ECLI:NL:GHAMS:2011:BU8210

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.025.391-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijheid van meningsuiting versus bescherming tegen onjuiste of in elk geval lichtvaardige verdachtmakingen op internet

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, staat de afweging centraal tussen de vrijheid van meningsuiting en de bescherming tegen onjuiste of lichtvaardige verdachtmakingen op internet. De appellant, een prominent figuur in de damsport, heeft de geïntimeerde beschuldigd van het doen van ongefundeerde beschuldigingen over financiële malversaties binnen de internationale dambond, de FMJD. De geïntimeerde, die als vertegenwoordiger van de Wit-Russische Damfederatie fungeert, heeft in verschillende publicaties en e-mails ernstige beschuldigingen geuit tegen de appellant, die als vice-president van de FMJD fungeerde. De appellant heeft in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat de uitlatingen van de geïntimeerde onrechtmatig zijn, en heeft schadevergoeding geëist.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de uitlatingen van de geïntimeerde de reputatie van de appellant hebben geschaad en hem in zijn eer en goede naam hebben aangetast. De rechtbank heeft de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding, maar heeft de vordering tot rectificatie afgewezen, omdat de verklaring van 31 augustus 2007, die door beide partijen was gepubliceerd, voldoende rectificatie bood.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van de appellant en de geïntimeerde beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de uitlatingen van de geïntimeerde onrechtmatig zijn, gezien de ernstige aard van de beschuldigingen en de gevolgen voor de appellant. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bekrachtigd en de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met uitlatingen die de reputatie van individuen kunnen schaden, vooral wanneer deze uitlatingen gedaan worden door personen met een publieke functie.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[ APPELLANT ],
wonend te [ K ],
APPELLANT IN HET PRINCIPAAL APPEL,
GEÏNTIMEERDE IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. E. Bakhuis te Amsterdam,
t e g e n
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonend te [ M ] ( [ land ]),
GEÏNTIMEERDE IN HET PRINCIPAAL APPEL,
APPELLANT IN HET INCIDENTEEL APPEL,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam.
De partijen worden hierna [ Appellant ] en [ Geïntimeerde ] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 4 februari 2009 is [ Appellant ] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem van 12 november 2008, in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer 143521/HA ZA 08-256 gewezen tussen [ Appellant ] als eiser en [ Geïntimeerde ] als gedaagde.
[ Appellant ] heeft bij memorie één grief geformuleerd, een productie overgelegd en bewijs aangeboden, met conclusie dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vordering van [ Appellant ] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [ Geïntimeerde ] in de kosten van het hoger beroep.
[ Geïntimeerde ] heeft bij memorie geantwoord, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht. Tevens heeft hij daarbij incidenteel appel ingesteld, waarbij hij vijf grieven heeft geformuleerd. [ Geïntimeerde ] heeft geconcludeerd dat het hof in het principaal appel het beroep van [ Appellant ] ongegrond zal verklaren en in het incidenteel appel het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan [ Appellant ] diens vorderingen zal ontzeggen, een en ander met veroordeling van [ Appellant ] in de kosten van beide instanties.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.14 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Omdat de juistheid van die feiten tussen partijen niet in geschil is, zal ook het hof daarvan uitgaan. Daarbij tekent het hof aan dat de grief tegen het onder 2.14 (vierde zin) bedoelde feit niet de juistheid van dat feit betreft maar de vraag of de daar bedoelde persverklaring een rectificatie bevat zoals door [ Appellant ] gevorderd.
3. Beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak, voor zover thans relevant, om het volgende.
(i) [ Appellant ] is actief betrokken geweest bij de Nederlandse en internationale damsport. Naast sponsor in zijn hoedanigheid van directeur/grootaandeelhouder van Hiltex Technische Weefsels B.V. was hij clubspeler en sedert 2003 vice-president van de werelddambond, de Federation Mondiale Du Jeu de Dames (verder: de FMJD), statutair gevestigd in Nederland.
(ii) [ Geïntimeerde ] is als vertegenwoordiger van de Wit-Russische Damfederatie, de Belarussian Draughts Federation (verder: de BDF) aangesteld als lid van de kascontrolecommissie van de FMJD tijdens de algemene vergadering van de FMJD te Amsterdam in 2005.
