ECLI:NL:GHAMS:2011:BU8204

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20.045.968/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet van bankmedewerker wegens ongeoorloofd gebruik van hostpas

In deze zaak gaat het om het ontslag op staande voet van een bankmedewerker, [ Geïntimeerde ], door ABN AMRO BANK N.V. wegens ongeoorloofd gebruik van een hostpas. [ Geïntimeerde ] was sinds 1979 in dienst bij ABN AMRO en had toegang tot een hostpas, die alleen voor specifieke doeleinden mocht worden gebruikt. Op 11 juli 2008 nam hij echter € 40,- op voor eigen gebruik en op 22 augustus 2008 opnieuw € 20,- voor een parkeergarage. Na een verhoor door de afdeling Security & Fraud werd hij op 27 augustus 2008 op staande voet ontslagen. ABN AMRO stelde dat dit ontslag gerechtvaardigd was vanwege de dringende redenen die voortvloeiden uit de gedragingen van [ Geïntimeerde ].

[ Geïntimeerde ] heeft het ontslag betwist en in kort geding werd hij in december 2008 veroordeeld tot wedertewerkstelling. ABN AMRO diende vervolgens een voorwaardelijk ontbindingsverzoek in, dat door de kantonrechter werd afgewezen. In de hoofdzaak vorderde ABN AMRO een verklaring voor recht dat het ontslag terecht was en dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd. De kantonrechter wees deze vorderingen af, wat ABN AMRO deed besluiten in hoger beroep te gaan.

Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat ABN AMRO onvoldoende bewijs had geleverd dat [ Geïntimeerde ] opzettelijk had gehandeld en dat de omstandigheden van de zaak, waaronder zijn lange staat van dienst en het geringe bedrag, maakten dat het ontslag op staande voet een te zware sanctie was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en verwees ABN AMRO in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

