3.1. In deze zaak gaat het om het volgende.
(a) [ Geïntimeerde ], geboren op [ datum ], is op 4 februari 1979 in dienst getreden van ABN AMRO. In de zomer van 2008 werkte hij als klant-/verkoopadviseur op een filiaal te Alkmaar.
(b) ABN AMRO hanteert gedragsregels, waarden en “business-principles”, waaraan zij strikt de hand houdt.
(c) [ Geïntimeerde ] heeft bij ABN AMRO onder meer een spaarrekening, met pas.
(d) [ Geïntimeerde ] heeft al geruime tijd (20 jaar) de beschikking over een zogenaamde hostpas, een pas die alleen gebruikt mag worden voor proefopnames bij de geldautomaat of om in voorkomende gevallen geld op te nemen voor klanten. [ Geïntimeerde ] was van deze regel op de hoogte. Alle medewerkers op het betrokken filiaal hebben zicht op de hostrekening.
(e) [ Geïntimeerde ]’s passen van spaarrekening en hostrekening zijn identiek en hebben dezelfde pincode.
(f) [ Geïntimeerde ] heeft op 11 juli 2008 voor zich zelf een bedrag van € 40,= opgenomen met de hostpas. Dit bedrag heeft hij enkele dagen later, toen een collega hem op de desbetreffende afschrijving van de hostrekening wees, teruggestort.
(g) Op vrijdagavond 22 augustus 2008 heeft [ Geïntimeerde ] met gebruik van de hostpas een bedrag van € 20,= voor zichzelf opgenomen om een parkeergarage te kunnen betalen.
(h) Op maandag 25 augustus 2008 is [ Geïntimeerde ] door de afdeling Security & Fraud van ABN AMRO verhoord.
(i) Bij brief van 27 augustus 2008 heeft ABN AMRO [ Geïntimeerde ] op staande voet wegens een dringende reden ontslagen. Deze brief luidt, voor zover thans van belang:
“(...)
Hierdoor berichten wij u dat wij ons genoodzaakt zien u per heden op staande voet te ontslaan.
(...)
De dringende redenen bestaan uit het navolgende.
U beschikt over een zogenaamde hostpas van de hostpasrekening van uw kantoor. Het is u bekend dat deze hostpas alleen mag worden gebruikt voor proefopnames bij de geldautomaat (...), of om in incidentele gevallen geld op te nemen voor klanten.
Op 22 augustus 2008 heeft u met de hostpas bij een betaalautomaat een bedrag opgenomen van EUR 20,-, althans een geldbedrag. Met dit bedrag heeft u de parkeergarage betaald, zodat u met uw daar geparkeerde auto de garage kon verlaten.
U heeft noch die dag, noch in het daaropvolgende weekend, noch op maandag 25 augustus bij uw leidinggevende(n) melding gemaakt van het feit dat u onbevoegd en voor eigen gebruik geld had opgenomen van de hostpasrekening. Evenmin heeft u het opgenomen bedrag teruggestort. Pas nadat u (lees:) daarop op 25 augustus 2008 werd aangesproken door de heer [ X ] (...), heeft u toegegeven voor eigen gebruik geld te hebben opgenomen van de hostpasrekening terwijl u wist dat dit niet was toegestaan.
Het voorgaande klemt te meer, nu u enkele weken daarvoor, op 11 juli 2008, ook al voor eigen gebruik geld had opgenomen van de hostpasrekening. Dit maal betrof het een bedrag van EUR 40,-. Tegenover de heer [ X ] verklaarde u op 25 augustus 2008 dat dit een vergissing was geweest. U dacht geld opgenomen te hebben van uw spaarrekening. De pasjes van de hostpasrekening en uw spaarrekening lijken veel op elkaar en de pincodes zijn gelijk. Naar uw zeggen heeft u het bedrag direct teruggestort toen u na een paar dagen, op of omstreeks 18 juli 2008, door uw collega werd aangesproken op het feit dat u EUR 40,- van de hostpasrekening had opgenomen.
Uit ons onderzoek blijkt echter dat u al eerder, namelijk op 15 juli 2008, geweten moet of kunt hebben dat u op 11 juli 2008 de EUR 40,- niet van uw spaarrekening had opgenomen.
Wij achten de bovenomschreven u verweten handelingen, ieder voor zich doch tevens in samenhang beschouwd, onaanvaardbaar. Deze bovengenoemde verwijten gelden ieder voor zich doch tevens in samenhang beschouwd, als dringende reden als genoemd in de artikelen 7:677 juncto 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.
Het vertrouwen dat wij in u moeten kunnen stellen is door uw handelen onherstelbaar geschaad.
Gelet op het vorenstaande kan van ons redelijkerwijs niet gevergd worden het dienstverband met u te continueren.
(...)”.
(j) [ Geïntimeerde ] heeft tegen het hem gegeven ontslag geprotesteerd. Bij vonnis in kort geding van de kantonrechter van 11 december 2008 is ABN AMRO op vordering van [ Geïntimeerde ], kort gezegd, veroordeeld tot wedertewerkstelling en doorbeta-ling van loon.
(k) Bij beschikking van 9 maart 2009 heeft de kantonrechter een door ABN AMRO ingediend voorwaardelijk ontbindingsverzoek afgewezen.
(l) ABN AMRO heeft [ Geïntimeerde ] inmiddels tewerkgesteld op het kantoor Buikslotermeerplein te Amsterdam.
(m) In de eerste aanleg van het onderhavige geding vorderde ABN AMRO, kort gezegd, een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet van 27 augustus 2008 terecht is gegeven en dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per die datum is geëindigd, alsmede de veroordeling van [ Geïntimeerde ] tot betaling aan ABN AMRO van de in artikel 7:680 van het Burger-lijk Wetboek (BW) bedoelde schadevergoeding, met wettelijke rente. Na verweer van [ Geïntimeerde ] heeft de kantonrechter deze vorderingen bij het bestreden vonnis afgewezen en ABN AMRO in de proceskosten verwezen.