(iii) [ Geïntimeerde ] heeft in november/december 2005 verschillende malen per e-mail aan de penningmeester van de FMJD inzage gevraagd in de financiële administratie over de jaren 2003 en 2004, omdat hij vermoedde dat een bedrag van ongeveer € 50.000,- niet aan de Algemene Vergadering van de FMJD was verantwoord.
(iv) [ Appellant ] heeft [ Geïntimeerde ] per e-mail van 8 december 2005 geantwoord dat het zijn taak was om de financiële jaren 2005 en 2006 te controleren, dat de voorgaande jaren buiten zijn verantwoordelijkheid vielen en dat de financiële stukken over die jaren al door de Algemene Vergadering van de FMJD waren geaccepteerd. Voorts heeft [ Appellant ] geschreven dat de door [ Geïntimeerde ] zonder enig bewijs gedane beschuldigingen kunnen leiden tot een verzoek van de FMJD hem van zijn taak te ontslaan en ook tot maatregelen op het persoonlijk vlak.
(v) In een e-mail van 26 januari 2006 schrijft [ Geïntimeerde ] aan de FMJD, de Koninklijke Nederlandse Dambond (hierna: KNDB) en de bij deze organisatie aangesloten leden:
"I apply to you with the following.
The Treasurer of the FMJD Mr. [ ] had to present the financial report to the General Assembly. The one he presented to the GA can't be seen as a financial report. The big amount of money has not been shown against Statutes.(...) My request and wish to become a member of the financial commission caused also by declarations and letters of some national federations. They accuse the management of the FMJD in financial infringements and misuses that braught the big damage to the FMJD. The correctness of some accuses is obvious. As a member of the financial commission I began my work and met evident sabotage of Mr. [ B ] and pression of Mr. [ Appellant ], while the last was many times warned about the corruption in the FMJD. They refuse to the member of the financial commission in his basic right to check any financial documents and try to avoid the control of their financial activities. (My correspondence with the Treasurer is enclosed) Such uncivil actions inevitably stimulate the problem to exceed the FMDJ borders. (...)"
(vi) In een e-mail van 28 januari 2006 legt [ Appellant ] aan de onder (v) genoemde organisaties en haar leden verantwoording af van het inkomen van de FMJD en trekt de conclusie dat de FMJD niet een dermate hoog inkomen heeft dat er € 50.000,- kan worden vermist.
(vii) Op 28 januari 2006 heeft [ Appellant ] als lid van de KNDB een klacht ingediend bij de tuchtcommissie van de KNDB tegen [ Geïntimeerde ], eveneens lid van de KNDB, welke – voor zover van belang - luidt:
"Mr. [ Geïntimeerde ] beticht mij (...) van financieel wanbeleid dan wel diefstal van gelden welke in de damwereld omgaan. Ik kan dit als lid niet over me heen laten gaan. Mijn persoonlijke integriteit waar ik veel waarde aan hecht staat op het spel. Ik verzoek u een uitspraak te willen doen in deze zaak en naar mijn mening correctieve maatregelen te nemen."
(viii) Bij brief van 17 februari 2006 heeft de tuchtcommissie [ Appellant ] niet ontvankelijk verklaard in zijn klacht met de motivering dat de door hem aangebrachte kwestie zich afspeelt binnen de FMJD en geen activiteiten zijn gerelateerd aan de KNDB. Daarnaast schrijft de tuchtcommissie van oordeel te zijn dat de mailwisseling die als motivering bij de klacht is gevoegd onvoldoende aanleiding geeft te concluderen dat er sprake is van handelingen in strijd met de wezenlijke belangen van de damsport of de KNDB, dan wel van onbehoorlijke behandeling in woord en daad van functionarissen of spelers.
(ix) Op 12 januari 2007 heeft [ Geïntimeerde ] op de website van de BDF een brief geplaatst waarin hij onder meer schrijft:
"The criminal way of doing business by the FMJD is a special theme."