zaaknummer 200.045.968/01
8 november 2011
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
t e g e n
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonend te [ H ],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M.C. Hoogendam te Leusden.
Partijen worden hierna ABN AMRO en [ Geïntimeerde ] genoemd.
1. Het verloop van het geding in hoger beroep
ABN AMRO is bij exploot van 10 september 2009 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Alkmaar (verder: de kantonrechter) van 19 augustus 2009, onder zaaknummer/rolnummer 288557\CV EXPL 09-415 gewezen tussen haar als eiseres en [ Geïntimeerde ] als gedaagde.
Bij memorie heeft ABN AMRO zes grieven aangevoerd, producties overgelegd, bewijs aangeboden en onder vermeerdering van eis geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad ver-klaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de in eerste aanleg ingestelde vorderingen van ABN AMRO alsnog zal toewijzen en [ Geïntimeerde ] zal veroordelen tot terugbetaling aan ABN AMRO van door laatstgenoemde over de periode van 27 augustus 2008 tot en met 28 december 2008 aan [ Geïntimeerde ] betaald loon met nevenvorderingen, alles met verwijzing van [ Geïntimeerde ] in de kosten van het geding in beide instanties.
[ Geïntimeerde ] heeft bij memorie tegen de grieven en de gewijzigde eis verweer gevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal bekrachtigen en ABN AMRO zal verwijzen in de kosten van het hoger beroep.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
2. De feiten
De kantonrechter heeft in de overwegingen 1 tot en met 9 van het bestreden vonnis een aantal feiten als tussen partijen vaststaand aangemerkt. Omdat deze feiten niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.
3. De beoordeling in hoger beroep
3.1. In deze zaak gaat het om het volgende.
(a) [ Geïntimeerde ], geboren op [ datum ], is op 4 februari 1979 in dienst getreden van ABN AMRO. In de zomer van 2008 werkte hij als klant-/verkoopadviseur op een filiaal te Alkmaar.
(b) ABN AMRO hanteert gedragsregels, waarden en “business-principles”, waaraan zij strikt de hand houdt.
(c) [ Geïntimeerde ] heeft bij ABN AMRO onder meer een spaarrekening, met pas.
(d) [ Geïntimeerde ] heeft al geruime tijd (20 jaar) de beschikking over een zogenaamde hostpas, een pas die alleen gebruikt mag worden voor proefopnames bij de geldautomaat of om in voorkomende gevallen geld op te nemen voor klanten. [ Geïntimeerde ] was van deze regel op de hoogte. Alle medewerkers op het betrokken filiaal hebben zicht op de hostrekening.
(e) [ Geïntimeerde ]’s passen van spaarrekening en hostrekening zijn identiek en hebben dezelfde pincode.
(f) [ Geïntimeerde ] heeft op 11 juli 2008 voor zich zelf een bedrag van € 40,= opgenomen met de hostpas. Dit bedrag heeft hij enkele dagen later, toen een collega hem op de desbetreffende afschrijving van de hostrekening wees, teruggestort.
(g) Op vrijdagavond 22 augustus 2008 heeft [ Geïntimeerde ] met gebruik van de hostpas een bedrag van € 20,= voor zichzelf opgenomen om een parkeergarage te kunnen betalen.
(h) Op maandag 25 augustus 2008 is [ Geïntimeerde ] door de afdeling Security & Fraud van ABN AMRO verhoord.
(i) Bij brief van 27 augustus 2008 heeft ABN AMRO [ Geïntimeerde ] op staande voet wegens een dringende reden ontslagen. Deze brief luidt, voor zover thans van belang:
“(...)
Hierdoor berichten wij u dat wij ons genoodzaakt zien u per heden op staande voet te ontslaan.
(...)
De dringende redenen bestaan uit het navolgende.
U beschikt over een zogenaamde hostpas van de hostpasrekening van uw kantoor. Het is u bekend dat deze hostpas alleen mag worden gebruikt voor proefopnames bij de geldautomaat (...), of om in incidentele gevallen geld op te nemen voor klanten.
Op 22 augustus 2008 heeft u met de hostpas bij een betaalautomaat een bedrag opgenomen van EUR 20,-, althans een geldbedrag. Met dit bedrag heeft u de parkeergarage betaald, zodat u met uw daar geparkeerde auto de garage kon verlaten.
U heeft noch die dag, noch in het daaropvolgende weekend, noch op maandag 25 augustus bij uw leidinggevende(n) melding gemaakt van het feit dat u onbevoegd en voor eigen gebruik geld had opgenomen van de hostpasrekening. Evenmin heeft u het opgenomen bedrag teruggestort. Pas nadat u (lees:) daarop op 25 augustus 2008 werd aangesproken door de heer [ X ] (...), heeft u toegegeven voor eigen gebruik geld te hebben opgenomen van de hostpasrekening terwijl u wist dat dit niet was toegestaan.
Het voorgaande klemt te meer, nu u enkele weken daarvoor, op 11 juli 2008, ook al voor eigen gebruik geld had opgenomen van de hostpasrekening. Dit maal betrof het een bedrag van EUR 40,-. Tegenover de heer [ X ] verklaarde u op 25 augustus 2008 dat dit een vergissing was geweest. U dacht geld opgenomen te hebben van uw spaarrekening. De pasjes van de hostpasrekening en uw spaarrekening lijken veel op elkaar en de pincodes zijn gelijk. Naar uw zeggen heeft u het bedrag direct teruggestort toen u na een paar dagen, op of omstreeks 18 juli 2008, door uw collega werd aangesproken op het feit dat u EUR 40,- van de hostpasrekening had opgenomen.
Uit ons onderzoek blijkt echter dat u al eerder, namelijk op 15 juli 2008, geweten moet of kunt hebben dat u op 11 juli 2008 de EUR 40,- niet van uw spaarrekening had opgenomen.
Wij achten de bovenomschreven u verweten handelingen, ieder voor zich doch tevens in samenhang beschouwd, onaanvaardbaar. Deze bovengenoemde verwijten gelden ieder voor zich doch tevens in samenhang beschouwd, als dringende reden als genoemd in de artikelen 7:677 juncto 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.
