ECLI:NL:GHAMS:2011:BU8169

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.094.116/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dagvaarding bij verkeerd gerecht en ontslag van instantie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna te noemen 'appellante', tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 15 augustus 2011 een uitspraak gedaan in een geschil tussen appellante en de geïntimeerde, die onder de naam 'E' handelt. De dagvaarding was door appellante ingediend bij het verkeerde gerecht, namelijk het hof Arnhem, terwijl deze bedoeld was voor het hof Amsterdam. Geïntimeerde heeft vervolgens ontslag van instantie gevorderd, omdat appellante op de vervroegde roldatum van 20 september 2011 niet was verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding op 19 september 2011 tijdig was ingediend bij het verkeerde gerecht. Het hof oordeelt dat dit geval vergelijkbaar is met een eerder arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011, waarin ook een verzoekschrift bij een verkeerd gerecht was ingediend. Het hof concludeert dat de dagvaarding geacht moet worden te zijn ingediend op het moment van binnenkomst bij het verkeerde gerecht, waardoor appellante in het geding is verschenen. Dit betekent dat er geen plaats is voor het gevorderde ontslag van instantie.

Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van grieven, met de beslissing om verdere beslissingen aan te houden. De uitspraak is gedaan op 29 november 2011 door de elfde meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
ELFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Appellant],
gevestigd te [ Z ],
appellante,
advocaat: mr. D. Fasseur, te Zeist,
tegen
[Geïntimeerde],
handelende onder de naam [E],
met woonplaats te [A.],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.S.J. Supicic, te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 24 augustus 2011 is appellante in hoger beroep gekomen van een vonnis van de ¬rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2011, in deze zaak onder num¬mer CV 10-27545 tussen partijen gewezen, met dagvaarding van geïntimeerde voor dit hof tegen de roldatum
15 november 2011.
Bij exploot van 12 september 2011 heeft geïntimeerde de roldatum waartegen hij was opgeroepen, vervroegd tot 20 september 2011.
Appellante is op de vervroegde roldatum niet verschenen.
Geïntimeerde heeft de zaak op die dag laten inschrijven en ontslag van instantie gevorderd.
De zaak is twee weken aangehouden teneinde appellante de gelegenheid te geven advocaat te stellen of bij akte te verklaren dat zij wenst voort te procederen.
Van die gelegenheid heeft appellante geen gebruik gemaakt.
Bij brief van 26 oktober 2011 heeft appellante verzocht alsnog in de gelegenheid te worden gesteld advocaat te stellen of bij akte te verklaren dat zij wenst voort te procederen.
Bij rolbeslissing van 28 oktober 2011 heeft het hof appellante in de gelegenheid gesteld stukken over te leggen.
Bij brief van 31 oktober 2011 heeft appellante stukken overgelegd.
Geïntimeerde heeft daarop bij akte van 15 november 2011 gereageerd.
Arrest is bepaald op heden.
2. Ontslag van instantie
2.1 Bij de stukken bevindt zich een brief van appellante van 16 september 2011, gericht aan hof Amsterdam. In die brief deelt appellante onder meer mee dat de zaak wordt aangebracht en dat onder meer de dagvaarding in hoger beroep is bijgevoegd. Op de brief bevindt zich een stempel met de tekst ‘Centrale Informatiebalie Arrondissement Arnhem 19 SEP. 2011 Ingekomen’ en een gele plakker waarop met de hand is geschreven: ‘Zaak is afgegeven aan hof Arnhem maar is bedoeld voor hof Amsterdam. Bij deze dus de stukken retour!’
2.2 Het hof acht op grond van de overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat appellante de appeldagvaarding tijdig, te weten op 19 september 2011, bij het hof Arnhem heeft ingediend. Naar het oordeel van het hof doet zich een geval voor dat op één lijn is te stellen met het geval dat aan de orde was in het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011 (LJN BT2416), waarbij een verzoekschrift was gericht aan het juiste gerecht, maar vanwege de verzoeker was ingediend bij een ander gerecht. De dagvaarding moet in het onderhavige geval dan ook geacht worden te zijn ingediend op het tijdstip van binnenkomst bij het verkeerde gerecht, het hof Arnhem. Appellante is daarmee in het geding verschenen. Dat brengt mee dat er geen plaats is voor ontslag van instantie.
2.3 Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor memorie van grieven.
3. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 10 januari 2012 voor memorie van grieven;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, W.J. van den Bergh en G.C.C. Lewin en in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 29 november 2011.