(x) In een interview met de Witrussische Pressball op 3 april 2007 wordt [ Geïntimeerde ] onder meer als volgt geciteerd:
"Ik weet dat vele spelers niet tevreden zijn maar ze zijn grotendeels afhankelijk (...) Ook ben ik lid van de FMJD speciale financiën commissie en heb bepaalde rechten maar jammer genoeg krijg ik nog steeds niet de door mij geëiste financiële documenten. Maar ik bereik mijn doel en ga bewijzen dat ik gelijk heb. Ik ben ervan overtuigd dat in deze documenten vele negatieve zaken zijn verborgen, ik vermoed tot diefstal aan toe (...) But in this case never they forget about itself. It is more precise, first of all they ensure itself. Moreover by often fraudulent methods, by untidiness in the matters."
(xi) Op 16 maart 2007 heeft [ Appellant ] zijn functie van vice-president bij de FMJD met onmiddellijke ingang neergelegd. In zijn ontslagbrief schrijft hij:
"Mr [ Geïntimeerde ] is believing that the FMJD is a criminal organization and that our treasurer and the FMJD as a whole is responsible for the disappearance of the sum of EURO 102.000 as he is calculating. As Vice-President I have within the structure of the FMJD no legal means to defend our treasurer and myself from these false accusations (...)."
(xii) Op 29 maart 2007 is op de website van de FMJD een verklaring van [ Geïntimeerde ] geplaatst onder meer inhoudende:
"Report of the member of Financial Committee [ Geïntimeerde ] about the financial activity of the Managing Board of the FMJD for the last reporting period from 01.01.2003 to 01.10.2005.
Due to the fact that the Treasurer of the de FMJD Mr. [ B ] hided big amounts of money from his report, I as a delegate to the General Assembly demanded to create the commission to check the Report.
(...)
So in total amount not less then 102.000 Euro has not been shown or has been hidden from reporting.
According to the Article 2.10 of the Statutes, the General Assembly has to approve the budget for the following period. At least for two last General Assemblies the budget wasn't presented nor approved. (...)
Therefore the payments were unduly, The Treasurer and Executive Vice-president ignored the duties described in Statutes and Bye-Laws. Big amount of money has been hidden from report.
To check accordance of expenses made to the Statutes and Bye-Laws and to previous budgets seems to be impossible because Mr. [ B ] and Mr. [ Appellant ] refuse to provide any financial documents of the FMJD.
So we can assert that the General Assembly in Berlin in 2003 has been illegally paid from the FMJD funds.
(...)
Conclusion:
Financial activity of the de FMJD is organized with ignoring of the most important articles of the Statutes and Bye-Laws, that means is illegal and partially criminal."
(xiii) Bij brief 12 apri1 2007 heeft de KNDB aan [ Geïntimeerde ] geschreven dat zij in aanmerking nemend dat hij ervoor heeft gekozen roddels, geruchten en beschuldigingen op internetfora te uiten en gerespecteerde internationale instituties zoals NOC/NSF te belasten met ongefundeerde theorieën, hem als lid zullen royeren tenzij [ Geïntimeerde ] vóór 1 mei 2007 harde bewijzen geeft van zijn beschuldiging dat het bestuur van de FMJD geld heeft gestolen van de FMJD.
(xiv) Op 11 mei 2007 heeft de KNDB [ Geïntimeerde ] ontzet uit zijn lidmaatschap van die bond. [ Geïntimeerde ] is daarvan in beroep gegaan bij de Commissie van Beroep van de KNDB. In haar uitspraak van 17 augustus 2007 is het beroep ongegrond verklaard met de motivering dat het KNDB-bestuur het gewraakte besluit in alle redelijkheid en in goede justitie heeft genomen.
(xv) Een daarop door [ Geïntimeerde ] aanhangig gemaakt kort geding tot schorsing van het door de KNDB genomen royementsbesluit is door hem ingetrokken, nadat namens hem en de KNDB een gezamenlijke persverklaring op 31 augustus 2007 op de website van de FMJD en de KNDB was gepubliceerd met de volgende inhoud:
"Beide partijen willen (...) benadrukken dat de gevoerde discussie niets van doen heeft met de persoonlijke integriteit van de leden van het bestuur van de FMJD. De enige intentie van [ Geïntimeerde ] en de Wit Russische dambond is het bevorderen van de regels voor goed bestuur, zoals vastgelegd in publicaties van het NOC/NSF. (...) Het vorenstaande geeft de KNDB mede reden het eerder uitgesproken royement van het lid [ Geïntimeerde ] in te trekken."
