragen naar een levensloopregeling. [appellant sub 1] c.s. menen dat dit het geval is en dat de Stichting daarmee toerekenbaar onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Vaststaat tussen partijen dat de Stichting bij brief gedateerd november 2006, gericht aan de deelnemers van het vroegpensioenfonds Technische Groothandel, [appellant sub 1] c.s. – die deze brief hebben ontvangen - heeft geïnformeerd over de drie mogelijkheden die zij hadden met betrekking tot hun vroegpensioenaanspraken, waaronder afkoop naar levensloop, dat daarbij werd aangetekend dat als zij wilden afkopen naar levensloop, zij de Stichting vóór 1 maart 2007 opgave dienden te doen van de instantie die hun levensloopregeling uitvoerde, dat als geen reactie werd ontvangen de aanspraken bij het fonds bleven staan en dat afkoop ten behoeve van levensloop na 28 februari 2007 niet meer mogelijk was. Bovendien staat vast dat [appellant sub 1] c.s. allen pas na 1 maart 2007 hun wens tot afkoop kenbaar hebben gemaakt aan de Stichting.
3.6 Aan de grieven ligt met name een nieuw (door [appellant sub 1] c.s. gesteld) feit ten grondslag, te weten dat [appellant sub 1] c.s. niet pas door middel van de brief van de Stichting van 19 maart 2007 zijn geïnformeerd over een mogelijkheid van uitstel tot 1 maart 2008, maar dat dit al eerder is gebeurd, te weten bij brief van de Stichting van december 2006, gericht aan de werkgevers aangesloten bij het vroegpensioenfonds Technische Groothandel. De Stichting heeft betwist dat dit het geval is geweest. Zij heeft er met name op gewezen dat deze brief niet aan de individuele deelnemers van het vroegpensioenfonds Techtnische Groothandel was gericht maar aan de daarbij aangesloten werkgevers en heeft, voorts, gesteld dat deze brief de individuele deelnemers, en in elk geval [appellant sub 1] c.s., nooit heeft bereikt. De Stichting heeft er daarbij voorts op gewezen dat in de brief van december 2006 ook expliciet wordt gesteld dat ervoor is gekozen de individuele deelnemers zelf te benaderen in plaats van dit te doen via de werkgevers. Ook heeft de Stichting gesteld dat [appellant sub 1] c.s. onder meer niet hebben aangegeven wanneer en hoe en door wie [appellant sub 1] c.s. (ieder van hen) met de brief van december 2006 bekend zouden zijn gemaakt of zouden zijn geworden.
3.7 Bij akte hebben [appellant sub 1] c.s. hierop aldus gereageerd:
"Juist doordat de brief van november 2006 is gevolgd door de – bedrijfstak breed verspreide – brief van december 2006, zijn [appellant sub 1] c.s. 'op het verkeerde been gezet' en hebben zij hun handelen op de daarin gegeven informatie gebaseerd. Dat deze brief aan de werkgevers is gericht en niet aan hen persoonlijk, doet daar niets aan af omdat de werkgevers in de bedrijfstak de daarin vervatte informatie aan hun werknemers hebben gecommuniceerd, veelal met afgifte van een kopie van de brief aan hun werknemers, zoals i.c. ook is gebeurd. De wel aan [appellant sub 1] c.s. persoonlijk verzonden brief van 19 maart 2007 vormt daarvan slechts de bevestiging."
In deze passage wordt aldus slechts in algemene zin gesteld dat de werkgevers veelal een kopie van de desbetreffende brief aan hun werknemers hebben afgegeven. Daarmee hebben [appellant sub 1] c.s., op wie ter zake de stelplicht rustte, hun nieuwe stelling, gelet op de (gemotiveerde) betwisting daarvan door de Stichting, onvoldoende onderbouwd, door onder meer in het midden te laten of ook hun werkgever de in die brief vermelde informatie aan hen heeft verstrekt, wanneer en op welke wijze dit heeft plaatsgevonden en waarom dit niet heeft geleid tot vragen aan de Stichting in verband met de tegengestelde inhoud van de aan hen gerichte brief van november 2006. Het hof zal deze nieuwe stelling van [appellant sub 1] c.s. daarom passeren.
3.8 Omdat, naar het hof begrijpt, aan alle grieven dit nieuw gestelde feit ten grondslag ligt, moet worden geconcludeerd dat van onrechtmatig handelen van de kant van de Stichting geen sprake is geweest, en falen de grieven.
4. Slotsom en kosten
Het hoger beroep faalt. De vonnissen waarvan beroep moeten worden bekrachtigd, met dien verstande dat de Stichting heeft gevorderd de vonnissen waarvan beroep te bekrachtigen behoudens voor zover in het vonnis van 9 augustus 2010 de proceskosten zijn gecompenseerd, dit vonnis in zoverre te vernietigen en [appellant sub 1] c.s. ook wat betreft de eerste aanleg in de proceskosten te veroordelen. Het hof zal, nu [appellant sub 1] c.s. zowel in eerste aanleg als in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij moeten worden beschouwd, dienovereenkomstig beslissen.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep, behoudens voor zover in het vonnis van 9 augustus 2010 de proceskosten zijn gecompenseerd, vernietigt dit vonnis in zoverre en, in zoverre opnieuw recht doende:
verwijst [appellant sub 1] c.s. in de proceskosten van de eerste aanleg en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van de Stichting gevallen, op € 110,- aan verschotten en € 750,- aan salaris gemachtigde;
verwijst, voorts, [appellant sub 1] c.s. in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van de Stichting gevallen, op € 640,- aan verschotten en € 1.341,- aan salaris advocaat;
verklaart bovengenoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, D.J. van der Kwaak en D. Kingma en op 6 december 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.