Het vertrouwen dat wij in u moeten kunnen stellen is door uw handelen onherstelbaar geschaad.
Gelet op het vorenstaande kan van ons redelijkerwijs niet gevergd worden het dienstverband met u te continueren.
(...)”.
(j) [ Geïntimeerde ] heeft tegen het hem gegeven ontslag geprotesteerd. Bij vonnis in kort geding van de kantonrechter van 11 december 2008 is ABN AMRO op vordering van [ Geïntimeerde ], kort gezegd, veroordeeld tot wedertewerkstelling en doorbeta-ling van loon.
(k) Bij beschikking van 9 maart 2009 heeft de kantonrechter een door ABN AMRO ingediend voorwaardelijk ontbindingsverzoek afgewezen.
(l) ABN AMRO heeft [ Geïntimeerde ] inmiddels tewerkgesteld op het kantoor Buikslotermeerplein te Amsterdam.
(m) In de eerste aanleg van het onderhavige geding vorderde ABN AMRO, kort gezegd, een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet van 27 augustus 2008 terecht is gegeven en dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per die datum is geëindigd, alsmede de veroordeling van [ Geïntimeerde ] tot betaling aan ABN AMRO van de in artikel 7:680 van het Burger-lijk Wetboek (BW) bedoelde schadevergoeding, met wettelijke rente. Na verweer van [ Geïntimeerde ] heeft de kantonrechter deze vorderingen bij het bestreden vonnis afgewezen en ABN AMRO in de proceskosten verwezen.
3.2. Met haar grieven, die gezamenlijk kunnen worden besproken, komt ABN AMRO op tegen de zojuist vermelde beslissing van de kantonrechter en de gronden waarop deze berust.
3.3. Het hof stelt voorop dat ABN AMRO in hoger beroep onvoldoende heeft aangevoerd om te kunnen oordelen dat de opname van € 40,= op 11 juli 2008 anders dan per ongeluk geschiedde. Dat [ Geïntimeerde ] – naar ABN AMRO in hoger beroep onweersproken heeft gesteld - op 15 juli 2008 had moeten beseffen dat hij op 11 juli 2008 geld van de host- en niet van zijn spaarrekening had opgenomen doet daaraan niet af.
3.4. Voorts heeft ABN AMRO op zichzelf niet bestreden het oordeel van de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat [ Geïntimeerde ] zichzelf met de geldopnamen heeft willen bevoordelen. Overigens deelt het hof het oordeel van de kantonrechter dat het verduisteren van € 40,= niet voor de hand ligt (evenmin overigens als het verduisteren van € 20,=), omdat te verwachten was dat de geldopnamen kort daarna door ABN AMRO zouden worden opgemerkt.
3.5. De kernvraag is aldus of het feit dat [ Geïntimeerde ], wetende dat geldopnamen voor eigen gebruik met de hostpas niet waren toegestaan, op 22 augustus 2008 voor eigen gebruik € 20,= met de hostpas heeft opgenomen en het weekend en de maandag daarna dit niet aan ABN AMRO heeft gemeld noch dit bedrag heeft teruggestort een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert, bezien in verband met het feit dat [ Geïntimeerde ] de op 11 juli 2008 met die pas gedane opname van € 40,= niet op of na 15 juli 2008 heeft gemeld en dat geld pas heeft terug-gestort nadat hij door een collega op deze opname was gewezen.
3.6. Met de kantonrechter beantwoordt het hof deze vraag ontkennend, waartoe het volgende wordt overwogen.
3.7. Op zichzelf onderschrijft het hof het standpunt van ABN AMRO dat zij als financiële instelling op het gebied van vertrouwen en integriteit hoge verwachtingen van haar werknemers heeft en dat zij in dat verband zeer hecht aan de naleving van haar daarop gerichte gedragsregels, waarden en “business principles”.
3.8. Evenzeer deelt het hof de visie van ABN AMRO dat de onder 3.5 omschreven handelwijze van [ Geïntimeerde ] in strijd met de door ABN AMRO vastgestelde regels en daarmee onjuist was.
3.9. Een en ander neemt echter niet weg, dat de rechter bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag alle omstandigheden van het geval in aanmerking moet nemen (bijv. HR 17 december 2010, NJ 2011/351). Dit heeft de kantonrechter in het bestreden vonnis ook gedaan en dusdoende, anders dan ABN AMRO stelt, geen onjuiste maatstaf aangelegd. Het hof onderschrijft bovendien de conclusie van de kantonrechter. Vanwege de omstandigheden dat i) [ Geïntimeerde ] zichzelf niet heeft willen bevoordelen, ii) [ Geïntimeerde ] een langdurige en zeer goede staat van dienst had bij ABN AMRO, iii) [ Geïntimeerde ] al vele jaren de beschikking had over een hostpas zonder dat daarmee eerder onregelmatigheden waren geconstateerd en iv) het hier relatief geringe bedragen betreft is het hof van oordeel dat het ont-slag op staande voet een te ver gaande sanctie op het onjuiste handelen van [ Geïntimeerde ] was en dus ongerechtvaardigd. Naar het oordeel van het hof had ABN AMRO dienen te volstaan met een minder zware sanctie, zoals een waarschuwing of een berisping.
3.10. Hieruit volgt dat de grieven falen. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook bekrachtigen. Het bewijsaanbod van ABN AMRO wordt als niet ter zake dienend van de hand gewezen.
Omdat de vordering tot terugbetaling van betaald loon alleen is ingesteld voor het geval het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, behoeft deze geen bespreking. ABN AMRO zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verwijst ABN AMRO in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [ Geïntimeerde ] gevallen en tot op heden begroot op € 262,= wegens vast recht en € 894,= wegens salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Uriot, R.J.M. Smit en J.F.M. Strijbos, en is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2011 door de rolraadsheer.