3.2 [ Appellant ] heeft in eerste aanleg, kort gezegd, een verklaring voor recht gevorderd dat de uitlatingen van [ Geïntimeerde ] jegens hem onrechtmatig zijn alsmede veroordeling van [ Geïntimeerde ] tot betaling van € 2.000,- wegens geleden immateriële schade en, voorts, tot plaatsing van een rectificatie in De Telegraaf en De Volkskrant. [ Appellant ] heeft zijn vordering hierop gegrond, kort gezegd, dat [ Geïntimeerde ] onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem door hem herhaaldelijk te beschuldigen van malversaties met betrekking tot de financiën van de FMJD vanaf het jaar 2003, het jaar waarin [ Appellant ] als bestuurder aantrad.
3.3 De rechtbank heeft, kort gezegd, geoordeeld dat [ Geïntimeerde ], door [ Appellant ] met naam en toenaam in de gewraakte publicatie van 29 maart 2007 op de website van de FMJD te noemen, de reputatie en financiële integriteit van [ Appellant ] als persoon heeft geschaad en hem daarmee in zijn eer en goede naam heeft aangetast, dat de op 31 augustus 2007 op de website van de FMJD en de KNDB (mede) namens [ Geïntimeerde ] gepubliceerde verklaring weliswaar niet aan de onrechtmatigheid van de verklaring van 29 maart 2007 afdoet – en er dus grond blijft bestaan tot toekenning van immateriële schadevergoeding – maar [ Appellant ] door de inhoud van de verklaring van 31 augustus 2007 en de publicatie ervan – waarvan aannemelijk is dat deze toen nagenoeg de gehele damwereld heeft bereikt – geen belang meer heeft bij de gevorderde rectificatie. Vervolgens heeft de rechtbank, kort gezegd, [ Geïntimeerde ] veroordeeld tot betaling aan [ Appellant ] van een bedrag van € 2.000,- met rente ter zake van immateriële schadevergoeding en het meer of anders gevorderde afgewezen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de overige gewraakte uitlatingen niet onrechtmatig zijn.
3.4 Het hof ziet aanleiding eerst de grieven in het incidenteel appel te bespreken en daarna de grief in het principaal appel te behandelen.
3.5 De vraag waar het in het onderhavige geschil met name om gaat is of de door [ Geïntimeerde ] gebezigde uitlatingen in de publicatie van 29 maart 2007 op internet omtrent de financiële administratie en verantwoording over de jaren 2003 en 2004 door met name [ Appellant ] als vice-president van de FMJD - waarbij [ Appellant ] wordt verweten dat onder zijn verantwoordelijkheid een groot geldbedrag buiten de boeken is gehouden en er illegale, deels criminele activiteiten binnen de FMJD plaatsvinden - onrechtmatig jegens [ Appellant ] moeten worden geoordeeld. Nu [ Appellant ] [ Geïntimeerde ] verwijt in zijn uitlatingen te ver te zijn gegaan, dient het hof te bepalen hoe in dit geval de grens moet worden getrokken tussen uitoefening van het recht op een vrije meningsuiting enerzijds – waarmee mogelijkerwijs bestaande misstanden in de FMJD, die de damwereld raken, konden worden opgeheven - en bescherming tegen onjuiste of in elk geval lichtvaardige verdachtmakingen op internet (en de schade die daarvan het gevolg kan zijn) anderzijds. Bij deze afweging tussen (de bescherming in) twee fundamentele rechten van eenzelfde rangorde, zullen alle ter zake dienende omstandigheden van het geval betrokken moeten worden, in het bijzonder:
a. de aard van de uitlatingen waarin een verdenking of aantijging besloten ligt, en de redelijkerwijs te verwachten gevolgen voor degene jegens wie die verdenking wordt geuit of die aantijging wordt gedaan;
b. de ernst – ook maatschappelijk bezien – van de misstand welke de uitlatingen aan de kaak beogen te stellen;
c. de mate waarin ten tijde van de uitlatingen de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
d. de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder a t/m c bedoelde factoren;
e. de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten uitlatingen via onder meer de pers en internet, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden;
f. een mogelijke beperking van het door de uitlatingen te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat de betrokken uitlatingen, ook zonder de verweten openbaarmaking of terbeschikkingstelling aan onder meer de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen;
g. het gezag dat derden zullen toekennen aan degeen die de uitlatingen deed;
h. de maatschappelijke positie en publieke gedragingen van degeen over wie de uitlatingen worden gedaan.
3.6 De aan [ Geïntimeerde ] verweten uitlatingen, en de gestelde onrechtmatigheid ervan jegens [ Appellant ], waardeert het hof aan de hand van de zojuist geformuleerde criteria aldus.
3.7 Het onderhavige geval wordt in het bijzonder allereerst hierdoor gekenmerkt dat de verdachtmakingen van ernstige aard zijn. Dit betekent dat de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenking betrekking heeft, [ Appellant ], naar verwachting eveneens ernstig kunnen zijn, met name wanneer deze worden bezien in het licht van de omstandigheid dat hij, zolang geen strafrechtelijke veroordeling jegens hem is uitgesproken – laat staan indien, zoals thans het geval is, zelfs geen strafrechtelijke aangifte is gedaan -, voor onschuldig moet worden gehouden. Daar komt bij dat degeen die de onderhavige uitlatingen deed, [ Geïntimeerde ], als meervoudig (voormalig) wereldkampioen dammen internationaal publieke bekendheid geniet, zodat aannemelijk althans geenszins denkbeeldig is dat door derden aan zijn uitlatingen in beginsel meer waarde zal worden toegekend dan aan uitlatingen van een willekeurig (onbekend) ander persoon. Het hof voegt hieraan nog toe dat de verdenkingen, gelet op de ernstige aard en de in verband daarmee (mogelijk) zeer ernstige gevolgen ervan voor [ Appellant ], gelet op de door [ Geïntimeerde ] gebezigde bewoordingen op wel zeer stellige wijze zijn ingekleed, nu hij de door hem gebezigde bewoordingen zonder enige restrictie of relativering heeft gehanteerd. Daar staat – bezien vanuit het meer algemeen getinte belang dat mogelijkerwijs bestaande misstanden in de FMJD, die de damwereld raken, konden worden opgeheven – weliswaar tegenover dat de ernst van de mogelijke misstand die de uitlatingen aan de kaak beoogden te stellen eveneens serieus is (niet verantwoorde/te verantwoorden uitgaven door de internationale dambond), maar die omstandigheid wordt in belangrijke mate gerelativeerd door de mogelijkheden die [ Geïntimeerde ] had en heeft om zijn (door eventueel nieuw feitenmateriaal ondersteunde) verdenkingen – zonder daarbij in de publiciteit te hoeven treden – bij de daartoe geëigende organen van de FMJD, met name ter algemene vergadering van die bond, te uiten. Dit betekent onder meer dat, ook indien de uitlatingen voldoende steun zouden (kunnen) vinden in het ten tijde daarvan beschikbare feitenmateriaal – waarvan tot dusverre niet althans onvoldoende is gebleken - dit niet zonder meer het eventueel onrechtmatige karakter aan de desbetreffende uitlatingen zou ontnemen.
3.8 Voor zover [ Geïntimeerde ] heeft gesteld dat de publicatie op de website van de FMJD van 29 maart 2007 geen mededeling van hemzelf aan alle leden van de FMJD en/of aan alle leden van de damgemeenschap was maar een publicatie betrof van de beheerder van de FMJD-website op het discussieforum van de FMJD, miskent [ Geïntimeerde ] dat hij voor de inhoud van deze (kennelijk met zijn toestemming geplaatste) publicatie verantwoordelijk is en blijft jegens [ Appellant ].
3.9 Voor zover [ Geïntimeerde ] heeft aangevoerd dat de desbetreffende website (slechts) als platform moet worden beschouwd waar voor- en tegenstanders met elkaar in discussie konden gaan en ter zake een andere beoordelingsmaatstaf dient te gelden, kan het hof [ Geïntimeerde ] ook in dit betoog niet volgen, nu ongefundeerde beschuldigingen of verdachtmakingen op een website in beginsel als onrechtmatig kunnen worden gekwalificeerd. Beslissend in het onderhavige geval is hoe bezoekers van deze website de daar aanwezige publicatie konden of moesten begrijpen. In die publicatie wordt een directe koppeling gelegd tussen enerzijds [ Appellant ] en anderzijds verboden activiteiten:
"The Treasurer and Executive Vice-president ignored the duties described in Statutes and Bye-Laws. Big amount of money has been hidden from report.
To check accordance of expenses made to the Statutes and Bye-Laws and to previous budgets seems to be impossible because Mr. [ B ] and Mr. [ Appellant ] refuse to provide any financial documents of the FMJD. (...)
Financial activity of the de FMJD is organized with ignoring of the most important articles of the Statutes and Bye-Laws, that means is illegal and partially criminal." [curs. hof],
zodat een derde die deze publicatie leest kan of moet concluderen dat volgens [ Geïntimeerde ] onder meer [ Appellant ] zich met onwettige en deels criminele activiteiten heeft beziggehouden. Voor zover [ Geïntimeerde ] in dit verband heeft gesteld dat de publicatie van 29 maart 2007 een brief betrof die in aard en strekking niet verschilde van de eerdere en latere publicaties in de Wit-Russische pers en op de website van de BDF, verwerpt het hof zijn betoog eveneens. Cruciaal verschil tussen enerzijds de publicatie van 29 maart 2007 en anderzijds de publicaties in de Wit-Russische pers is dat in het eerstbedoelde geval wel en in de laatstbedoelde gevallen geen directe koppeling wordt gelegd tussen enerzijds [ Appellant ] en anderzijds verboden activiteiten.
3.10 Ook de stelling van [ Geïntimeerde ] dat [ Appellant ] zelf met zijn brief van 16 maart 2007 een publiek debat op de website en een discussie in de damwereld heeft geopend, wordt door het hof verworpen voor zover [ Geïntimeerde ] hiermee bedoelt dat die brief een rechtvaardigingsgrond zou kunnen opleveren voor zijn eigen gedragingen. De desbetreffende brief van [ Appellant ] bevatte immers slechts de redenen die [ Appellant ] had voor het neerleggen van zijn functie als vice-president van de FMJD. Daaraan voegt het hof toe dat ook als de publicatie van 29 maart 2007 heeft plaatsgevonden op verzoek van de webmaster dit niet eraan afdoet dat [ Geïntimeerde ] zijn doel vooralsnog via een andere weg had kunnen en moeten nastreven, te weten bij de daartoe geëigende organen van de FMJD, met name ter algemene vergadering van die bond. De omstandigheid dat [ Appellant ] zelf mededelingen via het desbetreffende forum heeft gedaan, doet aan een en ander niet af.
3.11 Op grond van het voorgaande komt het hof, alle bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval in onderling verband en samenhang in aanmerking nemend, tot de conclusie dat in dit geval het belang dat [ Appellant ] niet door (openbare of openbaar gemaakte) uitlatingen via internet wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen de doorslag geeft.
3.12 Uit het voorgaande volgt dat de uitlatingen van [ Geïntimeerde ] omtrent de financiële administratie en verantwoording over de jaren 2003 en 2004 door met name [ Appellant ] als vice-president van de FMJD in de publicatie van 29 maart 2007, onrechtmatig jegens [ Appellant ] zijn. Tevens ligt daarin besloten dat artikel 10 lid 2 EVRM niet in de weg staat aan deze conclusie. Derhalve bestaat in beginsel voldoende grond voor de in het dictum van het vonnis waarvan beroep uitgesproken veroordeling tot betaling van immateriële schadevergoeding door [ Geïntimeerde ].
3.13 [ Geïntimeerde ] heeft in dit verband allereerst aangevoerd dat, kort gezegd, de immateriële schade van [ Appellant ] meer dan voldoende is gecompenseerd door de verklaring van 31 augustus 2007. Het hof verwerpt dit betoog. Door de publicatie van 29 maart 2007 is [ Appellant ] in zijn eer en goede naam aangetast, welke aantasting niet enkel door de verklaring van 31 augustus 2007 ongedaan kon worden gemaakt. Voor zover [ Geïntimeerde ], voorts, in dit verband opnieuw de mogelijke onrechtmatigheid van de gedragingen van [ Geïntimeerde ] jegens [ Appellant ] ter discussie heeft willen stellen, verwijst het hof naar wat het hiervoor reeds daaromtrent heeft overwogen. Voor zover [ Geïntimeerde ] in dit verband ten slotte heeft aangevoerd dat [ Appellant ] er, kort gezegd, in belangrijke mate zelf debet aan is dat hij immateriële schade heeft geleden, omdat hij procedures bij de Tuchtcommissie en het hoofdbestuur van de KNDB aanhangig heeft gemaakt die ertoe hebben geleid dat de gehele kwestie langer dan nodig heeft voortgesleept, overweegt het hof dat dit een factor is die, naast alle andere relevante feiten en omstandigheden in het onderhavige geval, kan worden meegenomen bij bepaling van de hoogte van de toe te kennen immateriële schadevergoeding. Al die feiten en omstandigheden van het onderhavige geval in aanmerking nemend komt het hof tot de conclusie dat het bedrag van € 2.000,-, waartoe de rechtbank is gekomen, alleszins redelijk is. Gronden voor matiging van dit bedrag acht het hof niet aanwezig. [ Geïntimeerde ] heeft te gelden als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Daarom ziet het hof evenmin aanleiding tot wijziging van de kostenveroordeling in eerste aanleg.
3.14 Het voorgaande betekent dat de grieven in het incidenteel appel falen.
3.15 Met betrekking tot de door [ Appellant ] in eerste aanleg gevorderde rectificatie, welke vordering door de rechtbank bij gebrek aan belang is afgewezen, heeft [ Appellant ] in hoger beroep betoogd dat de verklaring van 31 augustus 2007 niet een rectificatie is, althans geen rectificatie als door hem jegens [ Geïntimeerde ] gevorderd. Feitelijk is geen sprake van een gezamenlijke verklaring, dat wil zeggen een verklaring mede namens [ Geïntimeerde ], omdat [ Geïntimeerde ] daarvan afstand heeft genomen, aldus [ Appellant ]. Het hof stelt allereerst vast dat de persverklaring van 31 augustus 2007 een rectificatie bevat:
"Beide partijen willen (...) benadrukken dat de gevoerde discussie niets van doen heeft met de persoonlijke integriteit van de leden van het bestuur van de FMJD."
Het hof overweegt voorts dat [ Appellant ], mede in het licht van de uitvoerig gemotiveerde betwisting daarvan door [ Geïntimeerde ], onvoldoende zijn stellingen heeft onderbouwd dat en waarin de aldus verschenen rectificatie tekort schoot alsmede dat [ Geïntimeerde ] publiekelijk afstand heeft genomen van deze gezamenlijke verklaring van 31 augustus 2007. Uit de door [ Appellant ] overgelegde schriftelijke verklaring van Ir. [ X ] blijkt immers in het geheel niet wanneer precies en op welke wijze het niet ondertekenen van het daarin bedoelde stuk erin zou hebben uitgemond dat voor de buitenwereld duidelijk is geworden dat [ Geïntimeerde ] de gezamenlijke verklaring van 31 augustus 2007 niet onderschreef.
3.16 Uit het vorenstaande volgt dat ook de grief in het principaal appel niet kan slagen.
3.17 Zowel [ Appellant ] als [ Geïntimeerde ] heeft voor het overige geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een andere uitkomst moeten leiden, zodat hun beider bewijsaanbod als niet ter zake dienend moet worden gepasseerd.
4. Slotsom en kosten
Zowel het principaal als het incidenteel appel faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [ Appellant ] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het principaal appel. [ Geïntimeerde ] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het incidenteel appel.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [ Appellant ] in de proceskosten van het geding in het principaal appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [ Geïntimeerde ] gevallen, op € 313,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
verwijst [ Geïntimeerde ] in de proceskosten van het geding in het incidenteel appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [ Appellant ] gevallen, op nihil aan verschotten en € 447,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, C. Uriot en A.M. Hol en op 29 november 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.